1937-10-25: |
Nabij Mull of Kintyre op de rotsen geloopen tijdens de reis van Peel naar Lerwick.
NvhN 13-09-1938: De stuurman wilde zijn kunnen toonen. Maar de „Dr. Colijn” kwam op de rotsen. De Raad voor de Scheepvaart te Amsterdam stelde vanmorgen een onderzoek in naar de oorzaak van het op de rotsen loopen van het m.s. „Dr. Colijn" nabij Mull of Kintyre op 25 October 1937. Het schip voer van Peel, gedeeltelijk beladen, naar Lerwick. Bij zware regenbuien en slecht zicht, waardoor het vuur van Sanda niet meer was te zien, stootte het
schip, dat om 14.15 van Peel was vertrokken om 22.40 met volle vaart op de rotsen, waar het bleef vastzitten. De kapitein verklaarde, dat terwijl hij beneden was om te rusten, de stuurman order had om naar buiten te sturen, wanneer hij enkel Sandavuur- en niet het vuur van Mull of Kintyre zag. Om 22.40 uur ontwaakte de kapitein door den schok met de rotsen. Een uur heeft het schip vastgezeten, waarna het op eigen middelen los kwam.
De stuurman verklaarde, dat toen hij Sandavuur recht vooruit zag, hij zeer verbouwereerd was, want het had steeds aan stuurboord gezeten. Hij had toen een uur lang N. W. magnetisch gestuurd. Hij erkende thans, dat hij aldus binnen een uur niet reeds op zijn ouden koers kon zijn gekomen. De stuurman was doorgevaren, omdat hij wilde toonen het zelf te kunnen, want hij had het vooruitzicht de volgende reis kapitein te worden. Dit is nu alles verloren. Een lid van den raad maakte uit de verklaringen van den stuurman op, dat hij ver uit den koers, naar binnen was gegaan en dat hij het laatste vuur nooit gezien kon hebben. De inspecteur-generaal zeide, dat de omstandigheden een voorzichtige navigatie eischten. De stuurman is ernstig te kort geschoten in de wijze van navigatie. Het was noodig geweest den gezagvoerder te waarschuwen. De stuurman had moeten voorzien, dat hij recht op den wal liep. De Raad zal later uitspraak doen.
Utrechts volksblad 14-09-1938: „Dr. Colijn” op de rotsen Stuurman maakte blunder Amsterdam, — Dinsdag.
De Raad voor de Scheepvaart stelde vanmorgen een onderzoek in naar de oorzaak van het op rotsen lopen van het motorschip „Dr. Colijn", nabij Mull of Kintyre op 25 October 1937. Het schip voer van Peel, gedeeltelijk beladen, naar Lerwick. Bij zware regenbui en slecht zicht, waardoor het vuur van Sanda niet meer was te zien, stootte het schip met volle vaart op de rotsen. De kapitein verklaarde, dat de stuurman order had om naar buiten te sturen, wanneer hij enkel Sandavuur en niet vuur van Mull of Kintyre zag. De stuurman verklaarde, dat toen hij Sanda-vuur recht vooruit zag, hij zeer verbouwereerd was, want het had steeds aan stuurboord gezeten. Hij had toen een uur lang n.w. magnetisch gestuurd. Hij erkende thans, dat hij aldus binnen een uur niet reeds op zijn oude koers kon zijn gekomen. De stuurman was doorgevaren, omdat hij wilde tonen het zelf te kunnen, Want hij had het vooruitzicht de volgende reis kapitein te worden. Dit is nu alles verloren. De inspecteur-generaal zeide, dat de omstandigheden een voorzichtige navigatie eisten. De stuurman is ernstig te kort geschoten in de wijze van navigatie. Het was nodig geweest den gezagvoerder te waarschuwen. De stuurman had moeten voorzien, dat hij recht op de wal liep.
De Raad voor de Scheepvaart zal later uitspraak doen.
NvhN 07-11-1938: De “Dr.Colijn” op de rotsen.. Stuurman voor drie weken geschorst. De Raad voor de Scheepvaart te Amsterdam deed uitspraak inzake het op de rotsen loopen van het m.s. „Dr. Colijn", nabij Mull of Cantyre aan de westkust van Schotland op 25 October 1937, en strafte den stuurman door hem zijn bevoegdheid om als zoodanig te varen voor den tijd van drie weken te ontnemen.
