Inloggen

HET HELDERSE ZEEMANSCOLLEGE

“GOEDE BEDOELING”

1876        

 

S.Parma en M.Noot

Hilversum/Den Helder

november 2007

 

INHOUD

1.     MOTIVATIE VOOR HET ONDERZOEK

2.     SPEURWERK NAAR BRONNEN

3.     HISTORIE VAN VLAGVOERENDE NEDERLANDSE ZEEMANS COLLEGE

4.     ONTSTAAN EN BEËINDIGING VAN DE “GOEDE BEDOELING”.

5.     DOELSTELLING EN NAAMGEVING

6.     ORGANISATIEVORM

        6.1. Effectieve leden

        6.2. De Collegevlag

        6.3. Donateurs

        6.4. Bestuur

7. Referenties

 

Bijlagen

I.     Artikel uit “De Blauwe Wimpel”, 1981.

II.    Citaten uit deHelderse en Nieuwedieper Courant.

III.  Ledenlijsten uit de Amsterdamsche Almanak voor Koophandel en Zeevaart en de Almanak van Sweys.

IV.  Biografische bijzonderheden van de effectieve leden

Va   Gealfabetiseerde lijst van effectieve leden met vermelding van leefperiode, vlagnummer en periode van lidmaatschap.

Vb.  Ledenlijst op volgorde van vlagnummer

VI.  Reders van leden van de “Goede Bedoeling” gedurende hun lidmaatschapsperiode.

VII. Gealfabetiseerde lijst van donateurs.

 

1. MOTIVATIE VOOR HET ONDERZOEK

In voorgaande jaren verschenen rapportages waarin gealfabetiseerde ledenlijsten van de Nederlandse zeemanscolleges  “Zeemansvoorzorg” te Harlingen (Parma, 1998), “Zeemanshoop” te Amsterdam (Parma, 2002), “De Blaauwe Vlag” te Amsterdam (Parma, 2002), “Maatschappij tot Nut der Zeevaart” te Rotterdam (Parma, 2002), “De Herkenning” te Schiermonnikoog (Reitsma, van Staveren & Parma, 2007) en de “Goede Bedoeling” te Den Helder.

Van “Zeemanshoop” en “Zeemansvoorzorg” zijn er archieven bewaard gebleven op het Stadsarchief te Amsterdam, resp. Tresoar te Leeuwarden. De historie van deze Colleges zijn beschreven door van den Hoek-Ostende (1972), resp. Hannema (1931).

Vn de “Blaauwe Vlag” en de colleges te Rotterdam en Schiermonnikoog ontbreken archieven De geschiedenis moest worden geïnterpreteerd uit secundaire bronnen, zoals de zeevaartalmanakken, krantenartikelen losse opmerkingen in de litteratuur. De zeemansalmanakken betreffen de de Amsterdamsche Almanak voor Koophandel en Zeevaart, uitgegeven door het Amsterdamse zeemanscollege “Zeemanshoop” en een almanak uit Rotterdam, bekend als de “Almanak van Sweys”.

Van het Rotterdamse zeemanscollege zijn een aantal jaarverslagen bewaard gebleven, maar de meeste archiefstukken gingen verloren tijdens het bombardement in 1940. Uit deze spaarzame gegevens kon een beeld over de historie worden verkregen (Parma, 2002).

 

Van het Helderse zeemanscollege “Goede Bedoeling” is tot op heden geen archief teruggevonden, en ook hier moest worden volstaan met de gegevens uit de genoemde zeemansalmanakken en wat losse informatie uit o.a. plaatselijke kranten.

Parma alfabetiseerde de ledenlijsten zoals beschikbaar in de zeevaartalmanakken en probeerde een indruk te krijgen van de historie van het College. Noot beschikte over een aantal historische gegevens van het College en deze samenwerking resulteerde in de voorliggende rapportage. Wellicht dat met het bekend maken van dit onderzoek meer informatie boven tafel komt.

 

2. SPEURWERK NAAR BRONNEN

In 2005 werd informatie ingewonnen bij de toenmalige voorzitter van de Helderse afdeling van de Nederlandse Genealogische Vereniging, de heer L.R.Deugd te Den Helder. Deze meldde, dat hij nader onderzoek naar het College had gedaan, maar zonder enig bruikbaar resultaat. Ook de heer Jan T. Bremer te Wieringerwaard kon geen verdere informatie verschaffen. De laatste wees wèl op het bestaan van het blad “’t Vliegend Blaadje” in het vierde kwartaal van de 19e eeuw. Wellicht dat hier een vermelding van de oprichting of het wederom verdwijnen van het College terug te vinden zou zijn.

Kenmerkend is een opmerking in het blad “De Blauwe Wimpel” uit 1981 (zie Bijlage I):

“Van dit college is bijzonder weinig bekend. Zelfs niet wanneer het is opgericht noch wanneer het ter ziele is gegaan. Alleen via toevalstreffers, zoals het verhaal over de “Libra” van de heer Krijnen, komen we een stapje verder.

