1930-05-31: |
Rotterdamsch Nieuwsblad 31-05-1930: Nieuws op Scheepvaartgebied. Uitspraak van den Raad voor den Scheepvaart. De Raad voor den Scheepvaart heeft uitspraak gedaan in de navolgende zaak betreffende de stranding van het motorschip Zuid-Beyerland in de Wester Schelde tijdens mist. De Raad spreekt als zijn oordeel uit, dat het ongeval is toe te schrijven aan verkeerde navigatie aan boord van de Zuid-Beyerland. De loods had in de gegeven omstandigheden, terwijl de mist slechts veroorloofde van boei tot boei te varen, koers moeten opgeven, zoodra stompe ton no. 9 in het gezicht was gekomen en niet op de volgende ton mogen laten varen zonder eenige aanwijzing. De loods heeft ook slecht opgelet, terwijl hem in die omstandigheden scherp opletten geboden was. Aannemelijk is, dat het schip reeds een verkeerde richting had, toen het stompe ton no. 8 voorbijvoer, al is die boei aan.S.B.zijde gepasseerd geworden, doch in elk geval had de loods het varen in een verkeerde richting tijdig moeten opmerken en doen verbeteren. Ook de kapitein heeft schuld, daar hij had moeten opletten en op eigen verantwoording ingrijpen om tijdig een behoorlijken koers aan te geven.
De Tijd 16-09-1930: Motoeschip vastgeloopen. Wilde men den kapitein een hak zetten? De Raad voor de Scheepvaart heeft een onderzoek ingesteld naar de klacht van de N.V. Technisch Bureau gebr. Voskamp te Rotterdam tegen den waarnemenden gezagvoerder van het kleine motorschip „Zuid-Beyerland", terzake van het verzwijgen van het aan den grond loopen van voornoemd schip te Shoreham, op 31 Mei j.1. Tijdens de reparatie van een aanvaringsschade werd ontdekt, dat de bodem aan S.B. en B.B. aanmerkelijk was opgezet. De aangeklaagde verklaarde, dat het schip op 31 Mei j.l., geladen met steenen, even voor laag water, tegen zonsondergang en bij mooi weer voor Shoreham arriveerde. Volgens hem is er geen sprake van, dat het schip ter plaatse gestooten heeft. Hij voor zich gelooft, dat de bodemschade in April j.l. bij Terneuzen is ontstaan, toen het schip daar had vastgezeten. Er was toen een andere kapitein aan boord. Deze was de volgende getuige. Hij verklaarde, dat het niet mogelijk was, dat de bodemschade, welke hij op de werf gezien had, veroorzaakt zou kunnen zijn door de stranding bij Terneuzen. liet schip was daar op zandgrond vast geloopen, zoodat hierdoor geen platen konden zijn ingedrukt. Van Shoreham wist get. niets, omdat hij toen niet aan boord was. Ook andere ongevallen met de “Zuid-Beyerland" zijn hem niet bekend. Bij Terneuzen is naar eventueele schade geen onderzoek ingesteld, omdat get. en aangeklaagde, die toen als stuurman fungeerde, dit niet noodig vonden. Vervolgens werd de eerste machinist van de “Zuid-Beyerland” gehoord, die verklaarde, dat hij zich alleen in de machinekamer bevond toen het schip te Shoreham arriveerde. Get. heeft niets bijzonders gemerkt en het schip niet voelen stooten. De voorzitter: Er is een getuige, die beweerd heeft, dat U er van afwist, dat het schip gestooten heeft". Get. herinnert zich daarvan niets. Wel heeft een opvarende met get. gesproken over de navigatie van den kapitein, die volgens eerstgenoemde onvoldoende zou zijn geweest. Vervolgens werd de eerste stuurman gehoord, die tijdens de reis van de „Zuid- Beyerland" naar Shoreham aan boord was. Get. verklaarde, dat het schip vlak voor het ten anker komen bij Shoreham geschuurd heeft. Volgens hem moet het schip ongeveer tien minuten hebben vastgezeten; door lang achteruitslaan van den motor is het vlotgekomen. Een tweede matroos, die destijds op de „Zuid- Beyerland" dienst deed, een Lithauer, verklaarde in gebrekkig Duitsch, dat ook hij geconstateerd had, dat het schip aan den grond had gezeten. Hij stond toen aan het roer. Na 2 a 3 minuten achteruit slaan van den motor, kwam het schip vlot. Hij had dit gemerkt aan het feit, dat hij het roer weer kon bewegen, dat eerst vastzat. De kapitein liep al dien tijd nerveus op de brug heen en weer. Ook de laatste getuige, een Duitscher, eveneens matroos, verklaarde, dat het schip heeft gestooten. Ofschoon de motor achteruit sloeg, kwam er geen werking in het schip; dit geschiedde eerst na drie a vier minuten, Get. was op den bak. De voorzitter: „Al weer iemand, die gemerkt heeft, dat het schip heeft gestooten". De kapitein: „Ik houd vol, dat ik er niets van gemerkt heb". De Hoofdinspecteur voor de Scheepvaart, vice-admiraal b. d. Fock, merkte op, dat hij zich niet kan onttrekken aan den indruk, dat vele hier gehoorde getuigen hun fantasie hebben laten werken. Sprekers overtuiging was, dat er veel meer kans is, dat de zware bodemschade van het schip tijdens de stranding bij Terneuzen is opgedaan, waar het schip zwaar gestooten heeft. Ook gelooft spr., dat personen, die den kapitein niet gunstig gezind waren, hem een hak hebben willen zetten. Na die opmerkingen werd de zitting, welke drie en een half uur geduurd had, gesloten. De Raad zal later uitspraak doen. |