Familiegegevens en opleiding
Carel Adolph Malbranc werd geboren op 18 oktober 1809 te Warnau in Pommeren/Meckelenburg-Schwerin, Waals Hervormd. Hij vestigde zich op 26 oktober 1850 te Rotterdam, komende van Amsterdam, en woonde o.a. aan de Oude Haven OZ Wijk C Nr. 62. Daarna woonde hij te Delfshaven.
Hij was getrouwd met Elizabeth Holl, geboren 20 augustus 1816 te Amsterdam, Nederlands Hervormd en overleden op 14 maart 1872.
Carel overleed te Delfshaven Wijk A nr. 42 op 01 september 1871005.
Lidmaatschap zeemanscollege(s)
C.A.Malbranc werd met vlagnummer 870 ingeschreven als effectief lid van Zeemanshoop per 09 maart 1852 op voordracht van B.J.Martens. Zijn schip was de "Arlequin". Toegevoegd is "bedankt"002. ten tijde van de inschrijving was Malbranc 42 jaar002a
Na de inschrijving met vlagnummer 870 kreeg hij bij de nummerwisseling in 1854 het vlagnummer 376.
Opmerkingen in verband met lidmaatschap Zeemanscollege(s)
Geen
De schepen van de kapitein
lidmaatschap College Zeemanshoop te Amsterdam001
vlagnummer jaren type scheepsnaam naam reder/boekhouder
870 1852-1853 bark Arlequin E.Serruys te Rotterdam
376 1854 bark Arlequin idem
1855-1863 bark Colombine idem
1864 bark Emilie idem
1865-1867 bark Colombine idem
In de Jaarverslagen van de Maatschappij (Maritiem Museum, Rotterdam) staat kapitein C.A.Malbranc met vlagnummer R285 als gezagvoerder in de ledenlijsten van058:
* 1851, 1855 van de bark “Arlequin” 171 last varend voor E.Serruys te Rotterdam
* 1858, 1859, 1862 van de bark “Columbine” 303 last varend voor Edmund Serruys te Rotterdam
* 1863, 1864 geen vermelding van schip en reder
* 1865, 1866, 1867 van de bark “Columbine 290 last varend voor Edmund Serruys te Rotterdam
C.A.Malbranc was in 1856 en 1859 afwisselend commissaris van de Maatschappij058.
Vertrek en terugkomst van schepen in Amsterdam093:
Kapitein Schip Vertrek Aankomst
C.A.Malbranc Colombine 18 maart 1860 23 februari 1863
Columbine geen melding 23 februari 1863
Emilie 03 april 1864 29 augustus 1864
Columbine 12 augustus 1865 geen melding
Bouma025 vermeldt C.A.Malbranc als gezagvoerder gedurende:
* 1852 t/m 1856 van de bark “Arlequin”, gebouwd in 1851 te Delfshaven, 324 ton o.m., varend voor E.Serruys te Rotterdam;
NRC 30 april 1851
Op 26 april is te Delfshaven van de werf van de heer T. de Hoog met goed gevolg te water gelaten het barkschip ARLEQUIN, gebouwd voor rekening van de heer E. Serruys.
* 1858 t/m 1871 van de bark “Columbine”, gebouwd in 1851 te Alblasserdam, 548 ton o.m., varend voor E.Serruys te Rotterdam. In 1864 was E.J.Kok invaller-gezagvoerder. Het schip werd in 1871 verkocht naar het buitenland.