De Raad was van oordeel, dat het tegen de rotsen loopen van de „Dr. Colijn" is te wijten aan onbekwame navigatie van den betrokkene, den stuurman. Op den oorspronkelijk gestuurden koers van N.N.W. wilde de Raad geen aanmerking maken. Deze koers was goed. Wat nu de navigatie van den betrokkene betreft, deze is ten eenenmale verkeerd geweest. Hij verklaarde geheel van streek te zijn geweest, toen 't licht van Sanda recht vooruit in zicht kwam. In plaats van den kapitein te waarschuwen — waarvoor reeds alleen door het feit, dat de betrokkene „verbouwereerd" was, alle aanleiding bestond — heeft hij zelfstandig verder genavigeerd. Hij stuurde Noordwest, en toen hij, nadat Sanda uit zicht was geraakt, even een lichtje zag blinken, welk lichtje moeilijk anders dan een licht van een schip kan zijn geweest, ging hij weer terug op zijn oorspronkelijken koers. Dit nu was geheel onverantwoord. Hij moest bij eenig nadenken en bij behoorlijke kennis der navigatie, wel tot de conclusie komen, dat hij recht op de rotsen aan liep. Indien een kapitein op een dergelijke wijze had genavigeerd, zou de Raad een zeer zware straf volkomen op haar plaats hebben geacht. Nu het echter de stuurman is, die op zulk een onbekwame wijze heeft genavigeerd, meent de Raad met een schorsing van korten duur te kunnen volstaan. De Raad heeft nog de vraag overwogen, of het wel verantwoord was voor den kapitein om niet zelf de navigatie ter hand te nemen. De Raad heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van den kapitein, dat hij aan den stuurman order had gegeven hem te wekken als het zicht slecht werd. Hij deed dit echter niet en vertrouwde ten onrechte op eigen bekwaamheid. Een bepaalde grief kan, naar 's Raads oordeel, onder deze omstandigheden, den kapitein niet worden gemaakt.
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Dinsdag 22 November 1938.no.226.
No.121 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake het op de rotsen loopen van het motorschip Dr. Colijn nabij Mull of Cantyre aan de Westkust van Schotland. Betrokkene: Johannes Timmer, stuurman. Op 25 October 1937 is het motorschip Dr. Colijn, tijdens de vaart door het noordelijk toegangskanaal tot de Iersche Zee, nabij Mull of Cantyre aan de westkust van Schotland op de rotsen geloopen. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van dit ongeval zou instellen en daarbij den stuurman Johannes Timmer te hooren over de vraag, of het ongeval niet mede is te wijten aan schuld zijnerzijds. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 13 September 1938, in tegenwoordigheid van den plaatsvervangend inspecteur-generaal voor de scheepvaart G. Mante. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie en hoorde als getuige Meindert Oosterhuis, destijds kapitein op de Dr. Colijn. De toenmalige stuurman Johannes Timmer, voornoemd, werd, als betrokkene, buiten eede gehoord. De voorzitter zette den betrokkene doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren, hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is den Raad het volgende gebleken: De Dr. Colijn is een Nederlandsch motorschip, metende 332,23 bruto-, 154,49 netto-registerton, roepnaam P D S D, eigendom van Meindert Oosterhuis, te Delfzijl. Het schip, dat in het jaar 1936 van staal is gebouwd, heeft een Benzmotor van 270/300 pk. Op 25 October 1937 vertrok de Dr. Colijn des middags te 2.15 uur van Peel op het eiland Man met een lading haring in vaten — ongeveer 230 ton — naar Lerwick, ten einde aldaar de lading te completeeren en deze van daar naar Gdynia te vervoeren. Buiten het havenhoofd gekomen, werd eerst N. t. W. 4 W. gestuurd. Te 7 uur 's avonds peilde men Black Head O.N.O. op naar schatting 7 á 8 mijl afstand. De koers is gewijzigd in N.N.W. magnetisch. De