Inloggen

                                                                                                                                  HET ZEEMANSCOLLEGE

                                                                                                                              “DE GRONINGER EENDRACHT”

                                                                                                                                          TE GRONINGEN

                                                                                                                                      OPGERICHT IN 1830

 

                                                                                                                         

 

                                                                                         

 

NOVEMBER 2015
door
S.Parma
Hilversum


1.    ALGEMENE INLEIDING
Al vele jaren ben ik doende een Lexicon samen te stellen van koopvaardijkapiteins die in de 19e eeuw onder Nederlandse vlag voeren. Per kapitein worden zo veel mogelijk maritiem-biografische bijzonderheden genoteerd. Deze gealfabetiseerde kapiteinslijst is vooral gebaseerd op de rapportage van “Nederlandse Koopvaardijschepen 1820 t/m 1900” door G.N.Bouma (herzien door S.Parma), gedateerd 2004.
Tevens vermelden de “Amsterdamsche Almanak voor Koophandel en Zeevaart” (AAKZ), uitgegeven door het Amsterdamse zeemanscollege “Zeemanshoop” en een almanak uit Rotterdam, bekend als de “Almanak van Sweys” (kortweg Sweys) de ledenlijsten van de zeemanscolleges uit de diverse West- en Noord-Nederlandse thuishavens.
Voorts bevat het Archief van van Sluijs op het Nederlands Scheepvaarmuseum te Amsterdam een schat aan informatie.
Een voortdurend uitbreidende bron is het werk van de Stichting Marhisdata, die zich weliswaar primair richt op de genealogie van 19de en 20ste eeuwse schepen, maar waarbij bijlbrieven, koopakten e.d. ook waardevolle informatie over kapiteins opleveren. Deze Stichting is eveneens doende de scheepvaartberichten uit Nederlandse en buitenlandse kranten vanaf 1813 t/m 1913 onder de naam “Kronieken” te publiceren waaruit niet alleen de maritieme historie van een schip maar ook die van de kapiteins is af te leiden (zie www.marhisdata.nl).
En tenslotte vormt Internet een bron voor gegevens, bijeengegaard door genealogen met koopvaardijkapiteins in hun voorouders.

Zoals gezegd zijn de ledenlijsten van de zeemanscolleges een belangrijke bron voor mijn kapiteinslijst. Tevens vormen een lidmaatschap en de duur daarvan een bijdrage tot de maritieme biografie van een kapitein. Dat leidde tot een uitbreiding van mijn activiteit en wel HET ALFABETISEREN VAN DE LEDENLIJSTEN en tevens het zo mogelijk nagaan van de geschiedenis van (19de eeuwse) zeemanscolleges. In een beperkt aantal gevallen zijn er Archiefgegevens zoals notulen van zeemanscolleges beschikbaar en dan kunnen aanvullingen op de maritieme biografie van een kapitein worden genoteerd. Maar van de meeste Colleges zijn de Archieven geheel of voor een belangrijk deel verloren gegaan of ook (wellicht) verstopt in lokale archieven en derhalve (nog) niet achterhaald.. De geschiedenis kan dan worden geïnterpreteerd uit secundaire bronnen, zoals de zeevaartalmanakken, krantenartikelen en losse opmerkingen in de litteratuur.

Tot dusver verzorgde ik rapportages waarin gealfabetiseerde ledenlijsten van de Nederlandse zeemanscolleges zijn opgenomen en zo mogelijk opmerkingen over de historie van het betreffende College en wel van:
“Zeemansvoorzorg” te Harlingen (Parma, 1998). Zie ook Hannema, 1931;
“Zeemanshoop” te Amsterdam (Parma, 2002). Zie ook van den Hoek, Ostende, 1972;
“De Blaauwe Vlag” te Amsterdam (Parma, 2002);
“Maatschappij tot Nut der Zeevaart” te Rotterdam (Parma, 2002);
“De Herkenning” te Schiermonnikoog (van Staveren, Parma, Teensma, Reitsma en Maris, 2009);
“Goede Bedoeling” te Den Helder (Parma & Noot, 2007);
“Tot Nut van Handel en Zeevaart” te Dordrecht (Parma, 2008);
”Zeemanstroost” te Ameland (Parma & Borsch, 2010);
“De Harmonie” te Wildervank (Parma 2013)
De rapportages zijn opgenomen in de bibliotheekcollecties van de maritieme musea in Amsterdam, Rotterdam,
Groningen en Sneek en tevens in de collecties van het Centraal Bureau voor Genealogie en de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag.

Momenteel zijn in bewerking de reeds gealfabetiseerde ledenlijsten van de zeemanscolleges te Oude Pekela (“De Trouw”), Nieuwe Pekela (“Voorzorg”), Sappemeer (“De Vooruitgang”) en Veendam (“Maatschappij tot Nut der Zeevaart”).

 

                                                                               

                                                                                 In: Gedenkboek 1830-1930, Zeemanscollege De Groninger Eendracht, p.45

 

 

 

2.   BRONNEN
De Groninger Eendracht is beschreven  in:
* “ZEEMANSCOLLEGE DE GRONINGER EENDRACHT  GEDENKBOEK 1830-1930” door R.Kramer, januari 1930, 48 pp.
* WIE ZEE HOUDT WINT DE PRIJS : 150 JAAR KONINKLIJK ZEEMANSCOLLEGE DE GRONINGER EENDRACHT door Hylke Speerstra, 1980, 130 pp.
* In de Groninger Archieven zijn documenten onder archieftoegang 1716 uit de periode 1830-1985 en toegang 1438 uit de periode 1896-1982.
Ik heb deze stukken niet ingezien maar noteerde uit het Gedenkboek uit 1980 van Speerstra de mededeling dat uit het eerste tiental jaren van het College maar spaarzame gegevens bewaard zijn gebleven. Ook uit de periode 1877-1905 zou het grootste deel van het archief ontbreken.
* Overzichten van de lijsten van effectieve leden en bestuursleden zijn gebaseerd op de informatie  uit de Amsterdamsche Almanak voor Koophandel en Zeevaart, de Almanak van Sweys en enkele incidentele jaarverslagen van de zeemanscolleges te Rotterdam,Wildervank, Nieuwe Pekela en Veendam.

Ik zal mij in deze rapportage beperken tot een algemeen overzicht van de historie en de structuur van het College met wellicht wat aanvullingen en commentaar op de gegevens in voorgaand bronnenmateriaal.

3.   HISTORIE
3.1 Naam
In de oprichtingsverklaring uit 1830 (zie 3.2.) wordt gesproken van de Groninger Eendracht dus met –ch.
In het Jaarverslag 1838 van het Rotterdamse zeemanscollege “Maatschappij tot Nut der Zeevaart” is sprake van “De Groninger Eendragt dus met een g.
Ook de Amsterdamsche Almanak voor Koophandel en Zeevaart spreekt vanaf 1838 van “De Groninger Eendragt”. Pas in 1885 wordt het College in deze Almanak vermeld als “De Groninger Eendracht” en wel t/m de laatste opgave in 1943.
De Almanak van Sweys spreekt konsekwent van “De Groninger Eendragt”.

3.2 Levensduur
Het College werd opgericht op 12 januari 1830. Speerstra (p. 24) meldt dat de namen van de oprichters niet bekend zijn “maar ongetwijfeld moeten worden gezocht bij de 36 leden die op 20 februari 1830  het Contract waarop wij ondergeteekenden ons tezamen verbinden tot eene vrije vereniging onder den naam van Groninger Eendracht ondertekenden.
Bij haar 125-jarig in 1955 bestaan verkreeg de vereniging het predicaat Koninklijk.
De jaarlijkse jaarvergadering werd altijd op 12 januari gehouden, behalve wanneer deze op een zondag viel.
Mr. A.Engelsman te Delfzijl informeerde mij dat het College nog steeds bestaat alhoewel het geen effectieve leden meer telt. Volgens resources.huygens.knaw.nl/armenzorg/gids/vereniging/2440919723 zou het College zijn opgeheven op 10 december 1982 maar vermoedelijk slaat dit op een fusering van het College met andere maritieme organisaties.
Mr. Engelsman  is voorzitter en heeft met enkele bestuursleden besloten het slapende College weer leven in te blazen.