 Ook de heer H.E.Kuipers, die het jubileumboek van de Helderse zeevaartschool schreef: “125 Jaar Zeevaartkundig Onderwijs in Den Helder”(1979), kon over dit college nagenoeg niets vinden”.

 

3. HISTORIE VAN VLAGVOERENDE NEDERLANDSE ZEEMANS COLLEGE

Beroepsverenigingen van schippers in de vorm van zg. schippersgilden bestonden al in de 14e eeuw. Deze speelden een belangrijke rol bij de behartiging van de economische en sociale belangen van de beroepsgroep. Bovendien was er aandacht voor schade bij verlies van schip, lading en lijfgoederen of voor het belanden van zeevarenden in slavernij. Er onstonden in de loop van de 14e en 15e eeuw derhalve zg. “buidels”, “compacten” en slavenkassen. De oudst bekend buidel was “De Buul” op Terschelling (Spanjer, 1986). In de veenkoloniale zeevaart waren compacten algemeen. Zij fungeerden als onderlinge zeeverzekeringen die uitkeringen deden bij materiële verliezen of schade. Een bekende slavenkas was die van Zierikzee die geld uitkeerde voor het vrijkopen van Nederlandse zeelieden die in slavernij waren beland. Deze Kas bestaat nog steeds, maar nu als een culturele instelling.

Ondanks het bestaan van de “buidels” ontbrak het de zeelieden echter nog steeds aan sociale voorzieningen in de vorm van een ouderdomspensioen, een nabestaandenverzekering of een voorziening bij arbeidsongeschiktheid opgelopen bij de uitoefening van het zeemansvak.

Eind 18e begin 19e eeuw deed een nieuwe verenigingsstructuur voor zeevarenden haar intrede. Het verzekeren van de levens van de zeevarenden maar vooral ook van hun vrouwen en kinderen was nog steeds niet mogelijk via verzekeringsmaatschappijen. De premies zouden immers, vanwege het grote risico, onbetaalbaar zijn. Een optie was het onderling verzekeren, waarbij kapitaal werd gevormd door bijdragen van geselecteerde leden en vooral ook door begunstigers in binnen- en buitenland, die veelal werden aangeduid als “honoraire” leden.

De nieuw gevormde verenigingen werden bekend als “Zeemanscollegies”. Kenmerkend was het voeren van zg. nummervlaggen. Ieder College had zijn eigen vlag en de kapitein zijn eigen nummer. Een dergelijke vlag met het kapiteinsnummer in top illustreerde het lidmaatschap en de verbondenheid met de thuishaven. Op zee was van verre het schip en ook de kapitein door middel van ledenlijsten in de zeemansalmanakken te identificeren en als zodanig te vermelden in het scheepsjournaal (zie Reitsma, van Staveren & Parma, 2007).

Het oudste College met een vlag was de Amsterdamse “Blaauwe Vlag” uit 1795. In het begin van de 19e eeuw werden vlagvoerende Colleges gevormd in Veendam (1817), Dordrecht (1818), Rotterdam (1819) en een tweede in Amsterdam (“Zeemanshoop” in 1822). In deze periode werden ook in Oostende (1819) en Antwerpen (1819) Colleges opgericht, dus toen nog binnen het Koninkrijk der Nederlanden.

In de twintiger en dertiger jaren van de 19e eeuw onstonden ook Colleges in noord-oost Nederland: Nieuwe Pekela (1823), Sappemeer (1827), Groningen (1830), Delfzijl (1831) en Wildervank (1839). Rond 1850 volgden Harlingen (1851), Oude Pekela (1851), Schiermonnikoog (1859) en Vlaardingen (c. 1858). In de Amsterdamsche Almanak voor Koophandel en Zeevaart staat nog een korte ledenlijst van een vlagvoerende Colleges in Zwolle (c. 1869).

En dan vanaf 1878 verschenen ledenlijsten in de Almanakken van het College de “Goede Bedoeling” in Den Helder. (Bijlage II) Tenslotte publiceerde omstreeks ditzelfde tijdstip (1880) de Almanak van Sweys zeer korte ledenlijsten van een vlagvoerend College in Vlissingen.

Blijkens de beschikbare Reglementen was de hoofddoelstelling van deze Colleges het tegemoetkomen in de financiële verzorging van nabestaande weduwen en wezen en van behoeftige leden. Daarnaast bemoeiden vooral de grotere Colleges zich intensief met de behartiging van economische en sociale belangen van de beroepsgroep, de stimulering van zeevaartkundig onderwijs en de verbetering van de nautische infrastructuur, bv. de aanleg van het Noordzee Kanaal. Maar ongetwijfelde heeft ook de bevordering van het collegiale groepsgevoel een rol gespeeld.