kapitein liet zich op dit tijdstip op de wacht aflossen door den stuurman, betrokkene Timmer, aan wien hij, gelijk hij verklaarde, de navigatie met een gerust hart meende te kunnen overlaten. Voorts verklaarde de kapitein, dat hij, alvorens het stuurhuis te verlaten, zich er van had overtuigd, dat het schip inderdaad N.N.W. vóór lag; dat hij den stuurman de lichten van Sanda en Mull of Cantyre in de kaart heeft aangewezen, hem heeft ingelicht omtrent de sterkte en het karakter daarvan en in het bijzonder zijn aandacht heeft gevestigd op den blinden sector van laatstgenoemd licht; dat hij te 7 uur naar beneden is gegaan om te eten, doch te 7.30 uur nog weer in het stuurhuis is teruggekomen om den stuurman er attent op te maken, dat de vloedstroom over anderhalf uur zou intreden en het schip dan, bij dezen koers, onvermijdelijk stuurboord uit zou zetten; dat hij, indien het licht van Sanda in het zicht kwam en het licht van Mull of Cantyre dan niet werd gezien, in den blinden sector van dat licht was en koers moest veranderen naar bakboord; dat hij den stuurman ten slotte opdracht gaf hem direct te waarschuwen als het zicht slechter werd; dat hij daarop naar beneden is gegaan om te rusten. De stuurman kreeg, den koers N.N.W. sturende, te 9.20 uur het licht van Sanda recht vooruit in zicht, hetgeen hem geheel van streek
bracht, daar hij verwacht had dit licht flink aan stuurboord te zullen zien. Hij stuurde vervolgens noordwest magnetisch. Te 10.25 uur meende hij op ongeveer 5 streken aan stuurboord een licht te zien, waarna hij den koers veranderde in N.N.W. magnetisch. Kort vóór 10 uur was een zware regenbui komen opzetten, waardoor het licht van Sanda uit zicht was geraakt. Te 10.40 uur stootte het schip en bleef op de rotsen zitten. Het vaartuig was voortdurend volle kracht blijven loopen, vaart 8¾ á 9 mijl. Door de hevige schokken werd de kapitein wakker en spoedde zich naar dek. Hoewel het hevig regende, kon hij toch het ongeveer 7 mijl verwijderde licht van Sanda even achterlijker dan dwars aan stuurboord waarnemen. Na ruim een uur kwam het schip bij rijzend water met eigen middelen vlot. Te Greenock is vervolgens gedokt en gerepareerd. De bodem was onder tank 1 zoowel aan stuurboord als aan bakboord en ook onder de voorpiek zwaar beschadigd, zoodat in het geheel tien huidplaten moesten worden vernieuwd, zoomede spanten en wrangen in de voorpiek. De kapitein verweet den steurman, dat deze hem niet tijdig had gewaarschuwd, toen het zicht slechter werd, gelijk hij hem uitdrukkelijk had gelast. Dit laatste heeft de stuurman ter zitting betwist, al ontkende hij niet, dat zich omstandigheden hadden voorgedaan, welke het wel zeer wenschelijk maakten, dat hij den kapitein waarschuwde. Hij wilde echter, gelijk hij verklaarde, eens toonen het zelf te kunnen, vooral omdat hem het vooruitzicht was geopend kapitein op het schip te worden. De plaatsvervangend inspecteur-generaal voor de scheepvaart heeft aangevoerd: dat de gegiste plaats te 7 uur 's avonds niet nauwkeurig bekend was; dat de lichten aan de Iersche kust niet te zien waren, zoodat zeer voorzichtig moest worden genavigeerd; dat de stuurman echter op ernstige wijze is te kort gekomen; dat hij, toen het vuur van Sanda, geheel tegen de verwachting, recht vooruit in zicht kwam, den kapitein had moeten waarschuwen; dat hij dit niet heeft gedaan en, na korten tijd wat uitgestuurd te hebben, den oorspronkelijken koers heeft hernomen, recht op den wal inloopende. De raad is van oordeel, dat het tegen de rotsen loopen van de Dr. Colijn is te wijten aan onbekwame navigatie van den betrokkene, den stuurman Johannes Timmer. Op den oorspronkelijk gestuurden koers van N.N.W. wil de Raad geen aanmerking maken. Deze koers was