1938-10-29: |
De Banier 01-02-1939: Raad voor de scheepvaart. Een aanvaring op de Schelde. Amsterdam, 31 Jan. —De Raad voor Scheepvaart heeft vanmorgen een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de aanvaring van het 425.83 B. R. T. metende m.s. „ZUIDLAND" met het Belgische binnenmotorschip „Transport 22" op de Schelde bij Burght op 29 October van het vorige jaar. Als getuige werd gehoord de kapitein van de „Zuidland". Hij verklaarde, dat hij dien dag om ongeveer zeven uur in den avond van Rumst was vertrokken naar Shoreham. Het schip was geladen met metselsteenen en er was een loods aan boord. Tijdens het afvaren van de Schelde werd het mistig. Het zicht werd steeds slechter en in verband met deze omstandigheden werd voortdurend zeer langzaam gevaren. Ter hoogte van het schitterlicht bij Burght kwam er plotseling een mistbank over het water, waardoor men niets meer kon zien. De motor werd gestopt en er werden mistseinen gegeven. De „Zuidland" lag gestrekt in de rivier. Er werd besloten voor anker te gaan en daarom werd stuurboord opgedraaid. Op hetzelfde moment — zoo verklaarde de kapitein verder — zag de stuurman, die voorop den „bak" stond, aan stuurboord een rood lichtje en werden drie of vier korte stootjes gehoord. Enkele seconden later volgde er een geweldige klap. De „Zuidland" was in botsing gekomen met het kleine, 254 ton metende Belgische scheepje „Transport 22". De beide schepen kregen ernstige averij en moesten naar den wal worden gesleept. De voorzitter: De verklaringen van den kapitein van het Belgische scheepje, die bij het ongeluk een pols heeft gebroken, verklaart het ongeval heel anders. Schriftelijk heeft hij meegedeeld, dat de „Zuidland" plotseling dwars voor de „Transport",, die gestrekt in het vaarwater moet hebben gelegen, overging, U geeft elkaar de schuld. De kapitein: Het is precies gebeurd, zoals ik het U vertel. De voorzitter: Nu moet u eens goed 1uisteren kapitein. Ik heb hier een brief voor mij liggen van uw reederij, waarin staat te dat U in het bijzijn van twee getuigen verklaard, dat U in het vooronderzoek niet de ware toedracht hebt verteld. Voorts moet U meegedeeld hebben, dat U later wel eens de waarheid zou vertellen. Wat is er eigenlijk gebeurd? De kapitein: Kijk eens heeren, ik kan niet goed met den stuurman opschieten. Ik ben er van overtuigd, dat deze het roode licht van de „Transport" eerder had moeten zien. Er was dan nog gelegenheid geweest met volle kracht achteruit te slaan. Een aanvaring was in dat geval niet gebeurd. Uit het verdere verhoor kwam o.m. vast te staan, dat de „Transport 22" geen toplicht voerde. De inspecteur-generaal gaf uiting aan zijn teleurstelling over het feit, dat het niet mogelijk is geweest den kapitein van de „Transport 22" te hooren, omdat de verklaringen van beide gezagvoerders lijnrecht tegenover elkaar staan. Spr. was echter van meening, dat op de navigatie aan boord van de „Zuidland" geen aanmerkingen zijn te maken. De verlichting aan boord van het Belgische scheepje liet veel te wenschen over, hetgeen — zoo zeide hij bij schepen in de binnenvaart een veel voorkomend verschijnsel is. Spr. was van meening dat het relaas van den Belgischen kapitein niet aannemelijk klinkt. Ware deze lezing wel juist, Algemeen Handelsblad 11-03-1939: Raad voor de Scheepvaart. Inzake de aanvaring, tijdens mist, van het Nederlandsche motorschip „Zuidland" met de Belgische binnenmotorboot „Transport 22" op de rivier De Schelde boven Antwerpen, op 29 October jl. is de raad van oordeel, dat de toedracht van deze aanvaring niet met zekerheid is vast te stellen.
|