3.3 Doelstelling
Het oudst bekende Reglement zou zijn gedateerd 12 januari 1839. In de loop van de historie zijn de reglementen geregeld aangepast waarover zowel Kramer als Speerstra nadere informatie geven. Het College richtte zich op buitenvaarders.
In een zeemansalmanak ven het Groninger College uit 1852 wordt gesproken van een Groninger “Compact van Binnenvaarders – De Onderlinge Vriendschap”. Dit Compact voerde een witte vlag “met een Hollandsche Hoek aan de Bovenhals, waaronder twee gevouwen Handen met eene roode draad en aan de onderkant met een blaauwe. Vermeld zijn de namen van 36 schippers met vlagnummers tussen 1 en 50.

Net als vele andere Nederlandse zeemanscolleges was de doelstelling van “De Groninger Eendracht” het behartigen van de sociale en economische belangen van de leden en het eventueel vormen van afzonderlijke kassen en of fondsen voor bepaalde doelstellingen waaronder als voornaamste het uitkeren van bescheiden bedragen aan  nooddruftige leden en aan weduwen en kinderen bij overlijden van leden, derhalve een vorm van pensioen. Tevens werden uitkeringen gedaan aan schippers die hun schip hadden verloren.
In latere jaren van het bestaan zal de doelstelling zijn verbreed naar de stimulering en ondersteuning van meer algemene maritieme activiteiten. Zo werd in 1854 een commissie opgericht die voorschotten op de uitrusting financierde van minvermogende leerlingen-matrozen.
Het Nieuws van de Dag dd. 16 januari 1894 vermeldt subsidies aan de Noord en Zuid-Hollandsche Reddingsmaatschappij en aan de Prins Hendrik Stichting te Egmond aan Zee.
Kramer en Speerstra melden dat het College, overigens net zoals veel andere Colleges in Nederland, een rol speelde bij het realiseren van nautische maatregelen, die van belang zijn voor de (Groninger) zeevaart. Men denk daarbij bv. aan betonning in Groningse buitenwateren, de opstelling van een schipperswet maar ook aan bemoeienis bij het instellen van examens voor stuurlieden.
Het College wenste nadrukkelijk een rol te spelen in het Groningse sociale leven. Zo nam het deel aan het 200 jarig ontzet van Groningen in 1872  en aan het 25 jarig jubileum van Koninging Wilhelmina in 1923.

Ik neem aan dat in de laatste decennia van zijn bestaan het College, net als het nu nog bestaande Amsterdamse Zeemanshoop, zich vooral richtte op het bieden van een ontmoetingsplaats voor actieve en oud-zeelieden. De pensioen funktie heeft immers geen rol meer gespeeld door overeenkomstige regelingen vanuit de rederijen.  En ook het risico voor het verlies van het schip, waarvoor het College een uitkering verstrekte, werd minder urgent door de oprichting van een Scheepsassurantie-Compagnie  te Groningen (bericht Provinciale Groninger Courant dd 05 februari 1919)

3.4 De Collegevlag
De Collegevlag is wit met de letter GR en het nummer van de gezagvoerder.
In de Almanak van het Veendammer zeemanscollege “Maatschappij  tot Nut der Zeevaart”  wordt gemeld: “De Vlag is Wit, lang 4 oude ellen, breed 2¼ oude ellen met de letters GR, en het nommer van elke Gezagvoerder.”

Op hoogtijdagen van het College, zoals de jaarlijkse vergadering op 12 januari, moesten de leden hun vlag uitsteken. Speerstra (2007)  laat in zijn boek “De voorbije vloot” met verhalen en herinneringen van Groninger schipper oud-schipper Jan Kruize (vlag nr. 43) vertellen dat op zulke dagen werd gecontroleerd of de vlag wel was uitgestoken. Zo niet dan moest een boete worden betaald,


                                                             SCHOENERBRIK  “SAPPEMEER”. KAPITEIN ZACHARIAS KLAASZ. ROZENBERG, VLAGNUMMER 83


4   ORGANISATIE

Gebaseerd op gegevens uit Speerstra en vermeldingen in ledenlijsten in zeemansalmanakken kende “De Groninger Eendracht” de volgende categorieën van leden.

