1863-06-03: |
Final Fate: JB 080763. Batavia. Wij vernemen dat de Nederlands Indische schoener HELMERS, gezagvoerder Messen (opm: schoenerbrik HELMERS, kapt. A. Messen), thuis behorende te Soerabaja, ter hoogte van Ketaun (opm: psn 03 19 Z 101 45 O), bij Moko-Moko door de inlandse bemanning is afgelopen, die de gezagvoerder, de stuurlieden en Europese matrozen heeft vermoord. Gelukkig heeft men de daders gevat, welke thans te Benkoelen in de boeien zitten en per volgende boot herwaarts zullen worden overgebracht om te recht te staan voor de Raad van Justitie alhier.
JB 110763. In de morgen van de 5e juni arriveerden te Ajer Dikit, gelegen tussen Bantal (opm: psn 02 46 Z 101 20 O) en Moko Moko (opm: Mukomuko), twee sloepen, aanbrengende tien Javaanse matrozen en 5 vrouwen. Na onderzoek bleek, dat deze mensen afkomstig waren van de Nederlands-Indische schoener (opm: schoenerbrik) HELMERS, gevoerd door A. Messen, te huis behorende te Soerabaja, welk vaartuig omstreeks september of oktober jl van laatstgenoemde plaats over Bima naar Padang was vertrokken. Deze schepelingen verklaarden nagenoeg het volgende: de 27e mei hadden zij de kapitein en de stuurlieden benevens zekere Europese matroos, met name Andries, vermoord en de 29e daaraanvolgende de kok overboord geworpen. De 3e juni hadden zij het schip, na daarin gaten te hebben geboord, waardoor het zonk, verlaten en zich in de giek en de longboot ingescheept, waarmee zij op goed geluk naar de kust waren geroeid en te Ajer Dikit aangeland. Volgens hun verklaringen zou de tandil of bootmansmaat de belhamel van deze misdaad zijn geweest en zouden zij tot die geweldadigheden zijn geleid door de slechte en willekeurige behandeling van de kapitein en de stuurlieden. Hiervan is echter door het voorlopig onderzoek niets gebleken. Zij bevinden zich thans met hun vrouwen te Benkoelen (opm: Bengkulu), waar hun een nader verhoor wordt afgenomen, na afloop waarvan zij naar Batavia zullen worden opgezonden.
NRC 280863. Batavia, 14 juli. Te Ajer Dikit in de assistent-residentie Benkoelen (opm: Bengkulu) arriveerden 5 juni in twee sloepen de inlandse bemanning van de Nederlands-Indische schoener (opm: schoenerbrik) HELMERS, kapt. A. Messen, te huis behorende te Soerabaija en op reis van Bima naar Padang, die, na de kapitein, de stuurlieden en twee Europese matrozen vermoord en gaten in het schip geboord te hebben, het in zinkende staat hadden verlaten. Hoewel het officiƫle bericht vermeldt, dat er bij het voorlopig onderzoek niet gebleken was van de de slechte en willekeurige behandeling van kapitein en stuurlieden, waardoor volgens haar verklaring de bemanning tot de misdaad geleid was, zo kan men toch niet nalaten bij deze treurige gebeurtenis te denken aan de vele voorbeelden van onwaardige behandeling, waarmede scheepsgezagvoerders vooral hun inlandse bemanningen menen te moeten bejegenen.
NRC 280963. Batavia, 15 augustus. In het Indisch Weekblad van het Regt vindt men het navolgende, betreffende een moorddadige handeling aan boord van de Nederlands-Indische bark HELMERS, kapt.Messen (opm: schoenerbrik HELMERS, kapt. A. Messen):
Het schip was bemand behalve met de Europese kapitein, diens nonna, en enige njeis (opm: inlandse huishoudsters), nog met drie Europese stuurlieden en een Europese matroos als passagier, alsmede 12 inlandse manschappen. Op de 27e mei was het zeilende op de hoogte van Mokko-Mokko (opm: Mukomuko), assistent residentie Benkoelen (opm: Bengkulu), toen de kapitein, die zich met zijn nonna (opm: njonja, [niet-]gehuwde Europese of Chinese dame) in de kajuit bevond, door de eerste stuurman met aandrang naar boven werd geroepen, waaraan door hem werd voldaan. Enige ogenblikken later stortte hij de kajuit weer binnen, roepende: ik ben vermoord, de tandil (bootsman) heeft mij vijf messteken toegebracht. Hij werd kort daarop gevolgd door de eerste stuurman die voor de kajuitstafel neerviel, roepende: kapitein! Ik ben vermoord, de tandil heeft mij drie messteken gegeven. De tweede stuurman, die zich mee in de kajuit bevond, sloot de kajuitsdeur, waarop het volk de kap openhakte. Zij riepen de nonna van de kapitein toe om boven te komen, daar zij haar anders ook zouden vermoorden. De kapitein die nog leefde raadde haar aan om aan dat verlangen gevolg te geven. Daar de kajuitsdeur dicht was, liet zij zich door de kap naar boven trekken. De kajuitsdeur werd toen opengehakt, de kapitein door nog enige houwen schadeloos gemaakt de tweede stuurman vermoord. De derde stuurman, die zich in het ruim verstoken (opm: verscholen) had, werd te voorschijn gehaald en onderging een gelijk lot. Men droeg daarop de lijken en de kapitein, die nog leefde (!), naar boven, en smeet ze overboord. De kapitein riep nog tweemaal de naam uit van zijn nonna. Daarop waste men de bloedvlekken af en ging, na het geld en de kleren van de verslagenen te hebben verdeeld, aan het spelen, eten en drinken. Om twee uur des namiddags pausde (opm: pauseerde) men, vroeg van de nonna van de kapitein de scheepspapieren, die men met een stuk lood in zee liet zinken. Het spel werd toen weer voortgezet tot vijf uur toen men de Europese matroos uitnodigde om mee te spelen. Deze, aan dat verzoek gehoor gevende, werd beetgepakt, vastgebonden en na aan een stuk anker bevestigd te zijn levend overboord geworpen. De gehele nacht en daaropvolgende dag, ging men voort met spelen, eten en drinken. De negenentwintigste 's morgens maakte men zich meester van de inlandse kok, bond hem armen en benen en smeet hem levend overboord. Dit geschiedde in voldoening aan een voorwaarde door de njei (opm: inlandse huishoudster) van de kok gesteld, die door de tandil was aangezocht om met hem te komen. Het schip zelf liet men aan zijn lot over tot de 2e juni toen men land kreeg te zien. Men besloot toen gaten in het schip te hakken ten einde het te doen zinken. Het volk begaf zich in de longboat en in de giek, waarmee het de wal bereikte. De gehele reis door was men twijfelende geweest om ook de nonna van de kapitein te vermoorden. Verscheidene malen had men de handen aan haar geslagen, doch zij was telkens door haar smeken en beloften van geheimhouding aan het gevaar ontsnapt. Eens aan de wal, wist zij de woning van de controleur van Mokko-Mokko (opm: Mukomuko) te bereiken, wie zij dadelijk het gebeurde in alle zijn bijzonderheden mededeelde en die de schuldigen onmiddellijk in verzekerde bewaring deed nemen. Welke de eigenlijke beweegredenen van deze gruweldaden geweest zijn is nog niet met zekerheid op te geven. Het schijnt echter dat de kapitein een soort raderen had laten vervaardigen, ten einde het schip bij stilte voort te bewegen, waarmee op de dag van de moord het eerst zou zijn gewerkt, en dat het volk, aangezet door de tandil, zeer tegen dat werk was ingenomen. De tandil zelf was een Boeginees en schijnt grote invloed op het volk te hebben gehad, aan wie hij zich voor een radja Boegies uitgaf. Ook wordt nog vermeld dat de tandil reeds vroeger de ogen op de koks-njei had laten vallen en te dier zake eenmaal op last van de kapitein met rottingslagen was afgestraft. |