 

4. ONTSTAAN EN BEËINDIGING VAN DE “GOEDE BEDOELING”.

In de Helderse Courant dd 12 april 1876 verscheen een bericht dat “in de vorige week”, dus in de periode 03-08 april 1876 een College was opgericht onder de naam “Goede Bedoeling” (zie Bijlage II)

De organisatorische vorm van het college is onduidelijk. In een bericht in de Helderse en Nieuwedieper Courant van 02 november 1884 wordt gesproken van een “Vereeniging” en dat zou betekenen, dat anders dan in een Stichting, de ledenraad het hoogste beslisorgaan is geweest. Een steun voor deze veronderstelling is een advertentie in de Helderse en Nieuwedieper Courant van 28 maart 1884, waarin een “Jaarlijkse Algemeene Vergadering” wordt aangekondigd op “Dinsdag 1 April, des avonds ten 7 ure, in de Sociëteit Harmonie”  met als ondertekenaars de bestuursleden Jb.Visser en C.Krijnen. “. (Bijlage II)

 

In de jaargang 21 uit 1878 van de Almanak van Sweys verscheen een ledenlijst van het College met vermelding van 26 leden. Kennelijk werd in 1877 voor het eerst een dergelijke ledenlijst aan de Almanak aangeboden. Publicatie van ledenlijsten in de Amsterdamsche Almanak startte in jaargang 1881, met daarbij ook de schepen van de kapitein en de gevoerde internationale onderscheidingsseinen (zie Bijlage III)

Zoals hiervoor vermeld, ontbreken archivalia, die een inzicht geven in het reilen en zeilen van de “Goede Bedoeling”. Er is onduidelijkheid omtrent het motief waarom pas zo laat in de 19e eeuw in Den Helder behoefte ontstond aan een eigen vlagvoerend zeemanscollege. Bij de andere zeemanscolleges nam in het vierde kwart van de 19e eeuw de aanwas in nieuwe leden flink af. Ook het belang van Den Helder als doorvoer voor de zeevaart  vanuit Amsterdam zal flink verminderd zijn sinds in 1876 het Noordzeekanaal door Koning Willem III was geopend en dus de vaart door het Noordhollandsch Kanaal terugliep.

 

Over het jaar van opheffing zijn geen directe gegevens beschikbaar. In de regionale bladen zijn, ondanks intensieve naspeuringen, geen gegevens gevonden. Een indicatie omtrent de levensduur van het college vormen de vermelding van de ledenlijsten in beide Almanakken. De laatste ledenlijst verscheen in de Amsterdamsche Almanak van jaargang 1894 met vermelding van nog 22 leden. Dit duidt op een opheffing rond 1893 en een relatief korte levensduur van c. 17 jaar.

 

 

5. DOELSTELLING EN NAAMGEVING

In het hiervoor vermeld krantebericht dd 12 april 1876 wordt artikel 1 van het Reglement geciteerd en wel:

        “Het doel dezer inrichting is, om bij overlijden van scheepsgezagvoerders en mindere scheepelingen, die hier als zoowel elders in Nederland woonachtig zijn, het lot hunner weduwen en nagelaten wettige kinderen, enigszins te verzachten.”

Hieruit blijkt, dat de hoofddoelstelling van het College de zorg was voor de nabestaanden van omgekomen zeelieden. Bij diverse andere Colleges was deze zorg ondergebracht in een apart Pensioenfonds, dat hetzelfde Bestuur kende als het College, maar financieel-juridisch onafhankelijk was. Zo had het Amsterdamse: “Zeemanshoop” het Weldadig Zeemans Fonds en het Schiermonnikoger “De Herkenning” het pensioenfonds “Goede Voorzorg”(zie Reitsma, van Staveren & Parma, 2007). Hoe dit bij de “Goede Bedoeling was geregeld is niet bekend.

In ieder geval zal in de 17 jaar van het bestaan maar een gering kapitaal bijeen zijn gebracht, waarbij wellicht de opbrengsten uit renten en beleggingen na verloop van tijd onvoldoende waren voor uitkeringen

 

Net als bij andere zeemanscolleges stelde ook de “Goede Bedoeling” zich op als een belangenbehartiger voor het zeemansberoep, zoals daar is een goed zeevaartkundig onderwijs.

Al in 1878 richtte het college zich tot de Gemeenteraad van Den Helder “houdende ondersteuning van ’t verzoek om bij het Rijks- en Provinciaal Bestuur aan te dringen op het verleenen van subsidie ten behoeve der Zeevaartkundige School van den heer A.J.Leijer alhier.” De voorzitter van de Raad  antwoordde dat deze zaak zeker in de belangstelling staat maar herinnerde eraan dat drie jaar geleden een overeenkomstig verzoek door Gedeputeerde Staten van de hand was gewezen. Kennelijk is dit een blijvende zaak gebleven want een bericht in de Helderse en Nieuwedieper Courant van 02 november 1884 meldt een adres van de A.J.Leijer, leraar in de wis- en zeevaartkunde, aan de gemeenteraad van Den Helder waarin wederom wordt gepleit voor een Rijksbijdrage aan de zeevaartschool. Er ook nu wordt weer melding gemaakt van een ondersteunend adres van de “Goede Bedoeling” (Bijlage II)

