1976-05-15: |
NvhN 15-05-1976: Tony van der Meulen in gesprek met: Okko Bosma Reder. "Voor God ben ik bang, voor de duivel niet, daar sla ik op". Okko Bosma, 83, is reder “ ik ga voor geen mens uit de weg, ik heb er geen studie voor gehad, maar anders zou ik wel in de politiek willen. En dan hadden ze geen beste aan me". Op zijn 83ste denkt hij nog steeds aan „vooruitkomen". Er moet gevaren worden, “stil liggen kost geld”. Een deftige gang. Veel groen marmer. In een raam is een Cubaanse vuurtoren gegraveerd. „Daar hebben we nog meegemaakt dat iemand die naar de meisjes was geweest, niet wou betalen. Een vent met zo'n platte koekepan zat hem achterna, en met die pan sloeg hij hem zo de kop af." Opgeruimd lopen we verder door zijn rijke villa te Haren, en komen bij het eerste scheepsmodel, onder glas. Okko Bosma, 83, is reder. Begonnen op een kleine zeiltjalk, bezit hij nu zes coasters. Voor zo'n vijftien miljoen laat hij er nu nog weer twee bijbouwen. „Ja, waarom? Dat is voor u een vraag en voor mij ook geen weet." Okko Bosma is in zijn langdurige leven rijk geworden. Hij begon als zovele oude Groninger reders op een kleine, zeilende vrachtvaarder; vertrouwde als argwanende koopman eigenlijk alleen maar zichzelf, 's Nachts sliep hij op een koude jutezak, zodat hij bij de eerste verkeerde beweging van de stuurman overeind kon springen. „Bosma heeft zo goed geboerd", zegt een insider, „omdat hij op de beslissende momenten in zijn leven altijd zijn eigen zin heeft gedaan. “Ja," zegt hij zelf zonder aarzelen, „dat klopt." Eerst woonde hij temidden van allerlei andere kleinere reders in de Oranjewijk van de stad Groningen, maar met het stijgen der welvaart vertrok het gezin naar de al wat betere Westersingel. In het pand beoefent nu een arts de geneeskunde temidden van de oude betimmering en ramen, volgegraveerd met schepen. Bosma: „Dat moet erin blijven zitten." Hij woont nu op een van de mooiste plekjes van Haren. Het huis staat er zes jaar, maar binnenin hangt de tevreden sfeer van eeuwen her. Brede gang, deuren, ingelegd met notehout, een zeer grote kamer. Ik vond het wat moeilijk om voor de ogen van de reder grote passen van één meter te gaan maken, maar ik schat het woonvertrek voorlopig op zestig vierkante meter. De hoogbejaarde reder (iemand die hem kent: „Als u de heer Bosma nog wilt interviewen, moet u geen tien jaar meer wachten, hij wordt wat ouder") heeft geen lagere school gehad. „Soms een paar dagen in Rotterdam. De meester vroeg aan mij: wat hangt daar. Daar hing een ei en ik zei op zijn Gronings: da's een tuutaai. Iedereen me uitlachen, dat werd dus vechten." Hij werd tenslotte tot de zeevaartschool in Den Helder toegelaten, toen het hem lukte een som na enig vermenigvuldigen en delen op nul te beëindigen. Trots. Nu woont hij in Haren tusen artsen, hooggeleerden en andere bestudeerde personen, hij is er trots op. “Mag ik, na wat ik bereikt heb?" Bosma wou ook best in de krant. Ik was nog op zoek naar een geschikt haakje voor mijn jas, toen hij me al begon in te leiden in de wereld van de kustvaart. Na m'n geruststelling dat we zijn leven niet samen hoefden te persen in twintig minuten spreektijd, deden we er twee dagen over. Tegenover elkaar aan de ronde tafel, soms even wandelen in de tuin. „Kijk, daar lig ik altijd te zonnebaden." Een oude man in een duur pak in een groot huis. Maar als je even je ogen dichtdoet hoor je de schipper die in het grauwe manchester ergens op een bankje zit. Als zijn woordgebruik wat ruig werd, keek zijn dochter, die bij hem inwoont, mij met enige zorg aan. Bosma: „Ik ben christelijk grootgebracht, maar in zwaar weer moetje niet alleen zitten bidden. Als je alleen bidt, verzuip je. Je moet je werk doen, reven." We gaan eerst schilderijen kijken. Zijn oude tjalkjes. Bollende zeilen. Op van die oude pentekeningen, speciaal gemaakt voor zeevarenden, is de wind altijd gunstig en straf. Hij noemt vele namen: De Weldaad, Adriaantje B, de Komeet, de Melchisedek. „Dat