1909-10-15: |
28 september 1909 vertrokken van Harburg naar Sterling ( Firth of Forth) met een lading lijnkoeken van 132 ton. De lading was behoorlijk gestuwd en de luiken goed geschalkt en van dubbele kleden voorzien. Na de Elbe te zijn afgezeild werd 3 oktober Cuxhaven bereikt en geankerd wegens tegenwind was men genoodzaakt te wachten tot 10 oktober. Die dag werd om 11.00 uur vertrokken bij Noordenwind (flauwe koelte) gaande weg passeerde men de Elbe vuurschepen en rondde om 14.00 uur het buitenlichtschip van de Elbe. Bij een zuidenwind met topskoelte zette men koers N.W. t .W. De schipper die nog nooit de reis naar Schotland gemaakt had , besloot zoveel mogelijk in het zicht van de kust te blijven en van daar de Noordzee over te steken, om dan weer de Engelse kust naar het noorden te volgen. Op 11 oktober , ter hoogte van Schiermonnikoog wakkerde de wind aan tot harde bries er werden 2 reven in het grootzeil gestoken en de jager vastgemaakt. In de namiddag om 16.00 werd Terschellingerbank op 1 mijl afstand aan BB gepasseerd. Bij ZW wind werd de koers op W.N.W. gesteld , welke koers tot 13 oktober 20.00 uur is behouden. Donderdag middag 14 oktober kon er bestek worden gemaakt in pos. 54˚ 17’NB en gegiste Ol 1˚ 13’ wind Z.W. Er stond toen een hoge zee die hand over hand toenam. Om 19.00 uur probeerde de schipper te wenden , dit lukte niet wegens de hoge zeegang en de wind die tot een volwassen storm was toegenomen. Hij was genoodzaakt te halzen en ging bijleggen over BB. Daar er veel water overkwam werden om 22.oo uur de sleeptros met 2 viertouwen overboord gestoken , waarvan een op de voorbolder , het andere aan de overloop van de fok bevestigd, teneinde het schip met de kop op zee te brengen.
DD 15 oktober om 04.00 uur bij hoge zeegang en vliegend stormweer , scheen het schip te stoten , de roerketting van de stoottalie aan BB brak en zo ontstond er averij aan het roer , zodanig dat het schip onbestuurbaar werd. Van repareren kon geen sprake zijn. Er werd voordurend gepompt , het gelukte het schip slingerlens te houden. Tussen 6.00 en 7.00 uur sprong de giek uit de lummel hetgeen averij aan grootzeil en tuig veroorzaakte. De hele dag werd er aan de pompen gewerkt in 2 ploegen. Men keek uit naar hulp omdat het schip geheel onbestuurbaar was en met eigen middellen geen land kon bezeilen. Om 16.00 uur arriveerde een Stoomvissers vtg de “Kestrel “( Grimsby) ,waarop men de vlag in sjouw hees. De barometer bleek dalende. Om 17.00 uur was de “K” zover genaderd dat de schipper te kennen gaf gesleept te willen worden. Deze antwoordde dat door de zware zeegang hij geen kans zag een tros over te brengen. Echter de bemanning kon hij wel aanboord nemen. Na scheepsberaad werd besloten het schip te verlaten. De heklichten werden aangestoken ook de boordlantaarns , de schipper en de stuurman wisten de boot die aan dek stond toen het schip zwaar overging , vlot te krijgen. De jongens gingen in de boot en daarna de stuurman en de schipper. Ze roeiden naar de weinig vaart opstomende “K” waar men behouden aanboord kwamen en van het nodige voorzien. Op last van de kapitein van “K” gingen enige bemanningleden van “K” met de boot van de “Lammegiena” terug om een sleepverbinding te maken , maar dat had niet het gewenste gevolg. De “Kestrel” bleef in de nacht van 15 op 16 oktober in de nabijheid van de “Lammegiena”. Een geweldige regenbui barstte toen los , waarna de barometer weer ging stijgen en de zee merkbaar afslechtte. In de ochtend van de 16e was het weer duidelijk handzamer geworden en schipper Schling wilde met de stuurman weer terug naar de “Lammegiena” gaan ten einde een sleepverbinding te realiseren . De schipper van de “Kestrel” weigerde dat en zond een deel van eigen volk naar de “Lammegiena” . het gelukte een sleeptros op de ankerketting te steken en om 9.00 uur ving de sleepreis aan. Men bevond zich bij gissing op 70 mijl van het Spurn-light in een peiling Z.W. t.W in 21 vadem water ter hoogte van de doggersbank. Op zondagmorgen 17 oktober omstreeks 10.00 uur werd Grimsby bereikt en de “Lammegiena” in het Alexandra dock vastgemaakt. Er werd beslag gelegd op de “Lammegiena” ter vordering van bergingloon welk beslag na cautieloon van fl 500,00 gulden werd opgeheven. Na opheffing is de bemanning naar het schip terug gegaan , er werd water op de buikdenning en enige waterschade aan de lading bevonden. Na 5 dagen reparatie heeft het schip zijn reis vervolgd.
25 maart 1910, NRC ; NRC 25.03.1910: Raad voor de Scheepvaart: De raad nam gisteren in behandeling de zaak van het ijzeren tjalkschip"Lammegiena", schipper en eigenaar H. Schling, dat, op reis van Hamburg naar Schotland, in de nacht van 14 op 15 oktober benoorden Terschelling, bij zwaar stormweer gestoten heeft, waardoor de roerketting brak, het schip lekkage bekwam en het roer vernield werd. Ook aan de zeilen bekwam het schip averij, zodat het geheel onbestuurbaar was geworden. Blijkens verklaringen, voor de Raad afgelegd door de stuurman Davids, werd toen de noodvlag gehesen, welke werd opgemerkt door een Engelse trawler. De kapitein van de trawler wilde dat de bemanning van de "Lammegiena", bij hem aan boord zou komen, daar hij voorgaf niet te kunnen slepen. Dit wilde de bemanning van de "Lammegiena", niet, maar ten slotte ging men toch op de trawler over. Een dag later weigerde de kapitein van de trawler hen op de "Lammegiena", te laten teruggaan. Mannen van de trawler zijn op de "Lammegiena", gegaan om trossen vast te maken. Deze is toen naar Grimsby gesleept. Stuurman Davids zegt ervan overtuigd te zijn, dat het de Engelse kapitein om het sleeploon te doen is geweest. Voor de consul te Alloa heeft de kapitein in een scheepsverklaring gezegd, dat de bemanning van de "Lammegiena", verzocht had te worden opgenomen, en later heeft geweigerd weer op het vaartuig terug te gaan, totdat het in Grimsby in veilige haven was. De voorzitter wees de stuurman er op dat ook hij en de andere leden van de bemanning een beëdigde scheepsverklaring had moeten afleggen, dan hadden zij nu sterker gestaan tegen over de verklaringen van de trawler kapitein, die zij nadrukkelijk tegenspreken. Toen de getuige hierop antwoordde, dat de consul van hen een verklaring overbodig had geacht, gaf de voorzitter, Mr. Pleyte, hierop de raad, zich in dergelijke omstandigheden door een consul, die de Nederlandse wet niet kent, niet van de wijs te laten brengen. De stuurman verklaarde voorts dat de rederij van de trawler buitensporig hoog hulp- en sleeploon eiste, en dat daarvoor op de tjalk beslag is gelegd. Het was de bewuste morgen beslist nodig het schip te verlaten. De kapitein van de "Lammegiena", ook opgeroepen om te worden gehoord, was niet verschenen. Vrijdag 1 april wordt de behandeling van de zaak hervat.
|