Een meer economische activiteit was een adres van de “Goede Bedoeling” aan de Tweede Kamer, “waarin wordt aangedrongen op vermindering van loodsgelden voor de koopvaarders-houtvloot, als zijnde die te zwaar op den geringe omvang der vracht, in tegenstelling der groote vaart.” (Bijlage II)

 

Tenslotte rijst de vraag wat het motief voor de naamgeving “Goede Bedoeling” is geweest. Ander colleges voerden meer aansprekende namen, zoals “Zeemanhoop” (Amsterdam), “Maatschappij tot Nut der Zeevaart” (Rotterdam), “Zeemansvoorzorg” (Harlingen), “De Trouw” (Oude Pekela), “Voorzorg” (Nieuwe Pekela).

Maar gezien de doelstelling om het lot van nabestaanden van overleden zeelieden te verzachten was inderdaad sprake van een “goede bedoeling”.

 

6. ORGANISATIEVORM

        6.1. Effectieve leden

In de ledenlijsten uit de Almanakken (Bijlage III) wordt de aanduiding “effectieve leden” gebruikt, een term die ook bij andere zeemanscolleges wordt gebruikt voor betalende en stemgerechtigde leden die een genummerde Collegevlag mochten voeren.

Van enkele andere zeemanscolleges, zoals bv. het Harlinger “Zeemansvoorzorg” is bekend dat behalve kapiteins ook zeelieden in de rang van stuurman lid van het College mochten zijn. Daar in artikel 1 van het Reglement van de “Goede Bedoeling” sprake is van “scheepsgezagvoerders en mindere schepelingen” stond het lidmaatschap kennelijk open voor zeelieden, ongeacht hun rang. Daarentegen wordt in de periode 1887 t/m 1894 als “Buitengewoon Lid” genoemd een “Stuurman L.Zwaal”. Dit zou er op kunnen duiden, dat het College verschillende categorieën van leden kende waarbij de term “effectief lid” sloeg op gezagvoerders. Inderdaad blijkt uit ons nader onderzoek naar maritiem-biografische gegevens van de effectieve leden (zie Bijlage IV) dat de vermelde ledenlijsten uitsluitend gezagvoerders betreffen.

Vanaf jaargang 1887 van de Amsterdamsche Almanak worden de leden A.Hanssens ( nr. 8) en D. van Dale (nr. 34) aangeduid als “vlaglid”. Deze categorie van leden wordt ook bij andere Colleges aangetroffen en betreffen dan effectieve leden die een lagere contributie betaalden en wèl het recht hadden op het voeren van de Collegevlag, maar in hun verdere rechten waren beknot.

 

Gebaseerd op Bijlage III is een gealfabetiseerde lijst van leden van het College met hun vlagnummer en de periode van hun lidmaatschap opgesteld (Bijlage Va). Tevens is het spiegelbeeld van deze lijst, i.c. de vlagnummers met daarachter de leden die dit nummer hebben gevoerd vermeld (Bijlage Vb).

Bij de vaststelling van de lidmaatschapsperiode is van de vermelding in de Almanak uit het jaar X steeds 1 jaar afgetrokken, dus X minus 1. Opgaven in een jaargang van een Almanak slaan immers op het voorafgaande verslagjaar. Als het jaar van overlijden van de kapitein bekend is en vrijwel overeenkomt met de einddatum van het lidmaatschap, dan is het overlijdensjaar aangehouden. Zo eindigt volgens de opgave in de Almanak het lidmaatschap van kapitein Janneke Jonker in 1884, maar daar hij in 1885 op zee is gebleven werd dat jaar als eindjaar van zijn lidmaatschap aangehouden. Ook is daarbij gekeken naar de vaarperiode op een schip. Zo voer kapitein Kunst t/m 1887 op de “Minerva” en werd door ons aangenomen dat hij ook tot en met dat jaar lid was van het College.

Opvallend zijn de vele verschillen in spelling van de persoonsnamen, zowel tussen de twee Almanakken als in opeenvolgende jaren van dezelfde Almanak. Voorbeelden zijn de kapiteins met vlagnummer 39, aangeduid als E.A.Vluggen, resp. E.A.Flugger. De kapitein met nummer 27 staat genoteerd met zowel van der Werf als van der Werff. Nummer 19 wordt vermeld als J. resp. J.G.Grilk. Ook komt het voor dat een kapitein in de ene ledenlijst is uitgeschreven, terwijl hij in de andere nog wèl wordt vermeld. Een voorbeeld is P.Smit die ontbreekt in de lijst jaargang 1888 van Sweys, maar in de Amsterdamsche Almanak nog wèl wordt vermeld.

 

Bij de oprichting van het College waren 26 leden betrokken. Dit aantal steeg in de tachtiger jaren tot een maximum van 39.

 

1878 26   1883 38   1888 31   1893 22
1879 35   1884 39   1889 28   1894 22
1880 35   1885 39   1890 26      
1881 39   1886 37   1891 26      
1882 39   1887 37   1892 24      

 

Er was, vanwege overlijden of opzeggingen uiteraard enig verloop maar het totaal aan leden is niet hoger geweest dan 48. Dit betekent dat de “Goede Bedoeling” een relatief klein College is gebleven.

Openvallende nummers werden soms opnieuw uitgegeven en daarom zijn enkele vlagnummers (zie BijlageVb) door 2 kapiteins gevoerd en wel de nummers 2, 3, 4, 8, 11, 19, 28, 30, 35 en 41. De kapiteins Scheurleer en van der Woude hebben twee nummers gevoerd. De reden voor hun nummerwisseling is onbekend.

Deze heruitgave van vlagnummers kwam ook bij andere Colleges voor. Alleen het Amsterdamse “Zeemanshoop” voerde tweemaal (1836 en 1854) een totale hernummering uit, zodat er leden waren, die gedurende hun lidmaatschap 3 vlagnummers hebben gevoerd. Bij de identificatie van scheepsportretten waarop de vlag van “Zeemanshoop” is afgebeeld is derhalve het portretjaartal essentieel om de bijbehorende kapitein te identificeren.

 

De laatste ledenlijst van de “Goede Bedoeling” uit Almanak 1894 telde nog maar 22 leden. Maar dit aantal verschilt niet significant van het aantal leden rond de negentiger jaren in de veel oudere zeemanscolleges. Ook daar is het aantal leden sterk gereduceerd. Bij de overgang van zeilvaart naar stoomvaart veranderde de positie van kapiteins met een grote zelfstandigheid en beslissingsbevoegdheid en ook een bezittersaandeel in het schip in die van werknemers bij rederijen, met veel minder grote bedrijfsrisico’s en met wellicht pensioenvoorzieningen. De rol van zeemanscolleges als onderlinge verzekering voor weduwen en wezen raakte aan het eind van dw 19e eeuw uitgespeeld.

 

 

In Bijlage IV is een overzicht gemaakt van Burgerlijke Stand gegevens en enkele maritiem-biografische bijzonderheden, zoals de schepen van de gezagvoerder en hun lidmaatschap van andere zeemanscolleges.

Een opvallend verschijnsel was het relatief grote aantal Schiermonnikogers, dat lid was van de “Goede Bedoeling”. In totaal zijn gedurende de gehele bestaansperiode 25 Schiermonnikogers lid geweest van het Helderse College, waarvan er 23 dit lidmaatschap combineerden met dat van het Schiermonnikoger College “De Herkenning”. Ook enkele Terschellingers waren effectief lid en daarbij rijst de vraag waarom het Helderse College populair was bij kapiteins van de genoemde Waddeneilanden.

Voorts waren een aantal gezagvoerders van de “Goede Bedoeling” ook lid van het Harlinger “Zeemansvoorzorg" (de kapiteins Hutjes, Maas en Rab), van het Amsterdamse “Zeemanshoop” (de kapiteins Haaike Bakker en Gerrit Eltjesz. Visser) en zelfs van de Veendammer “Maatschappij tot Nut der Zeevaart” (kapitein Grilk).

 

De kapiteins in het College waren voor het grootste deel gezagvoerders van grote en middelgrote schepen. Uit de gegevens in Bijlage IV is te concluderen dat ca 65% van de genoemde scheepstypen driemasters waren, en vooral barken. Ca. 25% waren tweemasters, zoals brikken en tweemast schoeners. De rest was kleiner, zoals koffen en galjoten.

Dat zeeman tijdens de zeilvaartperiode een risicovol beroep was, blijkt ook hier weer uit het relatief groot aantal dodelijke ongevallen op zee. Van de 48 leden zijn 6 effectieve leden op zee omgekomen.

Wellicht ook vanwege deze risico’s zochten verscheidene lieden na verloop van tijd de wal op. Wij noteerden als beroepen nà de varende zeemansloopbaan die van gezagvoerder van een lichtschip, bakker, slager, tapper, caféhouder, hotelhouder en koffiehuishouder.

 

Gebaseerd op de gegevens in Bijlage IV zijn in Bijlage VI de rederijen samengevat, voor welke de kapiteins in de periode 1878-1894 hebben gevaren. Vrijwel altijd betrof het rederijen uit plaatsen langs of in de buurt van het Noordhollandsch Kanaal, zoals Amsterdam, Barsingerhorn, Edam, Nieuwediep, Purmerend en Zaandam. Rederijen uit de thuisbasis Nieuwediep van het College waren de Gebr. Riessselmann, M. van Neck, , S. van Gijn, L.W.F Oudenhoven, van Veen & v.d. Meulen, van Vliet & Co en Janzen Ez. Maar ook de rederijen Brantjes uit Purmerend en Smit uit Barsingerhorn waren populair.

Op verscheidene schepen losten leden van het Helderse College elkaar af, zoals bv. de bark  “West Vriesland”, varend voor C.Smit te Barsingerhorn, met achtereenvolgens de kapiteins Thomasz., Smit en Cupido. De bark “Tjilingsi” had als gezagvoerder achtereenvolgens de kapiteins Jaarsma, Grilk en Ruyg.

 

 

              6.2. De Collegevlag

Kenmerkend voor het merendeel van de 19e eeuwse Nederlandse zeemanscolleges was een collegevlag, die door de kapiteins werden gevoerd. Die van de “Goede Bedoeling” is afgebeeld op de frontpagina van deze rapportage.

Tot nu kennen wij als enige scheepsportret dat de Helderse vlag toont de zwart-wit afbeelding van de “Libra” onder kapitein C.Krijnen in het tijdschrift “De Blauwe Wimpel” (zie Bijlage I).

De referentie naar de heer Krijnen slaat op Martin Krijnen, een achterkleinzoon van kapitein C.Krijnen, die kapitein was van de bark “Libra” gebouwd in 1862 en te water gelaten als “Camilla” te Searsport, Maine, USA. Kapitein Krijnen liet een portret van het schip maken met in de fokkemast zijn nummervlag 6 van de “Goede Bedoeling”. Het schip verging in 1892 op de westkust van Jutland. In de “Blauwe Wimpel” staat een portret van Martin Krijnen met zijn zoontjes bij het straatnaambordje Libravej, dat aan het schip herinnert. “Tientallen wegen hebben in deze streek nabij Harbo Øre aan de Westelijke ingang van de Lim Fjord namen gekregen van gestrande schepen”.

Omtrent de huidige verblijfplaats van dit schilderij konden noch de redactie van het tijdschrift noch de heer Martin Krijnen ons bruikbare informatie verschaffen.

In september 2007 was er contact met de heer H(arry).L. Krijnen uit de Heerhugowaard, eveneens een achterkleinzoon van kapitein Cornelis Krijnen. Hij berichtte dat de foto in “De Blauwe Wimpel” een aquarel of pentekening is van het schip en gemaakt door ene Zwanenburg, een familielid van zijn overgrootvader. Naar deze tekening zou later een schilderij zijn gemaakt door de zeeloods Arie van der Veer. Maar waar beide afbeeldingen zijn gebleven is hem onbekend.

 

              6.3. Donateurs

Behalve de effectieve leden droegen ook “Donateurs” bij tot de financiën van het College (zie Bijlage III en VII). Daarbij werd onderscheid gemaakt in “Donateurs” en “Donateurs, (elders woonachtig)”. Het ging hier gedurende de gehele periode van 7 vermeldingen in de Amsterdamsche Almanak (1887 t/m 1894) om in totaal 90 (81 resp. 11) personen en instanties. Het totaal aantal donateurs gedurende de gehele bestaansperiode van het College zal groter zijn geweest. Per jaar was in de jaren 1888-1890 sprake van rond de 60, een gedurige vermindering nà 1892 en een dramatische terugval in het laatste jaar 1894 tot 0. Maar wellicht dat in dat jaar geen vermelding van donateurs meer werden opgenomen. Sommige donateurs droegen maar enkele jaren bij.

Overeenkomstig de situatie bij andere zeemanscolleges reikte ook hier het aantal donateurs flink uit boven dat van de effectieve leden.

 

ALMANAKJAAR        AANTAL EFFECTIEVE LEDEN                                      AANTAL DONATEURS

                                                                                                                nederlands            buitenlands

            1878                                           26                                                           geen vermelding

            1879                                           35                                                           idem

            1880                                           25                                                           idem

            1881                                           39                                                           idem

            1882                                           39                                                           idem

            1883                                           38                                                           idem

            1884                                           41                                                           idem

            1885                                           39                                                           idem

            1886                                           37                                                           idem

            1887                                           35                                                   60                           12

            1888                                           31/33                                             66                           11

            1889                                           28/26                                             57                             2

            1890                                           26                                                   57                             2

            1891                                           26                                                   54                             2

            1892                                           24                                                   43                             0

            1893                                           22/23                                             39                             0

            1894                                           22                                                     0                              0

 

Net als bij andere zeemanscolleges zullen donateurs een verbondenheid met de koopvaardij hebben gehad, zowel als werkgever/reder als ook leverancier van scheepsartikelen. Bij vergelijk van de Bijlagen VI en VII valt een aantal Helderse rederijnamen op, zoals M.van Neck, W.Smit, de Gebr.Riesselmann, S.van Gijn, L.W.F.Oudenhoven en H.Janzen Ez. De firma Tinkelenberg was een scheepssloperij in Nieuwediep. Zurmuehlen is ook nu nog een bekende Helderse naam in de scheepvaart.

Uit de vermelding van plaatsnamen bij de donateurs (Zaandam, Edam, Gouda, Vlieland, Purmerend Amsterdam), blijkt dat niet alleen inwoners van Den Helder bijdroegen.

Opvallend is de deelname van buitenlanders. Uit de vermelding van de woonplaatsen ging het hierbij om leden in vooral het Zweedse gebied van de Botnische Golf. Nà 1888 nam het aantal buitenlandse donateurs zeer sterk af. Waarom er een dergelijke verbondenheid was van deze groep van donateurs met Den Helder is niet duidelijk. Wèl is bekend dat veel hout, ook uit Scandinavië, naar Den Helder werd vervoerd en ter plaatse werd gelost. Op het toenmalige Kuitje, een uitloop van het Nieuwediep op het Balgzand na de Koopvaardersschutsluis, werden de houtvlotten klaargemaakt voor vervoer door het Noord Hollands Kanaal naar voornamelijk Alkmaar en Purmerend, waar zich houtzaagmolens bevonden. In de Havenvoorschriften en ook het Reglement van het Noord Hollands Kanaal werden de vlotten specifiek genoemd. Deze activiteit heeft zeker tot het einde van de 19de eeuw plaatsgevonden en de cargadoors zullen derhalve veel met o.a. Zweden te maken hebben gehad. Het belang van de houtvaart blijkt ook uit het  pleidooi van het College tot vermindering van loodsgelden voor de koopvaarders-houtvlootI (zie Bijlage II).

 

 

              6.4. Het Bestuur

De Amsterdamsche Almanak voor Koophandel en Zeevaart vermeldt in de jaargangen van 1883 t/m 1894 namen en funkties van de Bestuursleden. Zie navolgende Tabel

 

FUNKTIE NAAM PERIODE VLAGNUMMER
President Jacob .Eltjes Visser 1883 – 1885 23
  Vacant 1886  
  Harmen Adriaansz. Maas 1887 – 1890 1
    1892 - 1894  
  Teunis Louwesz Teensma 1891 18
       
Vice-President Cornelis Adrianus Flugger 1883 – 1884 39
  Gerrit Eltjes Visser 1885 – 1887 5
       
 Secretaris Jouke Cornelis Edzo Metus 1883 20
  Cornelis Krijnen 1884 6
  Albert Willemsz. Hutjes 1885 – 1886 4
  S. van der Woude 1887 19
       
2e Secretaris Teunis Louwesz Teensma 1883 – 1884 18
  Jouke Cornelis Edzo Metus 1885 – 1887 20
       
Penningmeester Simon Haijesz. van der Woude 1883 – 1884 19
  Teunis Louwesz Teensma 1885 – 1887 18
       
Secretaris-Penningmeester C.J. Verheij 1888 -1894 geen effectief lid
       
Commissarissen Gerrit Eltjes Visser 1883 – 1884 5
  Cornelis Krijnen 1885 – 1890 6
  Jacob Dirksz. Kunst 1883 – 1887 32
  Marten Foppes Ritsma 1888 – 1894 38
  Simon Haijesz. van der Woude 1888 – 1894 19
  Jouke Cornelis Edzo Metus 1888 – 1891 20
  Teunis Louwesz L.Teensma 1888 – 1890 18
    1892 - 1894  
  Ruurd Melle Jans Fenenga 1888 35
    1892 – 1894 35
  Tamme Bauke Bloos 1889 – 1894 16
  G.H.Smit 1891 – 1894 11
  Harmen Adrianusz. Maas 1891 1
       
Gemachtigde C.J.Verhey 1883 – 1887 geen effectief lid

 

In deze opsomming vallen een aantal zaken op en wel:

*      Tot aan 1888 was er sprake van de, ook bij andere Colleges, gebruikelijke bestuursfunkties als president, vice president, 1e en 2e secretaris, penningmeester en commissarissen. Vanaf 1888 werd kennelijk een ingrijpende inkrimping van bestuursfunkties aangebracht. Vanaf dat jaar werd C.J.Verhey, eerst aangeduid als “gemachtigde”, een volwaardig bestuurslid als secretaris-penningmeester. Behalve de President, was er alleen nog maar sprake van comissarissen en dan in een uitgebreider aantal dan daarvoor. De eerder gebezigde term “gemachtigde” zal wel hebben geslagen op een procuratiebevoegdheid.

*      Diverse bestuursleden treffen wij aan in verschillende funkties. Zo was J.C.E.Metus secretaris, 2e secretaris en commissaris. T.L.Teensma zien wij in de funktie van voorzitter, 2e secretaris, penningmeester en commissaris.

        Een dergelijke snelle wisseling in funkties doet wat rommelig aan en het lijkt dan ook begrijpelijk, dat in 1888 een herstructurering in funkties werd doorgevoerd.

*      De Bestuursleden waren allen effectieve leden van het College met uitzondering van de gemachtigde en later secretaris-penningmeester C.J.Verhey.

