| 1933-07-10: |
Soerabaijasch Handelsblad 10-07-1933: Menado-nieuws. Onze correspondent schrijft d.d. 30 Juni: Slecht weer en stormschade. In den namiddag van den 20sten Juni stak onverwacht uit het Zuid-Westen een lichte storm op, welke geleidelijk aan in kracht toenam en tegen 7 uur 's avonds den omvang van een orkaan had gekregen. De zee beukte het strand en nam hier en daar een stuk weg; bij de riviermonding sloeg wederom een flinke massa zand neer in de vaargeul aan de zijde van de Noorder pier. In het binnenland werd deze onverwachte bui waargenomen in de richting Menado-Tondano-Ratahan, waarbij voorts nog een enorme regenval werd gerapporteerd. Van den passanggrahan van Ratahan werd een twintigtal zinkbladen van het dak geslingerd; in het merengebied hadden verschillende sawahcomplexen ernstig te lijden, doordat rijpe en halfrijpe padie door de slagregens en den vliegenden storm werd neergeslagen. Overal werden boomen ontworteld en neergeworpen, waarbij telefoondraden werden vernield. In den loop van den morgen van den 21sten was de storm bedaard; de telefoonverbindingen waren hersteld, doch er stond nog een vrij hooge zee met zware branding op de kust. Het motorschip „Ryoun" met ongeveer 30 passagiers aan boord zou uitvaren met bestemming de Sangihe-eilanden. Ongeveer ter hoogte van de Noorder pier sloeg de motor even af, waarbij het bootje dwars van de golven in de branding kwam en in een minimum van tijd op de verzanding in den riviermond werd geslagen. De gezagvoerder van de „Tjibesar", de heer Van de Watering, zag van de brug van zijn schip, dat juist ten anker was gekomen, dat hier menschenlevens in gevaar waren; hij stelde onmiddellijk een achtertros van zijn schip ter beschikking, om te trachten, het gestrande motorbootje met den kop op de golven te trekken, teneinde de redding der passagiers te vergemakkelijken. Een motorboot van het Prauwenveer bracht dezen tros uit met het verwachte gevolg. De havenmeester, de heer Salwegter, was onmiddellijk per prauw door den zwaren golfslag heen naar de Noorder pier gegaan, waar hij persoonlijk op verdienstelijke wijze de redding der passagiers regelde. Slechts één mannetje was bij het bevestigen van den tros over boord geslagen en n.l. een Japansch matroos van de „Ryoun"; deze zwom in de richting van de „Tjibesar", waar hij even aan boord genomen werd, om te kunnen uitblazen. In verband met het afloopend tij kon de „Ryoun" des morgens niet meer vrij van de bank komen, doch door den tros was het scheepje met den kop op de golven gehouden. In den namiddag bij hoog water kwam het bootje vlot; het keerde op eigen kracht naar de binnenhaven terug, waar zal worden onderzocht, of er geen averij is ontstaan, waardoor het scheepje niet meer zeewaardig zou zijn. Aan kapitein Van de Watering en den havenmeester, den heer Salwegter, een woord van hulde voor hun aandeel in de redding der passagiers, welke in de allereerste plaats door de betrokken Chineesche gemeenschap op hoogen prijs is gesteld.
|