In 1871 verkocht aan E. Burchard, Rostock, scheepsnaam ongewijzigd; roepletters MCVB. Kapitein F. Jardin
Overige bijzonderheden
In een biografie van Bep Vuijk staat het volgende:
“Haar overgrootvader van moeders kant is kapitein Carl Adolph Malbranc, geboren op 18 oktober 1809 in Warnow in het huidige Polen. Volgens de familieoverlevering is hij een afstammeling uit een Frans Hugenotengeslacht dat een leen heeft van de Graaf van Egmond in de buurt van Rijssel. Na de herroeping van het Edict van Nantes vlucht deze voorvader naar Duitsland. Een zoon van hem keert uit heimwee terug naar Frankrijk, wordt direct opgepakt en slijt de rest van zijn leven als galeislaaf. Of deze familiegeschiedenis zich zo ook feitelijk ontrold heeft, is niet duidelijk.Onmogelijk is ze niet, zo blijkt uit historisch onderzoek van de familiehistoricus Ten Dam. Feit is wel dat de vader van Carl Adolph Malbranc de zoon is van een Duitse, in dienst van de Pruisische koning zijnde, landschapsarchitect August Heinrich Malbranc uit Mecklenburg-Schwerin. Eind 1838 vestigde deze zich als zeeman in Amsterdam. Op 16 juni 1841 trouwt hij in deze stad met Elisabeth Holl, die dan drie maanden zwanger is van hem.De dochter die op 19 december wordt geboren, wordt naar haar moeder genoemd, Elisabeth, de grootmoeder van Beb Vuijk. Na Elisabeth volgen nog drie dochters.
In 1851 verhuist Malbranc naar Delfshaven. Hij gaat deel uitmaken van de rederij Edmund Serruijs, die acht schepen onder haar hoede heeft. Malbranc wordt kapitein op de 324 ton metende, in 1851 gebouwde Arlequin. Het schip is, naar het gebruik wil, onder zijn toezicht gebouwd in Delfshaven, mogelijk op de scheepswerf van Bebs overgrootvader Pieter Vuijk. Als dit laatste het geval is geweest, dan moet Malbranc Klaas Vuijk, beiden bovendien woonachtig in dezelfde plaats, hebben ontmoet. Klaas Vuijk zou dan als scheepstimmerman met Malbranc meegevaren kunnen hebben naar Nederlands-Indië. Op de Arlequin is Malbranc kapitein tot 1857. In dat jaar wordt hij gezagvoerder op een groter schip van de rederij, de Colombine met een tonnage van 548. Malbranc maakt zowel korte als lange reizen voor de rederij. Zijn lange tochten brengen hem onder meer naar Japan en China. Van één van die reizen brengt hij een, nog steeds in familiebezit zijnde, Japanse lakwerkdoos met paarlemoeren versieringen mee. Malbranc zal heel wat hachelijke situaties hebben meegemaakt. Eén daarvan laat hij vereeuwigen door de bekende schilder van zeemanstaferelen Jacob Spin: een olieschilderij uit 1854 (zal wel een gouache zijn – S.P.) toont op de woeste golven voor Egmond aan Zee voor anker liggende Arlequin. Het schip vecht tegen een storm die heel Nederland teistert van 23 tot en met 26 september 1853. Op een andere reis slaat zijn stuurman voor de kust van Perth in Australië op 18 juni 1855 in zware zee overboord tijdens een poging een ‘blinde ra’ weer op zijn plaats te brengen.
De vier dochters van Malbranc blijven gedurende hun hele leven in Delfshaven. Elisabeth trouwt in 1863 op 21-jarige leeftijd met de 26-jarige Paul Rotscheid, rijksveearts … Uit dit huwelijk worden vier kinderen geboren… De laatste is Bebs moeder, Elisabeth, roepnaam Bets, geboren op 13 mei 1871.
Uit: “Een leven in twee vaderlanden”, door Bert Scova Righini, KITLV Uitgeverij, Leiden 2005, 573 pp. Zie p.5-6.
Zie ook: H. ten Dam Verhalen en bedenksels over Vuijk-en, Rotscheid-s, Rissen en Malbranc-s afkomstig uit Delfshaven, Europa, Amerika-s en Australië. Deel 3. Zwolle: z.n. Vijf delen 1977. Uitgave in particulier beheer; aanwezig in KB.
De bark “Columbine” onder kapitein C.A.Malbranc was te Rotterdam op 18 mei 1868 en te Valparaiso op 18 september, dus via Kaap Hoorn. Op 17 oktober is een melding van Iquique en het schip ging op 05 mei 1869, via Kaap Hoorn, naar Porthsmouth.121
Dezelfde bark en kapitein vertrokken uit Antwerpen op 09 oktober 1869 en kwamen, via Kaap Hoorn, te Valparaiso op 07 maart 1870. Via meldingen van Iquique en Pisagua kwam het schip te Vlissingen aan op 04 oktober 1870, wederom na een Kaap Hoornronding.121
Zierikzeesche Courant 09 april 1864
Te Brouwershaven uitgezeild op 05 april 1864 de “Emilie”, kapt. M.C. Malbrane, komend Rotterdam met bestemming New York.