4.1.  Vlagvoerende leden, dus gezagvoerders die een persoonlijk nummer in de Collegevlag voerden.
Binnen deze categorie was sprake van

BIJLAGE 1 vermeldt een gealfabetiseerde ledenlijst van het Groninger College met gegevens over hun geboorte, eventueel huwelijk en overlijden. BIJLAGE 2 is een verkorte weergave van Bijlage 1. BIJLAGE 3 geeft het aantal vlagnummers dat in de periode 1830-1920 is uitgegeven met de vlagvoerende leden die dit nummer hebben gevoerd.
De Bijlagen zijn voornamelijk ontleend aan de ledenlijsten zoals jaarlijks vermeld in de Amsterdamsche Almanak voor Koophandel en Zeevaart en in de Almanak van Sweys. Tevens zijn enkele incidentele ledenlijsten geraadpleegd die door Colleges in Rotterdam en Veendam zijn uitgegeven. De vroegste ledenlijsten zijn uit 1838, dus pas 8 jaar nà de oprichting in 1830. De laatste opgaven stammen uit 1920.
De lijsten van de AAKZ en Sweys vertonen vaak verschillen zowel in de jaaropgave als de spelling van  de persoonsnamen.

AANTAL LEDEN
Het exacte aantal leden in de periode 1830-1920 is niet te geven omdat niet alle individuen zijn geïdentificeerd. Maar in genoemde periode hebben ruim 470 zeelieden de vlag van “De Groninger Eendracht” gevoerd.
Van die ruim 470 leden  waren er ca..340 (= c. 70%)) effectief lid en ca. 130 (=c. 30%) lid voor de vlag. Het kwam wel voor dat een effectief lid zijn deelname wijzigde van effectief lid in lid voor de vlag, en omgekeerd maar ook hier zijn de opgaven in de AAKZ en Sweys vaak verschillend.

 

Inschrijving als vlagvoerend lid in opeenvolgende decaden

1830-1840 58 1861-1870 53 1891-1900 38
1841-1850 29 1871-1880 51 1881-1890 32
1851-1860 92 1901-1910 49 1911-1920 71

De inschrijving als vlagvoerend lid kende pieken in 1851-1860 en in 1911-1920. Vooral de aanmelding in de laatste decade wekt verwondering omdat bij vele Colleges uit andere plaatsen de glorietijd aan het einde van de 19e eeuw voorbij was. De zeilvaart werd vervangen door stoomvaart en de noodzaak van een levensverzekering voor nabestaanden nam af. Kennelijk is rond de eeuwwisseling een actief beleid gevoerd om het aantal leden te verhogen.

De duur van het lidmaatschap kon zeer aanzienlijk verschillen. Er zijn rond de 40 gevallen waarin het lidmaatschap maar één jaar duurde. Uitzonderlijk lange lidmaatschappen duurde meer dan 25 jaar.

AANTAL VLAGNUMMERS
De vlagnummers liepen van 1 t/m 107. Een vlagnummer dat vrijkwam door overlijden of opzegging werd meestal opnieuw toegekend aan een nieuw lid. Vooral bij vlagnummers tot ca. nummer 50 was een  opeenvolgende bezetting door 10 leden geen uitzondering. Hogere vlagnummers werden aanzienlijk minder frekwent bezet vaak door niet meer dan 1 lid. Van de nummers 78 en 101 heb ik geen bezetting kunnen noteren.
Een vlagvoerend lid kon van vlagnummer veranderen. Een enkele maal werd een nummer overgedragen aan een zoon en de vader kreeg dan een nieuw nummer. Het komt voor dat in de lidmaatschapsperiode zelfs meer dan 2 vlagnummers werden gevoerd met als maximum 4 nummers door Jan Hendrik Kruize.

BIOGRAFIE VAN DE KAPITEINS
Bij zijn toetreding werd de zeeman vermeld als “schipper”, “scheepskapitein” of “scheepsgezagvoerder”.
Bij de aanduiding “schipper” is niet altijd duidelijk of het om een zeevarende gaat of een binnenschipper. Uit beroepsopgaven bij bv. geboorte of huwelijk van kinderen kwam het in ieder geval voor dat een vlagvoerend lid expliciet werd vermeld als “binnenschipper” resp. “beurtschipper” en wellicht was hij dan met een klein schip, zoals een tjalk op binnenvaart werkzaam.
Een gezagvoerder bezat deze rang veelal bij zijn huwelijk maar een aantal keer was hij dan nog maar  stuurman, en bereikte hij de rang van kapitein in een later jaar. Pas dan stond zijn vlagvoerende toetreding tot het zeemanscollege open

Een substantieel aantal leden van “De Groninger Eendracht“ en wel ca. 15% stierven in de periode 1828 t/m 1920 op reis, door een ongeluk of door ziekte. In persberichten komt men vaak de mededeling tegen dat een schip wel vanuit een bepaalde haven was vertrokken, maar dat daarna ieder bericht ontbreekt.
Veel kapiteins stopten hun beroep als zeeman en bleven aan de wal. Ze staan in Burgerlijke Stand akten, meestal van huwelijk van kinderen of overlijden van henzelf of partner, dan vermeldt als “zonder beroep” of ook wel “oud-gezagvoerder” of “rentenier”. Ze leefden kennelijk van hun gespaarde kapitaal  tot aan hun overlijden.
Vaak gingen de kapiteins over naar een nieuw beroep waarmee een inkomen werd verworven. Het nieuwe beroep kon duiden of een zekere armoe, als de vroegere kapitein te boek staat als “arbeider” of “dagloner”. Maar ook een functie als sluiswachter, brugwachter of tolgaarder zal maar een minimaal inkomen hebben opgeleverd
Anderen begonnen een vrij beroep kortweg vermeld als “koopman” of “winkelier”, maar ook meer gespecificeerd als bierhandelaar, wijnhandelaar, kruidenier, steenfabrikant, touwslager, korenmolenaar, zakkenverhuurder, broodventer, e.d. Populair was de functie als koffiehuishouder, kastelein, tapper, of logementshouder.
Soms kwam een ex-kapitein in loondienst als conciërge, klerk, kantoorbediende, brigadier van politie, bode, werkhuisvader.
En tenslotte kon de relatie met de scheepvaart blijven bestaan als reder, inspecteur voor de zeevaart, “expert”, scheepsbevrachter of vooral havenmeester.
Een voorbeeld van de flexibiliteit van een kapitein is Geert Kortrijk als schipper/scheepskapitein in 1839, 1840, 1842, 1844, als koopman in 1846, 1847, 1852, als scheepsmakelaar in 1849, 1850, 1855, 1857, 1859, als koopman/scheepsmakelaar in 1853, als kalkbrander in 1871 en als fabrikant in 1875, 1879.

LIDMAATSCHAP VAN ANDERE ZEEMANSCOLLEGES
Vlagvoerende leden van “De Groninger Eendracht” waren soms ook lid van zeemanscolleges uit andere plaatsen. Het meest in trek waren:
` Amsterdam met
“De Blaauwe Vlag” met Jan Jans Kortrijk en
Zeemanshoop” met Berend Hindriks Boer, Albert Jans de Jonge, Jan Jans Kortrijk, Engel Piekez. Mooi, Poppo Pieterz. Munterndam, Jan Luurts Schaap, Wiert Hindrikz. Scholtens en Roelof Wilphorst.
en
` Rotterdam met
de “Maatschappij tot Nut der Zeevaart” met Berend Hindriks Boer; Abel Gerardus Boomgaard; Egbert Willem van Duinen; Derk Johannesz. Kraan; Jan Hendrik Rabe; Hendrik Rosema; Hindrik Hansz. Scholtens; Derk Tjeerds de Vries en Joggem  Andriesz. Zijl.

Andere westelijke Colleges waren die uit
Dordrecht, het college “Tot Nut der Zeevaart” met Fekko Cremer en
Den Helder, het college ”Goede Bedoeling” met Philippus van Sluis.

In het noorden waren er leden van “De Groninger Eendracht” lid van Colleges in
` Wildervank, het college “De Harmonie” met Willem Beekman; Sebo Brouwer; Albert Uges Deen; Egbert Olthof; Christiaan Koops Scholten en Lukas van der Veen.
Sappemeer, het college “De Vooruitgang” met Lammert Jager; Derk Johannes Kraan; Derk Tjeerd de Vries
Veendam, het college “Maatschappij tot Nut der Zeevaart” met Berent Gerritz. Mulder en Jan Gerritz. Mulder.
Delfzijl, het college “De Vereeniging” met Derk Boer; Chistoffer Adrianus Boomgaard; Geert Hindrik Bouman; Jochum Tjaart van Dijk; Pieter Gransbergen; Gerhardus Hoberg; Jurrien Reinderz.Schuur en  Klaas Lugies Spijkman.
` Schiermonnikoog, het college “De Herkenning” met Poppe Andreas Rentema.

In totaal waren 35 vlagvoerende leden van “De Groninger Eendracht” in de periode 1828 t/m 1920 ook lid van een ander zeemanscollege waarvan vier zelfs van twee andere colleges. Opvallend in deze lijst is het ontbreken van de colleges uit  PekelA.
Dubbellidmaatschappen met colleges uit de veenkoloniën zijn veelal te verklaren uit familiaire betrekkingen van de kapitein met de plaats van de colleges. Zo zijn de kapiteins die tevens lid waren van het college in Delfzijl ofwel geboren in Delfzijl of getrouwd met een echtgenote uit deze plaats.

4.2. Buitengewone leden
Leden uit deze groep worden ook aangeduid als Donateurs/Donatrices en bestonden uit personen die het   werk van het College geldelijk wensten te ondersteunen.
In de ledenlijst dd 1839  in de AAKZ staat dat deze categorie een aparte directie kende.
Het aantal Buitengewone leden was altijd aanzienlijk groter tot ruim 3 maal dan het aantal Vlagvoerende leden (zie p. 36 in Speerrstra).
Buitengewone leden bezaten de meest uiteenlopende achtergronden en kwamen zowel uit de regenteske sfeer als ook uit het zakenleven. De meesten woonden in de stad Groningen maar er waren ook leden uit andere Groningse plaatsen en zelfs uit het buitenland zoals Elseneur, Cuxhaven en Koningsbergen.

4.3. Honoraire leden
In de Almanak 1842 t/m 1849 van de Amsterdamsche Almanak voor Koophandel en Zeevaart is een ongenummerde lijst van 123 Buitengewone Leden opgenomen. Hierin staat ene C.M. van Bolhuis Hoitsema vermeld als Honorair. Uit diverse geboorteakten van kinderen blijkt het hier te gaan om Copius Metting van Bolhuis Hoitsema, van beroep “courantier” (een uitgever van een krant of een drukker), volgens zijn huwelijksakte uit 1825. Volgens zijn overlijdensadvertentie uit 1850 te Groningen was hij Uitgever van de Groninger Courant.
In de AAKZ 1847 t/m 1849verschijnt als nieuw honorair lid bij de buitengewone leden J.N.Westerbaan. Het zou kunnen gaan om Jacob Nicolaas Westerbaan, van beroep touwslager

Speerstra (1980, p. 106) geeft eveneens een opgave van Ere-leden maar volgens deze lijst is dit predikaat pas in 1931 voor de eerste keer toegekend

4.4. Bestuursleden
Speerstra (p.106) geeft een overzicht van de bestuursleden uit de periode 1839-1980. Deze opsomming  is voor de 19e eeuw onvolledig.
In de ledenlijsten in de AAKZ en in de beschikbare lijsten van het Rotterdamse College “Maatschappij tot Nut der Zeevaart” worden eveneens de bestuursleden vermeld. In Bijlage 4 heb ik deze personen opgesomd uit de periode 1838 t/m 1899 en deze lijst is dus een aanvulling op die van Speerstra. (p. 106).
Volgens Speerstra waren Jacob Swart, Jan Siemens van der Woude en Geert Andries Nieveen de oprichters/directeuren van het College. Alle drie waren gezagvoerder.
De eerste vermelding van bestuursleden in de zeemansalmanakken is uit 1837 en daar worden 3 bestuursleden aangeduid als “Directeur”. Tevens is sprake van een boekhouder. In 1840 is het Bestuur uitgebreid tot 6 leden. Drie leden werden benoemd door de gewone leden en werden “directeur” genoemd. De andere 3 kwamen uit de categorie van buitengewone leden en leverde de president, de secretaris en de penningmeester. Voorts was een boekhouder toegevoegd.

In de periode 1839-1899 hebben 6 presidenten gefunctioneerd. Korte overzichten van hun genealogie met vermelding van hun beroep luiden als het volgt”
Dr.PAULUS TRESLING  (Groningen 1810-Groningen 1866) trouwde in 1837 te Scheemda  als “medicinae doctor” met Tjabina Eidina Hesse. Bij zijn overlijden staat hij vermeld als “raadslid”.
KLAAS KATER (Monnickendam 1815-??) trouwde in 1848 te Nieuwendam als scheepstimmerman met Helena Margaretha Veerman. In diverse akten van kinderen staat hij te boek als “scheepsbouwmeester”.
Hij was de bouwer van de galjoot “Jacobus David” voor kapitein B.Schaap.
JAN GRUNO TER SPILL (met dubbel L) (Groningen 1831–Groningen 1910)) trouwde in 1866 te Groningen als cargadoor met Titia Hillegonda Doornbos.
ROELF OETZES (Groningen 1827-Groningen 1891) trouwde in 1852 te Groningen met Garmina Nienhuis. In zijn overlijdensakte uit 1891 wordt hij vermeld als “koopman”.Tevens wordt hij gemeld als commissionair.
PIETER GERNAND WATERBERG (Groningen 1837- Renkum 1908) trouwde in 1867 te Groningen als leraar op de Burgerschool (bekend als de HBS) met Helena Johanna Harkens.
HINDRIK KRANENBURG HOEN (Groningen 1855 - ?? ). Hij trouwde in 1887 te Capelle aan de IJssel met Margaretha Lans. In een aantal akten wordt Hindrik vermeld als “ijzerhandelaar”.
Uit het overzicht bij Speerstra (p.106) blijkt dat H.Kranenburg Hoen tot 1909 voorzitter is geweest.

In de 19e eeuw functioneerden 7 secretarissen. Korte overzichten van hun genealogie met vermelding van hun beroep luiden als het volgt”
JUSTUS DATHO LEWE QUINTUS (Groningen 1818 – Groningen 1889) trouwde als griffier van het Kantongerecht in 1839 te Groningen met Augusta de Fremerij.
Hij was jurist, kantonrechter te Winschoten, lid van de Proviniciale Staten en ook Gedeputeerdee Staten te Groningen.
HERMANNUS BEEKHUIS DAMSTÉ (Groningen 1803 - Groningen 1873 trouwde in 1830 te Groningen als koopman met Christina Maria Diephuis. Hij was bij zijn overlijden “ graanhandelaar).
ABRAHAM SWAAGMAN (Groningen 1803 – Groningen 1873) trouwde als koopman in 1827 te Groningen met Saakje Casimir. Hij was bij zijn overlijden “ lakenverkoper”.
JOHAN HERMAN WIJNNE (Hoogeveen 1825 – Breukelen 1860) trouwde in 1856 te Leeuwarden als cargadoor met Riemke Swalve Brouwer.
H.HUISINGA. Het kan gaan om
  HINDRIK HUISINGA (Westerbroek/Hoogezand 1812 - ??) getrouwd in Noorddijk in 1839 als predikant met Tallina Veltman.
of
  HAITZEN HUISINGA (Groningen 1838 – Groningen 1920) getrouwd in 1864 te Groningen als koopman met Maria Johanna Ailkina Diephuis.
H.KÜHN. Niet geìdentificeerd..
HARM JAN TUNTLER (Groningen 1861- Groningen 1922) trouwde in 1885 te Groningen als boekhouder met Elsina Harmannij.
Harm Jan wordt in een aantal akten  ook vermeld als cargadoor, commissionair en directeur.