goed. Dienaangaande echter valt nog wel op te merken, dat de wijze, waarop de koersen in het journaal en in de verklaring van den kapitein ter zitting werden vermeld, niet juist is te achten. Immers, N.N.W. was de magnetische koers, niet de kompaskoers. Deze was, gelijk de kapitein verklaarde, N.N.W. ¼W. Dit komt dus, nu in het journaal de gestuurde koers N.N.W. is aangegeven, hierop neer, dat de roerganger de deviatie van een vierde streek toepaste. De stuurman sprak van een op het kompas gestuurden koers N.N.W. Dit klopt dus niet. Gelukkig was de deviatie hier gering. Er moet echter geen misverstand bestaan betreffende de vraag, of een bepaalde koers de magnetische koers of de kompaskoers is. Indien een bepaalde koers gestuurd wordt, beteekent dit, indien er niets anders bij wordt gezegd, kompaskoers. Wat nu de navigatie van den betrokkene betreft, deze is ten eenenmale verkeerd geweest. Hij verklaarde geheel van streek te zijn geweest, toen het licht van Sanda recht vooruit in zicht kwam. In plaats van den kapitein te waarschuwen — waarvoor reeds alleen door het feit, dat de betrokkene „verbouwereerd" was, alle aanleiding bestond — heeft hij zelfstandig verder genavigeerd. Hij stuurde noordwest, en toen hij, nadat Sanda uit zicht was geraakt, even een lichtje zag blinken — welk lichtje moeilijk anders dan een licht van een schip kan zijn geweest — ging hij weer terug op zijn oorspronkelijken koers. Dit nu was geheel onverantwoord. Op de kaart is hem aangetoond, dat hij wel ongeveer 18 mijl noodig had gehad om op zijn oorspronkelijke koerslijn terug te komen. Hij heeft echter, toen het licht van Sanda in zicht kwam, de peilingslijn niet in de kaart gezet en, zonder eenige berekening, reeds na een uur zijn oorspronkelijken koers hernomen. Het licht, dat even doorkwam, kan onmogelijk het licht van Mull of Cantyre geweest zijn. Hij bevond zich dus nog steeds in den blinden sector en moest bij eenig nadenken, en bij behoorlijke kennis der navigatie, wel tot de conclusie komen, dat hij recht op de rotsen aan liep. Indien een kapitein op een dergelijke wijze had genavigeerd, zou de Raad een zeer zware straf volkomen op haar plaats hebben geacht. Nu het echter de stuurman is, die op zulk een onbekwame wijze heeft genavigeerd, meent de Raad met een schorsing van korten duur te kunnen volstaan. De Raad heeft nog de vraag overwogen, of het wel verantwoord was voor den kapitein om niet zelf de navigatie ter hand te nemen. De kapitein verklaarde, dat hij het zoo had uitgerekend, dat op de H.W. zich grootere moeilijkheden zouden voordoen en hij dan weer op de brug zou zijn. Voorts heeft de Raad geen reden om te twijfelen aan de verklaring van den kapitein, dat hij aan den stuurman order had gegeven hem te wekken als het zicht slecht werd. Bovendien was er, afgescheiden van deze order, gelijk hiervoren reeds is gezegd, voor den stuurman alle aanleiding om den kapitein te waarschuwen. Hij deed dit echter niet en vertrouwde ten onrechte op eigen bekwaamheid. Een bepaalde grief kan, naar 's Raads oordeel, onder deze omstandigheden, den kapitein niet worden gemaakt. Mitsdien: Straft den betrokkene, Johannes Timmer, stuurman, geboren 21 September
1912, wonende te Groningen, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein of stuurman te varen op een schip, als bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor den tijd van drie weken. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, eersteplaatsvervangend-voorzitter, A. L. Boeser en J. N. Egmond, leden, G. Mulder en R. Kramer, buitengewone leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden voorzitter ter openbare zitting van den Raad van 5 November 1938. (get.) B. M. Taverne. H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |