1943-01-28: |
Staatscourant van 9 juli 1943: No 18 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake de stranding van het motorschip Zwaantiena op de Westkust van Zweden bij Torekov (Kattegat). Betrokkenen : kapitein Thijs Jonker en stuurman Pieter Pot.
Op 28 Januari 1943 is het motorschip Zwaantiena, varende in het Kattegat, op de Westkust van Zweden bij Torekov gestrand. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad ©en onderzoek naar de oorzaak van deze stranding zou instellen en den stuurman Pieter Pot te hooren ter zake van schuld. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 6 April 1943 in tegenwoordigheid van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart P. S. van 't Haaff. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der Scheepvaartinspectie en hoorde buiten eede als getuige den kapitein Thijs Jonker en als betrokkene den stuurman Pieter Pot. Na het verhoor van den getuige en den betrokkene besliste de Raad, dat het onderzoek tevens zou loopen over de vraag, of niet het ongeval mede is te wijten aan de schuld van den kapitein, voornoemd, daar eerst tijdens het onderzoek omstandigheden aan het licht zijn gekomen, die bij den Raad deze vraag doen rijzen. De voorzitter deelt den kapitein 's Raads beslissing mede, wijst hem er op, hoe hij thans in de positie van „betrokkene" is komen te verkeeren en alsnog gelegenheid heeft tot zijn verdediging aan te voeren, hetgeen hij daartoe dienstig acht. Betrokkene verzoekt geen uitstel voor de verdere behandeling van de zaak. 's Raads onderzoek heeft het volgende resultaat opgeleverd: Het motorschip Zwaantiena is een Nederlandsch vaartuig, metende 169,14 bruto-, 98,45 netto-registerton, roepnaam P I Z F, eigendom van D. Pot te Delfzijl en thuisbehoorende aldpar. Het schip, dat in het jaar 1929 te Delfzijl van staal is gebouwd, heeft een Bronsmotor van 110 pk. De verklaringen der gehoorde personen bij het vooronderzoek en ter zitting komen in hoofdzaak neer op het volgende: die van den kapitein Thijs Jonker: .Hij is in het bezit van een diploma als stuurman voor de kleine handelsvaart met aanvullingsdiploma en vaart ongeveer 4 jaar als kapitein. Op 27 Januari 1943 vertrok hij met een lading steenen van Larvik in Noorwegen, bestemming Delfzijl. De bemanning bestond uit 5 personen. Het schip loopt ongeveer 6', mijl per uur. In den morgen van 28 Januari, varende in het Kattegat, passeerde hij Yinga op een afstand van ongeveer 5 mijl. Van daar stelde hij koers op Kullen. Des middags verkende hij Nidingen, maar heeft geen pogingen in het werk gesteld om den afstand — bijv. door te looden — nader te bepalen. Nadien heeft hij geen verkenning meer gehad. Te 20.00 uur kreeg de stuurman de wacht. Deze, bijna 21 jaar oud, vaart reeds twee jaar bij hem en hij vertrouwde hem ten volle. Hij heeft hem den koers op Kullen, waar men ongeveer te middernacht dacht te zullen komen, in de kaart gewezen en hem opgedragen te waarschuwen, indien het zicht, dat tot nog toe vrij goed was, slechter zou worden. Daarop begaf hij zich ter ruste. Omstreeks te 22.30 uur werd hij wakker, doordat het schip stootte; hij begaf zich onmiddellijk naar dek. Het schip was vastgeloopen. Hij zag de kust en aan stuurboord vooruit eenige lichten, die later bleken van Torekov te zijn. Te ongeveer 1 uur van 29 Januari kwam het schip door met den motor achteruit te werken en met hulp van een reddingboot vlot. Bij onderzoek bleek alleen de voorpiek water te maken. Te Helsingborg is de Zwaantiena voorloopig gerepareerd; die van den stuurman Pieter Pot: Hij is eveneens in het bezit van een diploma als stuurman voor de kleine handelsvaart met aanvullingsdiploma en was ten tijde van het ongeval bijna 21 jaar oud. Op 28 Januari 1943 des avonds te 20 00 uur kreeg hij de wacht. De kapitein deelde hem mede, dat de koers op Kullen aanliep, waar hij te middernacht dacht te zullen zijn en waaraan hij zich wilde verkennen. Het weer was buiig, met regen- en mistbuien, wind Z.Z.O., kracht 1—2, het zicht was vrij goed. Hij meent, dat Z.Z.O. p. k. werd gestuurd; het journaal en de kaart zijn echter tijdens een storm, eenige weken na dit ongeval, verloren gegaan. Omstreeks te 21.00 uur passeerde hij een visschersvaartuig, even aan stuurboord; van de kust was niets te zien. Te 22.00 uur kwamen aan stuurboord, even op den boeg, eenige lichten in zicht, een rood, twee groene en drie witte lichten. Aan bakboord zag hij een zwak wit licht. Hij meende, dat dit het licht van HallandsVaderö moest zijn; de lichten aan stuurboord hield hij voor die van varende schepen. Toen hij de lichten aan stuurboord in zicht kreeg, heeft hij den motor gestopt, doch nadat hij de lichten had verkend, is hij weer volle kracht doorgevaren. Ongeveer vijf minuten later stootte het schip eensklaps en bleef zitten. De inspecteur-generaal voor de scheepvaart heeft aangevoerd: dat de stranding van de Zwaantiena merkwaardig is, omdat geen reden is aan te geven, waarom het schip zoo zou zijn ingezet, daar immers de stroom in het Kattegat gewoonlijk zuidnoord loopt en alleen bij bepaalde winden, die zich hier niet hebben voorgedaan, in de kust; dat dus, indien goed is gestuurd, moet worden gedacht aan miswijzing van het kompas of foutieve toepassing van de correctie; dat het beter was geweest, wanneer de kapitein na het passeeren van Nidingen dichter langs de kust had gekoerst, opdat hij zooveel mogelijk vaste punten had gehad; dat de kapitein voorts deze fout heeft begaan, dat hij den stuurman niet heeft overgegeven wat deze te doen had in bepaalde omstandigheden; dat, wat den stuurman betreft, deze vooreerst beter de lichten had moeten observeeren; dat hij de lichten maar steeds is blijven aanzien voor die van varende schepen, doch hij de gewone fout heeft gemaakt van den kapitein niet te waarschuwen. De Raad is van oordeel, dat het aan den grond loopen van de Zwaantiena is te wijten zoowel aan de schuld van den kapitein als aan die van den stuurman. Wat den kapitein betreft, kan niet anders gezegd worden dan dat zijn navigatie zorgeloos en slordig is geweest. Het moet bevreemding wekken, dat deze kapitein, die, wegens het stranden van het motorschip Regeja in de Kalmarsund, bij 's Raads uitspraak van 24 Januari 1941 met één maand schorsing is gestraft, uit dat geval niet de noodige leering heeft getrokken door de noodige zorg aan den dag te leggen bij de navigatie. Hij passeerde des morgens van 28 Januari 1943 Vinga op 5 mijl afstand en zet van daar dadelijk koers op Kullen. Na Nidingen heeft hij geen verkenning meer gehad. Hij heeft geen moeite gedaan om den afstand tot Nidingen te bepalen. Het is alles weer berekend op de verwachting, dat het schip wel de koerslijn zal volgen die op de kaart is getrokken. Hoe was nu de situatie, toen de kapitein te 20.00 uur de wacht aan den stuurman overgaf? Het schip was volgens gegist bestek 25 mijl verwijderd van Kullen, dat op een afstand van 24 mijl zichtbaar is. Hij laat verder de navigatie over aan den 20-jarigen stuurman en laat alleen de order achter hem te waarschuwen als het zicht minder zou worden. Maar dit is geen zorg voor de navigatie. Hij had, indien hij al niet zelf aan dek bleef tot Kullen in zicht zou komen, bepaaldelijk order moeten geven hem te waarschuwen, indien tegen een bepaalden tijd het vuur van Kullen nog niet door was gekomen. Hij heeft zich echter van de navigatie niets aangetrokken. Wat den stuurman betreft, deze heeft in zijn onervarenheid de lichten, die dn zicht kwamen, geheel verkeerd geobserveerd. Hij had echter, toen het licht van Kullen niet doorkwam, terwijl het reeds zichtbaar had moeten zijn, den kapitein moeten waarschuwen en niet zelfstandig mogen blijven doorvaren. Zeer zeker was er ook alle aanleiding den kapitein te waarschuwen toen de verschillende lichten in zicht waren gekomen. De Raad acht voor de beide betrokkenen na te noemen straffen van schorsing geboden. Mitsdien: Straft den betrokkene Thijs Jonker, kapitein, geboren 25 Januari 1912 te Groningen, wonende aldaar, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein te varen op een schip, als bedoeld hij artikel 2 der Schepenwet, voor den tijd van twee maanden, en den betrokkene Pieter Pot, stuurman, geboren 6 Maart 1922 te Aarhus, wonende te ÏDelfzijl, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein of stuurman te varen op een schip, als bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor den tijd van veertien dagen. Aldus gedaan door de heeren prof, mr. B. M. Taverne, eersteplaatsvervangend-voorzitter, J. N. Egmond, lid, J. T. A. J. Bruinsma, plaatsvervangend lid, E. Kramer, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden voorzitter ter openbare zitting van den Raad van 23 Juni 1943. (get.) B. M. Taverne, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |