1848
Monsterrol: 1848-17
Datum: 06-03-1848
Scheepsnaam: Alberdina
Scheepstype: kof
Grootte: niet vermeld
Bewaarplaats: Groningen, Groninger Archieven (Groningen)
Achternaam |
Voornaam |
Rang |
Gage |
Woonplaats |
Leeftijd |
Rozema |
Kornelis O. |
kok |
3 |
Wildervank (NL), later geen vaste woonplaats |
17 |
Top |
Hindrik Jans |
stuurman |
29 |
Veendam (NL) |
36 |
Vlieg |
Eltje Cornelis (K.) |
matroos |
15 |
Farmsum (NL) |
22 |
Wolkammer |
Albert Augustinus |
schipper |
niet vermeld |
Farmsum (NL) |
32 |
Op 21 februari 1848 werd de eerste zeebrief verstrekt voor de kof ALBERDINA, aangevraagd door A.A. Wolkammer, Farmsum, voor zichzelf als kapitein.
GRC 210348
Zoutkamp, 22 maart. Vertrokken den 19 maart de ALBERDINA, kapt. A.A. Wolkammer, naar Noorwegen. (opm: eerste reis van de kof).
OHC 170448
Amsterdam, 15 april. Te Zoutkamp is aangekomen de ALBERDINA, kapt. A.A. Wolkammer van Sogndahl.
1849
Monsterrol: 1849-7
Datum: 14-02-1849
Scheepsnaam: Alberdina
Scheepstype: kof
Grootte: niet vermeld
Bewaarplaats: Delfzijl, Gemeentearchief (Delfzijl)
Achternaam |
Voornaam |
Rang |
Gage |
Woonplaats |
Leeftijd |
Mandema |
Jouke |
stuurman |
25 |
Farmsum (NL) |
42 |
Smit |
Jan Jans |
Kok |
11 |
Delfzijl (NL) |
16 |
Westerwal |
Johannes |
matroos |
18 |
Dokkum (NL) |
26 |
Wolkammer |
Albert Augustinus |
kapitein |
niet vermeld |
Farmsum (NL) |
33 |
NRC 151049
Ameland, 9 oktober. De schepen MARIA GEERTRUIDA, kapt. J. Dokter (opm: smak, bouwjaar 1831, kapt. Jan Livius Dokter), van Koningsbergen naar Amsterdam, ALBERDINA, kapt. Wolkammer (opm: kof, bouwjaar 1848, kapt. Albert Augustinus Wolkammer), van Wolgast naar Rotterdam, PERLE, kapt. Lindeman, van Aberdeen, en JOHN AND MARY, kapt. Collidge, van Hartlepool, beide naar Hamburg, zijn gisteren op het Oosteinde van dit eiland verongelukt. Van de beide eersten is het volk gered, doch van het derde de kapitein en van het laatste een matroos en een jongen daarbij omgekomen. (opm: zie volgend bericht d.d. Rotterdam, 14 oktober en LC 150350)
NRC 151049
Rotterdam, 14 oktober. De 8e dezer ontving men op Ameland het bericht, dat op twee uren afstand van het eiland gestrand was een galjasschip. Op het vernemen dier tijding werd in allerijl de boot der Noord- en Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij in gereedheid gebracht. In zee gestoken, had zij met de vreselijke storm en hevige branding te kampen, doch bereikte na enige inspanning het schip en had het geluk de schepelingen, welke zich nog op de bodem bevonden en in groot gevaar verkeerden, te redden en aan de anders wisse dood te ontrukken. Bij onderzoek is gebleken, dat dit schip een Deens galjasschip was, genaamd PERLE, en gevoerd door kapt. P. Lindeman, komende met steenkolen van Schotland en bestemd naar Hamburg. De kapitein was bij de aankomst der boot reeds over boord geslagen en verdronken, zodat alleen de stuurman en de twee matrozen gered zijn geworden. De boot keerde met de geredden terug naar Ameland, waar tevens voor de goede berging der aan strand gespoelde goederen zorg werd gedragen.
Nadat de boot een uur vertrokken was, ontdekte men nabij de branding een ander schip, en vermoedende dat hetzelve ten gevolge van de hevige storm moest stranden, werd door het bestuur der maatschappij aldaar terstond aan de oppasser der boot last gegeven om met dezelve onverwijld terug te komen. Intussen strandde dit schip kort daarna. Men liet een vat aan een loodlijn naar het strand drijven, hetwelk door de aanwezigen, welke hand aan hand in zee liepen, gevat werd en langs welke lijn de schipbreukelingen, ten getale van vier en een vrouw, met het grootste gevaar een voor een aan land getrokken werden. Hoe gevaarlijk deze aanlandtrekking was, daar ieder der geredden minstens zes minuten onder water en door een hevige branding getrokken moest worden, kan elk begrijpen.
In de nacht van de 9e strandde weder een schip. De reddingboot werd dadelijk derwaarts gebracht en bereikte hetzelve. Daar het schip zeer hoog gestrand was, bleef de equipage echter aan boord om het laagwater af te wachten.
Tezelfder tijd strandde iets oostelijker in de buitenbanken nog een schip. De boot stak ter stond opnieuw in zee, Men bevond, dat het een vrij groot schip was, welks bemanning in levensgevaar verkeerde en een noodgeschrei aanhief. Weldra verbrijzelde het achterschip en viel de grote mast over boord. Tweemaal keerde de boot terug, daar zij het schip niet kon naderen wegens de om hetzelve drijvende tuigage, wrakken en hoge branding. Een derde poging gelukte en men redde nog vijf van de manschap; twee waren reeds bij het over boord slaan van de grote mast verdronken. De redding dier vijf manschappen ging met grote gevaren vergezeld, want een ogenblik daarna kraakte het schip en sloeg geheel uit elkander.
Het tweede hier bedoelde schip was het Nederlandse smakschip MARIA GEERTRUIDA, kapt. J.L. Dokter, met rogge van Koningsbergen naar Rotterdam bestemd; schip en lading zijn verloren.
Het derde was het Nederlands kofschip ALBERDINA, kapt. A.A. Wolkammer, met rogge van Wolgast naar Rotterdam bestemd; de tuigage en lading van dit schip blijven waarschijnlijk behouden. (opm: het hol werd geborgen, op 5 juli 1850 aangekocht door koopman O.A. Brouwer en op 28 augustus 1850 als HET FORTUIN VAN DOCKUM voor NLG 2.000 doorverkocht aan kapt. G.A. Brouwer; na te zijn opgekalefaterd ging kapt. Brouwer met de kof naar zee)
Het vierde was het Engelse brikschip MARY JOHN, kapt. Paul Colledge, met steenkolen van Hartlepool naar Hamburg bestemd. Dit schip is met de lading geheel verloren.
(opm: zie voorgaand bericht d.d. Ameland, 9 oktober)
Op 15 oktober 1849 werd de zeebrief van de ALBERDINA, kapt. A.A. Wolkammer, door de Ontvanger der Inkomende- en Uitgaande Regten en Accijnzen te Amsterdam naar de Staatsraad in Den Haag geretourneerd, onder vermelding ‘schip is gestrand’, waarna op 17 oktober royement volgde.
1850
Nadat een op 28.08.1850 door kapt. O.A. Brouwer voor zichzelf gedane aanvraag voor een nieuwe zeebrief was afgewezen omdat nog geen rederij cedule was ingeleverd, werd op 21.09.1850 door G.A. Brouwer voor zichzelf een eerste zeebrief aangevraagd en verkregen.
Hier is terecht sprake van een ‘nieuwe’ zeebrief, want de zeebrief van het wrak was op 17 oktober geroyeerd met de opmerking ‘schip is gestrand’.
1852
NRC 191152
Lernig (opm: Lemvig), 11 november. Eergisteren is bij Rijnensteen (opm: vermoedelijk in de omgeving van Nymindegab) gestrand de Nederlandse kof HET FORTUIN, kapt. G.A. Brouwer (opm: HET FORTUIN VAN DOCKUM), bouwjaar 1848; kapt. Geert Andries Brouwer), van Oporto met een lading wijn naar Bremen bestemd. De bemanning is gered, zomede is de lading en een gedeelte van de inventaris in goede staat geborgen. Over het schip zelf is voor als nog niets met zekerheid te zeggen.
(opm: De Nederlandse consul te Hamburg zond de zeebrief in mei 1853 naar Den Haag terug met de opmerking ‘schip verongelukt’. Eerder in haar kortstondige bestaan, op 9 oktober 1849, was de kof als ALBERDINA onder kapt. A.A. Wolkammer op Ameland ook al eens gestrand [zie NRC 151049] waarna de zeebrief om die reden was geroyeerd, vermoedelijk omdat de kans op berging nihil werd geacht. Het hol werd echter geborgen en op 5 juli 1850 door koopman O.A. Brouwer, Dokkum, gekocht, en op 28 augustus 1850 als HET FORTUIN VAN DOCKUM verkocht aan kapt. G.A. Brouwer die de kof opkalefaterde om er mee naar zee te gaan.
In Denemarken gebeurde wat eerder op Ameland had plaatsgevonden: de kof werd opnieuw geborgen en hersteld. De nieuwe eigenaar H.P. Ruger uit Struer bracht de FORTUNA onder kapt. J. Mathiesen weer in de vaart. In mei 1862 werd de firma Andrup & Co, uit Limbig, de nieuwe eigenaar. Een kapitein Petersen heeft er tot 1868 mee gevaren, waarna het spoor dood loopt; sloop van deze taaie kof met minimaal drie levens is waarschijnlijk)