1917-05-18: |
Final Fate: Vertrokken van IJmuiden met een zeer hoog verzekerde lading cacaoboter bestemd voor de Zwitserse regering van Amsterdam naar Le Havre. Nog op dezelfde ochtend werd zij op 40 mijl west ten noorden van IJmuiden door de Duitse UC 71 met bommen tot zinken gebracht . Het schip ging verloren, de zes leden van de bemanning werden gered door de Nederlandse vislogger 'Holland 6' KW 65 en in de middag van 19 mei veilig te IJmuiden aan land gebracht.
Algemeen Handelsblad 20-05-1917: De „Anetta”. De Nederlandsche motorschoener "Anetta", kapitein E. Hoek, welke Vrijdagmorgen van IJmuiden naar Havre vertrok met een lading levensmiddelen voor Zwitserland, is Vrijdagmiddag te half vier op 40 mijlen dwars van IJmuiden door een Duitsche duikboot beschoten. De bemanning verliet overhaast het schip en roeide naar de duikboot. De commandant daarvan vroeg naar herkomst en bestemming, waarop kapitein Hoek mededeelde, dat de lading voor Zwitserland was bestemd. De commandant meende, dat dit geen onderscheid maakte en dat het schip tot zinken moest worden gebracht omdat het naar Frankrijk ging. Hij vroeg aan den kapitein, of er een kompas in de scheepsboot was, waarop deze bevestigend antwoordde en tegelijkertijd vroeg, of de duikbootoommandant hem een stuk in de richting van de kust wilde brengen. Dit werd geweigerd, men moest zich zelf maar zien te redden, was het antwoord. Daarna gingen eenige schepelingen van de duikboot met bommen naar den schoener, die tot zinken werd gebracht. De zes opvarenden werden, na dertien uren in de boot te hebben vertoefd, opgemerkt door den trawllogger „Holland 6" van Katwijk, die hen hedenmiddag te IJmuiden binnenbracht. De motorschoener „Anetta" behoorde aan de reederij M. J. van der Ep, Rotterdam, wier tjalkschip „Hendrika Johanna" drie dagen geleden tot zinken werd gebracht. Onze berichtgever te IJmuiden vernam omtrent het tot zinken brengen van den Nederlandschen motorschoener „Annetta", van welken de bemanning gisteren te IJmuiden binnengebracht door den trawellogger KW 65 Holland VI, de volgende bijzonderheden: De schoener had in Amsterdam levensmiddelen ingenomen, met bestemming naar Havre, ten einde ze daar te lossen en naar Zwitserland verder te zenden. Vrijdagmorgen half acht vertrok het schip uit IJmuiden naar zee en gebeurde er niets tot des namiddags half vier. Men was toen op ongeveer veertig mijlen uit de kust gekomen. Eensklaps kwamen er op zeer korten afstand van den schoener een paar schoten in het water terecht. De opvarenden begrepen dat het hier een aanval van een Duitsche duikboot betrof en haastten zich do booten buiten boord te brengen. Eerst werd de bakboordsboot, een werkbootje, dat in de davids hing, te water gelaten en aan een vanglijn vastgezet. Daarna bracht men de stuurboordsboot, een groote, welke op de luiken stond in het water. De kapitein sprong in de kleine boot, ten einde die vrij van het schip te brengen, hetzelfde werd gedaan door de andere opvarenden aan stuurboordzijde. De duikboot, die inmiddels naderbij gekomen was, bleef doorschieten. Eén granaat ging rakelings langs den gezagvoerder en scheurde het schoenerzeil aan flarden. Van de duikboot werd geroepen dat men met de booten daar moest komen, aan welk bevel dadelijk werd voldaan. De duikbootcommandant bleek zeer goed op de hoogte te zijn, want voordat de Nederlandsche zeelieden nog iets gezegd of gevraagd hadden, riep hij dat hij al op het schip gewacht had, want het moest, naar Frankrijk. Of kapitein Hoek al beweerde dat hij weliswaar naar Havre moest, doch dat de lading toch in alle gevallen voor Zwitserland was, niets hielp. Men lachte hem gewoon uit. De duikbootcommandant eischte de kleine werkboot op en gelastte de inzittenden daarvan in de groote boot over te gaan. Hij informeerde of er een kompas in de boot was en toen er bevestigend geantwoord werd, zeide hij dat men maar moest maken weg te komen. Het optreden van den commandant was tamelijk hoffelijk, doch een andere officier, die op dek stond, lachte maar steeds. Op het verzoek aan den commandant of hij de boot een eindweegs naar do kust wilde brengen, riep bedoelde officier' dat men zich maar zelf moest klaren, want lui die naar Frankrijk voeren behoefden geen hulp. Men zag dat de duikboot langs den schoener ging liggen en dat twee groote bommen met lonten werden overgebracht. Eenige schepelingen gingen op het schip over en zullen vermoedelijk wel het een en ander hebben medegenomen. Inmiddels was het dik van regen geworden, zoodat de Nederlanders hun schip uit het oog verloren. Eerst na anderhalf uur hoorde men een zwaren slag, welke vermoedelijk de ontploffing der bommen zal zijn geweest. Ofschoon men een zeil in de boot had kon men daarvan geen gebruik maken, want het was recht in den wind. Uitsluitend op de kracht der riemen was men aangewezen te te trachten de kust te bereiken. Dat dit niet zoo gemakkelijk gegaan was, bleek uit de handen van de schipbreukelingen, want die zaten vol niet blaren. Na dertien uren aan een stuk te hebben geroeid, waarbij ongeveer dertig mijlen werden afgelegd, ontdekte men in de verte een vissersvaartuig, hetwelk de scheepsboot met inzittenden reeds had opgemerkt. De logger welke de Holland VI uit Katwijk was, zeilde de boot tegemoet en nam de menschen over. De door en door verkleumde zeelieden kregen dadelijk warm drinken om wat bij te komen. Ze mochten in de kooien van de visschers uitrusten van de vermoeienis. Over de goede behandeling aan boord van den logger kwam men niet uitgepraat. Onmiddellijk na binnenkomst moesten de kapitein en de stuurman van den schoener alsmede de schipper van den logger bij autoriteiten een verklaring oer het gebeurde afleggen. Men had totaal niets kunnen redden. Na in het Koning Willemshuis gegeten te hebben reisden de schipbreukelingen 's avonds naar hunne families af. De motorschoener „Annetta" werd in 1911 gebouwd en eerst in het vorig jaar door de reederij M. J. van der Eb te Rotterdam gekocht van den vorigen eigenaar, kapitein J. Brouwer te Groningen. Het schip had een inhoud van 177 bruto en 140 netto register tonnen. |