In de 19e eeuw functioneerden 7 penningmeesters. Korte  overzichten van hun genealogie met vermelding van hun beroep luiden als het volgt”
F. DE WIT. Niet geïdentificeerd.
JAN THEMMEN DOORNBOSCH (Groningen 1813 - Groningen 1868) is ongehuwd gebleven. Hij was koopman en reder.
GEERT JAN KORTRIJK (Groningen 1809 – Groningen 1879) trouwde in 1839 te Groningen als scheepskapitein met Ika Alida Folkeringa. In 1856 wordt hij vermeld als scheepsmakelaar en in zijn overlijdensakte als “fabrikant”. Hoewel van oorsprong een kapitein die met vlagnummer 42 gewoon lid was van het College, ging hij later aan de wal en kon als penningmeester van het College optreden.
JAN GRUNO TER SPILL (met dubbel L). Werd in 1874 voorzitter van het College. Zie aldaar.
DERK MENNO VAN ASSEN (Groningen 1844 – Groningen 1927) trouwde te Groningen in 1868 als commissionair met Christina Alberdina Meijer.
BERNARDUS HARMANNUS VAN DER MEER.(Groningen 1834 - ??) trouwde in 1875 te Veendam als logementhouder met Nicola Elizabeth Vroom.
JAN BENNO BENNEMA (Groningen 1866 – Rotterdam 1927) trouwde in 1901 te Groningen als kassier met Margaretha Elisabeth Struvé.

De voorzitters, secretarissen en penningmeesters kwamen vooral uit de sfeer van de handel  soms met relatie  tot de scheepvaart, zoals reder, scheepsbouwkundige, scheepsmakelaar, cargadoor.

In de periode 1839 t/m 1868 is het Bestuur bijgestaan door 3 boekhouders. Voor de rest van de 19e eeuw kwam deze functie niet meer voor.

Directeuren waren altijd actieve zeelieden. In de periode 18938-1899 heeft het College 53 directeuren gekend die in Bijlage 1 zijn vermeld met hun vlagnummer. Bij kapitein J. de Vries heb ik het vlagnummer niet kunnen vaststellen omdat er verscheidene kapiteins met deze naam lid van het College zijn geweest, Verdere gegevens van deze groep van Bestuursleden zijn terug te vinden in Bijlage 4. Een aantal maal kwam voor dat een lid na een korte bestuursloze periode werd herbenoemd.

5   FINANCIËN EN UITKERINGEN

Het kapitaal van het College werd gevormd uit entreegelden, die moesten worden voldaan bij toetreding als lid. Voorst moest een gewoon lid een jaarlijkse contributie betalen, waarvan aanvankelijk de hoogte samenhing met het aantal en bestemming van de reizen in het contributiejaar. De laagste bijdrage was 3 gulden voor een reis van Groningen naar Bremen en Hamburg en de hoogste bijdrage was 120 gulden voor een reis naar Japan. Deze koppeling van de jaarlijkse bijdrage aan de reizen werd afgeschaft in 1853.
Buitengewone leden betaalden 5 gulden per jaar en deze inbreng was, door het grote aantal leden, substantieel

De belangrijkste uitgaven betroffen de uitkeringen bij het verlies aan schepen en aan nabestaanden.

In 1883 werd besloten de uitkering aan de weduwen  of kinderen van  overleden gewone zeevarende leden  te verhogen van 500 gulden naar 1000 gulden. Tevens was sprake van uitkeringen bij verlies van het schip van een lid. Dit uitkeringssysteem heeft gewerkt tot aan ca. de Eerste Wereldoorlog maar werd daarna geleidelijk afgeschaft.

 

RAPPORT ZEEMANSCOLLEGE “DE GRONINGER EENDRACHT”

 

 

BIJLAGE 1 GEÏDENTIFICEERDE LEDENLIJST VAN HET GRONINGER ZEEMANSCOLLEGE “DE GRONINGER EENDRACHT”

BIJLAGE 2 GEALFABETISEERDE LEDENLIJST VAN HET GRONINGER ZEEMANSCOLLEGE “DE GRONINGER EENDRACHT”

BIJLAGE 3 LIJST VAN VLAGNUMMERS VAN HET GRONINGER ZEEMANSCOLLEGE “DE GRONINGER EENDRACHT” EN DE KAPITEINS DIE DEZE NUMMERS HEBBEN GEVOERD

BIJLAGE 4 BESTUURSLEDEN VAN HET GRONINGER ZEEMANSCOLLEGE “DE GRONINGER EENDRACHT” UIT DE PERIODE 1837 T/M 1899