*      Ook hier valt weer het relatief grote aantal Schiermonnikogers op

 

 

 

7. REFERENTIES:

 

Bouma & S.Parma, G.N. 2004 Nederlandse Koopvaardijschepen. 1820 t/m 1900.
  Typoscript. 1200 pp.
Bremer & L.R.Deugd, J.T., 2006 Bijzondere mensen, bijzondere zerken.
  Helderse Historische Reeks, nr. 20, Uitg. van de Helderse Historische Vereniging.
Dorpsbode In de “Dorpsbode” van Schiermonnikoog verschenen in de periode 1985 - 1990 78 korte biografieën van Schiermonnikoger kapiteins van de hand van J(eppe) Teensma.
Hoedemaker Wz , M. Berichten uit het Handelsblad uit de periode 1829-1897 werden verzameld door M.Hoedemaker Wz. en zijn samengebracht in 12 banden, waarvan band vijf verloren is gegaan. In te zien bij de bibliotheken van de Stichting Nederlandse Kaaphoornvaarders te Hoorn en de scheepvaartmusea te Amsterdam en Rotterdam. 
Homan, D.M., 2005 De laatste reis van het zeilschip GEORGE WASHINGTON.
  Uitgeverij ‘t Heer en Feer te Schiermonnikoog, 94 pp.
Parma, S., 1998 Het College “Zeemansvoorzorg” opgericht 1 juli 1851 te Harlingen.
  Hilversum. Typoscript, november 1998, 8 pp, met 3 tabellen en 7 bijlagen
Parma, S., 2002 Gealfabetiseerde opsomming van kapiteinsnamen, scheepsnamen en namen van reders/eigenaren/boekhouders uit de lijst van “effectieve leden” van het College Zeemanshoop zoals vermeld in Bijlage 3 van de publikatie van Mr. J.H. van den Hoek Ostende uit 1972.
  Hilversum. Typoscript, 70 pp.
Parma, S., 2002 Het zeemanscollege “De Blaauwe Vlag”. opgericht in 1795 te Amsterdam.
  Hilversum. Typoscript, 10 pp, met 4 bijlagen.
Parma, S., 2002 Het Rotterdamse zeemanscollege “Maatschappij tot Nut der Zeevaart”. Een opstap voor verder onderzoek.
  Hilversum. Typoscript, 21 pp, met 8 bijlagen, waaronder Reglementen uit 1819, 1855 en 1905.
Parma, S., 2002 Het Rotterdamse zeemanscollege “Maatschappij tot Nut der Zeevaart”. 
  Hilversum. Typoscript, 6 pp. Met als Bijlagen:
  Gealfabetiseerde lijst van vlagvoerende leden met de perioden van hun lidmaatschap.
  Lijst van vlagnummers met de bijbehorende gezagvoerders.
  Lijst van Bestuursleden.
Reitsma, Ron.R. van Staveren en Sikko Parma, Durk T. 2007 Schiermonnikoog. Het Zeemanscollege “De Herkenning”en het Pensioenfonds “Goede Voorzorg”. 
  Deel A. Een Overzicht van beschikbare informatie. Typoscript. 65 pp.
  Deel B. Geannoteerde alfabetische lijst van leden van het Schiermonnikoger zeemanscollege “De Herkenning”. Typoscript 105 pp.
  Deel C. 9 Bijlagen. 
  In 2007 wordt een boek voorbereid door de Schiermonnikoger cultuur-historische vereniging “’t Heer en Feer” dat op voornoemde rapportage is gebaseerd.
Spanjer, Tj. 1987 Groot-Schippersbuidel of Zeemans-Assurantiebeurs der vijf Oostersche Dorpen, sedert 1587. p.3-8
  In: De Buul. 400 jaar zeeverzekering op Terschelling. 
  Red. W.Smit.. Uitg. Smit & Wytzes, Urk-Terschelling, 1987, 92 pp,
Hoek Ostende, J.H. van den, 1972 De geschiedenis van het College Zeemanshoop 1822-1972. 
  Uitgegeven door het College Zeemanshoop, Amsterdam. 112 pp.
Hannema, A.E. 1931 Het College “Zeemansvoorzorg” te Harlingen  1851-1931.
  Brochure, Harlingen, 1931, 18 pp
Teensma, H.D.,1989 Schiermonnikoger Geslachten.
  Uitgegevens door: Stichting Jonas in de Walvis, Schiermonnikoog, 359 pp.
Tresoar Internetsite van het Fries Historisch en Letterkundig Museum te Leeuwarden.
  www.tresoar.nl 
Zeetijdingen Rubriek in de jaarlijkse uitgaven van de Almanak van Sweys.

 

 

Rapport Zeemanscollege "Goede Bedoeling

 

Bijlage 4 BIOGRAFISCHE BIJZONDERHEDEN VAN DE EFFECTIEVE LEDEN

Bijlage 5 GEALFABETISEERDE LIJST VAN EFFECTIEVE LEDEN MET VERMELDING VAN LEEFPERIODE, VLAGNUMMER EN PERIODE VAN LIDMAATSCHAP

Bijlage 6 REDERS IN DE LIMDAATSCHAPSPERIODE VAN LEDEN VAN HET COLLEGE

Bijlage 7 GEALFABETISEERDE LIJST VAN DONATEURS VAN DE “GOEDE BEDOELING”

Aanhangsel A DE SCHEPEN DOOR DE EFFECTIEVE LEDEN BEVAREN