Familiegegevens en opleiding
Carel Adolph Malbranc werd geboren op 18 oktober 1809 te Warnau in Pommeren/Meckelenburg-Schwerin, Waals Hervormd. Hij vestigde zich op 26 oktober 1850 te Rotterdam, komende van Amsterdam, en woonde o.a. aan de Oude Haven OZ Wijk C Nr. 62. Daarna woonde hij te Delfshaven.
Hij was getrouwd met Elizabeth Holl, geboren 20 augustus 1816 te Amsterdam, Nederlands Hervormd en overleden op 14 maart 1872.
Carel overleed te Delfshaven Wijk A nr. 42 op 01 september 1871005.
Lidmaatschap zeemanscollege(s)
C.A.Malbranc werd met vlagnummer 870 ingeschreven als effectief lid van Zeemanshoop per 09 maart 1852 op voordracht van B.J.Martens. Zijn schip was de "Arlequin". Toegevoegd is "bedankt"002. ten tijde van de inschrijving was Malbranc 42 jaar002a
Na de inschrijving met vlagnummer 870 kreeg hij bij de nummerwisseling in 1854 het vlagnummer 376.
Opmerkingen in verband met lidmaatschap Zeemanscollege(s)
Geen
De schepen van de kapitein
lidmaatschap College Zeemanshoop te Amsterdam001
vlagnummer jaren type scheepsnaam naam reder/boekhouder
870 1852-1853 bark Arlequin E.Serruys te Rotterdam
376 1854 bark Arlequin idem
1855-1863 bark Colombine idem
1864 bark Emilie idem
1865-1867 bark Colombine idem
In de Jaarverslagen van de Maatschappij (Maritiem Museum, Rotterdam) staat kapitein C.A.Malbranc met vlagnummer R285 als gezagvoerder in de ledenlijsten van058:
* 1851, 1855 van de bark “Arlequin” 171 last varend voor E.Serruys te Rotterdam
* 1858, 1859, 1862 van de bark “Columbine” 303 last varend voor Edmund Serruys te Rotterdam
* 1863, 1864 geen vermelding van schip en reder
* 1865, 1866, 1867 van de bark “Columbine 290 last varend voor Edmund Serruys te Rotterdam
C.A.Malbranc was in 1856 en 1859 afwisselend commissaris van de Maatschappij058.
Vertrek en terugkomst van schepen in Amsterdam093:
Kapitein Schip Vertrek Aankomst
C.A.Malbranc Colombine 18 maart 1860 23 februari 1863
Columbine geen melding 23 februari 1863
Emilie 03 april 1864 29 augustus 1864
Columbine 12 augustus 1865 geen melding
Bouma025 vermeldt C.A.Malbranc als gezagvoerder gedurende:
* 1852 t/m 1856 van de bark “Arlequin”, gebouwd in 1851 te Delfshaven, 324 ton o.m., varend voor E.Serruys te Rotterdam;
NRC 30 april 1851
Op 26 april is te Delfshaven van de werf van de heer T. de Hoog met goed gevolg te water gelaten het barkschip ARLEQUIN, gebouwd voor rekening van de heer E. Serruys.
* 1858 t/m 1871 van de bark “Columbine”, gebouwd in 1851 te Alblasserdam, 548 ton o.m., varend voor E.Serruys te Rotterdam. In 1864 was E.J.Kok invaller-gezagvoerder. Het schip werd in 1871 verkocht naar het buitenland.
In 1871 verkocht aan E. Burchard, Rostock, scheepsnaam ongewijzigd; roepletters MCVB. Kapitein F. Jardin
Overige bijzonderheden
In een biografie van Bep Vuijk staat het volgende:
“Haar overgrootvader van moeders kant is kapitein Carl Adolph Malbranc, geboren op 18 oktober 1809 in Warnow in het huidige Polen. Volgens de familieoverlevering is hij een afstammeling uit een Frans Hugenotengeslacht dat een leen heeft van de Graaf van Egmond in de buurt van Rijssel. Na de herroeping van het Edict van Nantes vlucht deze voorvader naar Duitsland. Een zoon van hem keert uit heimwee terug naar Frankrijk, wordt direct opgepakt en slijt de rest van zijn leven als galeislaaf. Of deze familiegeschiedenis zich zo ook feitelijk ontrold heeft, is niet duidelijk.Onmogelijk is ze niet, zo blijkt uit historisch onderzoek van de familiehistoricus Ten Dam. Feit is wel dat de vader van Carl Adolph Malbranc de zoon is van een Duitse, in dienst van de Pruisische koning zijnde, landschapsarchitect August Heinrich Malbranc uit Mecklenburg-Schwerin. Eind 1838 vestigde deze zich als zeeman in Amsterdam. Op 16 juni 1841 trouwt hij in deze stad met Elisabeth Holl, die dan drie maanden zwanger is van hem.De dochter die op 19 december wordt geboren, wordt naar haar moeder genoemd, Elisabeth, de grootmoeder van Beb Vuijk. Na Elisabeth volgen nog drie dochters.
In 1851 verhuist Malbranc naar Delfshaven. Hij gaat deel uitmaken van de rederij Edmund Serruijs, die acht schepen onder haar hoede heeft. Malbranc wordt kapitein op de 324 ton metende, in 1851 gebouwde Arlequin. Het schip is, naar het gebruik wil, onder zijn toezicht gebouwd in Delfshaven, mogelijk op de scheepswerf van Bebs overgrootvader Pieter Vuijk. Als dit laatste het geval is geweest, dan moet Malbranc Klaas Vuijk, beiden bovendien woonachtig in dezelfde plaats, hebben ontmoet. Klaas Vuijk zou dan als scheepstimmerman met Malbranc meegevaren kunnen hebben naar Nederlands-Indië. Op de Arlequin is Malbranc kapitein tot 1857. In dat jaar wordt hij gezagvoerder op een groter schip van de rederij, de Colombine met een tonnage van 548. Malbranc maakt zowel korte als lange reizen voor de rederij. Zijn lange tochten brengen hem onder meer naar Japan en China. Van één van die reizen brengt hij een, nog steeds in familiebezit zijnde, Japanse lakwerkdoos met paarlemoeren versieringen mee. Malbranc zal heel wat hachelijke situaties hebben meegemaakt. Eén daarvan laat hij vereeuwigen door de bekende schilder van zeemanstaferelen Jacob Spin: een olieschilderij uit 1854 (zal wel een gouache zijn – S.P.) toont op de woeste golven voor Egmond aan Zee voor anker liggende Arlequin. Het schip vecht tegen een storm die heel Nederland teistert van 23 tot en met 26 september 1853. Op een andere reis slaat zijn stuurman voor de kust van Perth in Australië op 18 juni 1855 in zware zee overboord tijdens een poging een ‘blinde ra’ weer op zijn plaats te brengen.
De vier dochters van Malbranc blijven gedurende hun hele leven in Delfshaven. Elisabeth trouwt in 1863 op 21-jarige leeftijd met de 26-jarige Paul Rotscheid, rijksveearts … Uit dit huwelijk worden vier kinderen geboren… De laatste is Bebs moeder, Elisabeth, roepnaam Bets, geboren op 13 mei 1871.
Uit: “Een leven in twee vaderlanden”, door Bert Scova Righini, KITLV Uitgeverij, Leiden 2005, 573 pp. Zie p.5-6.
Zie ook: H. ten Dam Verhalen en bedenksels over Vuijk-en, Rotscheid-s, Rissen en Malbranc-s afkomstig uit Delfshaven, Europa, Amerika-s en Australië. Deel 3. Zwolle: z.n. Vijf delen 1977. Uitgave in particulier beheer; aanwezig in KB.
De bark “Columbine” onder kapitein C.A.Malbranc was te Rotterdam op 18 mei 1868 en te Valparaiso op 18 september, dus via Kaap Hoorn. Op 17 oktober is een melding van Iquique en het schip ging op 05 mei 1869, via Kaap Hoorn, naar Porthsmouth.121
Dezelfde bark en kapitein vertrokken uit Antwerpen op 09 oktober 1869 en kwamen, via Kaap Hoorn, te Valparaiso op 07 maart 1870. Via meldingen van Iquique en Pisagua kwam het schip te Vlissingen aan op 04 oktober 1870, wederom na een Kaap Hoornronding.121
Zierikzeesche Courant 09 april 1864
Te Brouwershaven uitgezeild op 05 april 1864 de “Emilie”, kapt. M.C. Malbrane, komend Rotterdam met bestemming New York.
Familiegegevens en opleiding
Geen
Lidmaatschap zeemanscollege(s)
- van Megchelen was met vlagnummer R411 in de periode 1854 t/m 1859 effectief lid van het Rotterdamse zeemanscollege Maatschappij tot Nut der Zeevaart058
Opmerkingen in verband met lidmaatschap Zeemanscollege(s)
In het Jaarverslag 1859 van het College (Maritiem Museum, Rotterdam) staat vermeld dat hij in 1859 is overleden. In hetzelfde Jaarverslag staat dat zijn weduwe voor 6½ maand een uitkering heeft ontvangen van f 109,20 voor haar en 3 kinderen incl. schoolgeld. Hieruit is te concluderen dat kapitein van Megchelen half juni 1859 is overleden 058.
De schepen van de kapitein
In de Jaarverslagen van het College staat kapitein J. van Megchelen met vlagnummer R411 als gezagvoerder in de ledenlijsten van058:
* 1855 van de brik “Pio Nono” 127 last varend voor A.E.Serruys te Rotterdam
* 1858 van de bark “Arlequin” 171 last varend voor Edmund Serruys te Rotterdam
Bouma025 vermeldt J.van Megchelen als gezagvoerder van/in:
* 1855 van de sch.brik “Poi Nono”, gebouwdop de werf van St.Joris, scheepsbouwmeesters de Jong, Kortlandt en Anthony in 1848 te Rotterdam (te water gelaten op 13 september 1848) , 240 ton o.m., varend voor E.Serruys te Rotterdam;
* 1857 t/m 1859 van de bark “Arlequin”, gebouwd in 1851 te Delfshaven, 324 ton o.m., varend voor E.Serruys te Rotterdam. Het schip is in 1863 verongelukt te N.O.I.;
Overige bijzonderheden
Geen
Datum vanaf: |
1857 |
Kapitein: |
Megchelen, J. van |
College: |
Maatschappij "Tot Nut der Zeevaart", Rotterdam |
Vlagnummer: |
411 |
Familiegegevens en opleiding
Hendrik Singer werd geboren te Zaandam op 28 augustus 1825 als zoon van de Nederlands Hervormde Lambertus Hendrikus Singer (overleden te Amsterdam) en Helena Haftenis (overleden te Zaandam). Hij vestigde zich op 01 december 1849 te Rotterdam en woonde o.a. aan de Verlengde Binnenweg Wijk 15/5, nr. 111.
Hij was getrouwd met Hendrika Oosterling, geboren op 05 februari 1823 te Amsterdam, Nederlands Hervormd. Hij overleed aan de Coolsingel te Rotterdam op 21 augustus 1875005
Lidmaatschap zeemanscollege(s)
H.Singer was met vlagnummer R411 in de periode 1861 t/m 1875 lid van het Rotterdamse zeevaartcollege Maatschappij tot Nut der Zeevaart058.
Opmerkingen in verband met Zeemanscollege(s)
Geen
De schepen van de kapitein
In de Jaarverslagen van de Maatschappij (Maritiem Museum, Rotterdam) staat kapitein H.Singer met vlagnummer R411 als gezagvoerder in de ledenlijsten van058:
-
1862, 1863 bark “Arlequin” 171 last varend voor Eduard Serruys te Rotterdam
-
1864 t/m 1866 brik “Gouverneur van Swieten 186 last varend voor Hendrik Muller & Co te Rotterdam
-
1867 bark “Concurrent” 318 last varend voor Hendrik Muller & Co te Rotterdam
-
1874 bark “Rotterdam” 397 last varend voor Voorhoeve & Jelier te Rotterdam
H.Singer was in 1864 afwisselend commissaris van de Maatschappij058.
H.Singer maakte de volgende reizen005:
Arlequin 1861/62 Rotterdam - Batavia - Tjilatjap - Rotterdam heen: diversen; terug: koffie, tin
1862 Rotterdam - Hongkong diversen
Concurrent 1867/68 Rotterdam - Cardiff - Soerabaja - Rotterdam heen: diversen; terug: koffie
1869 Rotterdam - Semarang diversen
Grondwet 1871 Rotterdam - Batavia diversen
Bouma025 vermeldt H.Singer als gezagvoerder gedurende:
* 1860 t/m 1863 op de bark “Arlequin”, gebouwd in 1851 te Delfshaven, 324 ton o.m., varend voor E.Serruys te Rotterdam. In 1863 verongelukt in N.O.I.
Zeetijdingen 12 januari 1864: bark Arlequin onder kapitein H.Singer in 1863 verongelukt in O.I..
* 1865 t/m 1867 van de brik “Gouverneur van Swieten”, gebouwd in 1857 te Rotterdam, 352 ton o.m., varend voor H.Muller & Co te Rotterdam. Het schip is verongelukt bij Beachy Head;
* 1868 t/m 1871 op de bark “Concurrent”, gebouwd in 1857 te Rotterdam, 635 ton o.m., varend voor H.Muller & Co te Rotterdam. In 1871 is het schip verkocht naar Noorwegen;
* 1872 t/m 1873 op de bark “Grondwet” op 02 januari 1858 te water gelaten op de Stads Commerciewerf te 58 te Zierikzee onder scheepsbouwmeester C.Nak, 400 last/756 ton o.m., varend voor M.C.de Crane Zn te Zierikzee. Het schip werd in 1875 verkocht naar Noorwegen.zie ook 013.
* 1875 van het 3/mschip “Rotterdam”, gebouwd in 1865 te Elshout, 756 ton o.m., varend voor Voorhoeve & Jelier te Rotterdam.
Overige bijzonderheden
NRC 28 februari 1863114
Rotterdam, 27 februari. Volgens een particulier bericht is het barkschip ARLEQUIN, kapt. Singer, 14 januari van hier te Hongkong aangekomen.
Men verkeerde omtrent dit schip dat 19 mei van Brouwershaven vertrok en 25 september Anjer passeerde, in de grootste ongerustheid.
NRC 12 maart 1863114
Rotterdam, 11 maart. Van een geachte zijde ontvangen wij het volgende extract uit een brief van kapt. Slinger, voerende het schip ARLEQUIN, dd. Hongkong 26 januari 1863: Na een reis van 130 dagen de 30e september te Anjer aangekomen, veronderstelde ik niet dat mijn reis naar Hongkong nog zo lang zou aanlopen. Om de west de Chinese Zee willende ingaan, had ik echter een dusdanige stilte dat ik weken achtereen geen tien mijlen geavanceerd was en besloot ik de oost-passage te nemen, waar ik ook voortdurend met stilte had te sukkelen, totdat ik de 3e december de Saleijerstraat bereikte, waar ik 2 Hamburger schepen aantrof en gezamenlijk door de Pito-passage de Gillolo-passage bereikte. De 18e december kwam ik in de wind in de Stille Zuidzee en passeerde in stormweer de 13e januari de Pellen-eilanden. Vandaar trof ik goed weder en kwamen wij goed vooruit tot op de 8e januari; alstoen kregen wij weder met zwaar stormweder te kampen. Op de 10e januari in de Formosa Channel opkomende, ontwaarden wij bij het aanbreken van de dag verschrikkelijk veel rook, gepaard met een zware gaslucht. Het bleek al spoedig dat er brand in het schip was door zelfontbranding van de steenkolen. De rook en de gaslucht namen zo spoedig toe, dat wij het de volgende morgen niet meer konden uithouden in de kajuit, kerk en voor in het kabelgat. Onze toestand was alstoen zeer treurig: brand in het schip, die voortdurend toenam, zwaar stormweder en hemelhoge zee. Na de kaarten, chronometer, boeken en enige levensmiddelen op het dek gehaald te hebben, begonnen wij alles te stoppen en luchtdicht te maken om de toevoer van lucht in het schip te voorkomen. Hoewel alles met vier- en zesdubbel zeildoek gestopt was, verspreidde zich de lucht en de rook over het gehele dek en met voortdurende storm zwalkten wij de Chinese Zee door, zonder zelfs de hut op het dek te kunnen gebruiken. De chronometer bleef stilstaan, doortrokken van gas; zon of maan kregen wij niet te zien, zodat wij hoegenaamd niet konden bepalen waar wij ons bevonden; boeken, kaarten en verdere instrumenten waren doornat door de over het schip komende zee. Wij stuurden om de noordwest en westnoordwest op de bijgelegen kust van China aan en voerden zeer veel zeil en zagen na 3 bange etmalen doorgebracht te hebben de 13e januari de Chinese kust. Het weder bedaarde, maar de rook in het schip nam toe. De teer liep uit de presenningen die over de luiken lagen. Onze boot hing in de takels klaar en een vlot van ons waarloos rondhout lag op de campagne, hoewel zulks in de hoge zee ons weinig had geholpen. Een vaatje water en een weinig brood was alles wat wij op dek hadden en hoegenaamd geen klederen, dan die wij aan hadden en die al die tijd doornat waren. In die toestand arriveerden wij 's middags de 14e januari te Hongkong, God dankende, dat hij ons het leven had gespaard, maar treurig wegens de toestand van het schip. Ik ging dadelijk aan wal, om kennis van mijn toestand te geven en keerde met twee experts naar boord terug. Deze gaven order om een van de luiken te openen, maar moesten dit dadelijk weder sluiten daar zware zwarte rookwolken uit het ruim opstegen en het gehele schip bedekten. Alstoen kwam een stoomboot die ons aan de overzijde op strand zette. Er werden 3 gaten buitenboord in het schip gehakt en met assistentie van brandspuiten en 125 man van het ter rede liggend Engels oorlogsschip, werd de gehele nacht doorgepompt om het schip onder water te zetten. De 15e 's morgens was er 12 voet water in het schip en de brand geblust. Er zijn verschrikkelijk veel uitgebrande kolen, meest in het midden van het schip.
NRC 06 november 1863114
Woosung (opm: haven in de monding van de Yangtze Kiang), 8 september. Het Nederlandse schip ARLEQUIN, kapt. Singer, is 4 dezer van hier naar Newchwang (opm: Yingkou) vertrokken, doch heden uit zee geretourneerd.
Rotterdam 13 februari 1867
In het rapport van kapitein H. Singer, laatst gezagvoerder van de hier thuis behoorende brik Gouverneur van Swieten, 280 tonnen metende, van Buenos Aires met wol, talk en huiden naar Antwerpen bestemd, wordt omtrent de schipbreuk van dien bodem het volgende medegedeeld.
Den 2e februari des ochtends ten 4 ure 30 min., het schip wegens de mist onder lager marszeil en voorstengestagzeil gebragt zijnde, stootte plotseling en zwaaide rond. Ik deed alle zeilen bijzetten om de brik in diep water te krijgen, maar het hielp niet. Het schip stootte hevig, zoodat roer en achtersteven werden weggeslagen, bij peiling bevonden wij dat er 5 voet water bij de pompen stond, hetwelk tot 10 voet aanwies. De brik in zinkende staat verkeerende, kon niet dan met de grootste moeite de boot worden uitgebragt, daar de zee over alles heenspoelde. Wij mogten ons gelukkig rekenen het leven te kunnen redden. De mist trok ten 5 ure op en toen bespeurden wij dat de brik op de klippen onder Beachy Head (Bevezier) gestrand was, zijnde voor het eerst dat ik land zag sedert wij het Kanaal waren binnengeloopen, zo dik was de lucht. Met ieder kwartier uurs hadden wij gelood en even voor de brik stootte was er 17 vadem gepeild. Een kustwachtersboot die van wal stak om ons hulp te verleenen, sloeg bijna om en was genoodzaakt terug te keeren. Wij kwamen met onze eigenen boot aan de oever. Toen wij de brik verlieten, lag zij geheel onder water.
De brik Gouverneur van Swieten, 1857, was gebouwd te Rotterdam voor de reder H. van Rijckevorsel te Rotterdam. In 1865 ging het schip over naar H. Muller & Co., Rotterdam.
Bron: www.grotezeilvaart.nl
|