is een bijbelse naam en betekent: Koning des Vredes. Maar God, wat hebben we op dat schip een ruzie gehad." Curacao: Op zijn bureau staat een rood vlaggetje met OAS erin. Het bedrijf heet nu naar de eisen des tijds Oost Atlantic Lijn. Zijn zoon runt het bevrachtingstantoor van de firma in Rotterdam, Okko Bosma zelf is de eigenaar van de schepen. „We varen onder Curacaose vlag. Waarom? Dat moet u mijn zoon vragen. Het zal geldelijk wel beter zijn. Maar voor het volk hoef je het niet te doen: er zijn daar ook bonden." Met hoeveel kinderen was u thuis, vraag ik, en dat is meteen al erg moeilijk. Bosma zucht es diep, zegt dan: „Dat steekt niet zo nou, er zijn er verscheidene doodgegaan. Want het was een hard bestaan. Ik ben zelf geboren op de werf van Pattje. We lagen daar in reparatie. Mijn vader voer turf uit de Veenkoloniën naar de Waal, en nam dan grind mee terug. Als kleine jongen moest je al grindkarren mee omhoogtrekken." Was u als klein jongetje nooit bang op dat schip? Een vraag die de reder kennelijk nog wonderlijker vindt dan het informeren naar het kindertal. „Bang, bang?" mompelt hij een tijdje voor zich uit, zegt dan: „Ik ben nog nooit bang geweest. Ik heb maar een keer in mijn leven gezegd: ik kan niet meer. Dat wast in een vliegende storm, ik kon echt niet meer, ik ben gaan slapen en de volgende dag bleek dat het anker het gehouden had, we waren niet verzopen. Maar bang? Ik ben voor de duivel niet bang. Alleen voor God. Ja, voor God ben ik bang. Maar de duivel, daar sla ik op." — Hebt u veel gevochten? „Ach, ik was wel een tieddelkop. Ken je dat woord niet?" Na enig zoeken besluiten we dat een tieddelkop een dwarskop is. „Ik zal je es een rotstreek van me vertellen. We voeren met tegels en badkuipen uit Frankfurt via de Rijn naar Londen, ik had toen al een hulpmotortje. Daar was wat mee. Vogelzang, dat was mijn stuurmannetje, zat er wat mee te prutsen, plotseling begon dat ding weer te pruttelen, en ik wilde varen. Stilliggen kost geld. Maar we zaten net achter een sleepboot, een raderboot met vijf aken er achter. Het duurde me te lang, ik draaide het roer en joeg dwars door de tros van die sleper heen. Levensgevaarlijk, die hele sleep schoot los, dreef de rivier over. Ik snap nog niet dat die Duitsers me toen niet dood gemaakt hebben. Ze gooiden wel allemaal met steenkool naar ons. Toen ze alle aken weer vast hadden, ben ik achter de laatste gaan varen, zodat we er mooi aan vastzogen, en meegetrokken werden." Water: De Rijn moet rond 1920 nog erg schoon geweest zijn. “Oh ja? Daar heb ik eigenlijk nooit zo op gelet. Maar nou je het zo vraagt: we dronken het Rijnwater altijd wel, zetten er thee van. Maar het was niet van dat mooie water, als je het een tijd liet staan werd het onderin wat grondig. Maar het smaakte best." Spontaan komt hij terug op mijn vraag of hij ooit bang is geweest, want daar mag geen enkel misverstand over blijven bestaan. „In de oorlog heb ik in de trein es een NSB-vrouw een duw gegeven, want ze gaf me expres weinig ruimte. ledereen zei toen: maak nou maar gauw dat je weg komt. Maar ik bleef zitten, ik ga voor geen mens uit de weg. Toen ik met die badkuipen voer ben ik met zwaar weer de Noordzee overgegaan. Kijk es naar de lucht zei iemand, pas maar op. En ik zei: ik hoef niet door de lucht, maar over het water. Nee, bang, nooit." — Was u hard? , „Ja, voor mezelf en voor anderen. Ik heb es mijn pols gebroken, maar weigerde die te laten zetten. De wilde varen, stilliggen kost geld, terwijl we al losmaakten is er nog een dokter aan boord gesprongen om die pols te zetten, ik wilde niet wachten. Ik lag ook niet gauw verwaaid. Ik ben wel es een enkele keer binnen gebleven, maar niet vaak. Ik wilde een nieuw schip bestellen en toen zei een vent: dat wil ik wel voor je doen. Maar ik zei: ik ben zelf mans genoeg om een schip te bestellen, daar heb ik jou niet voor nodig. Dat kon hij opvreten. Maar ik had mijn schip al bijna vrijgevaren, toen hij nog niet eens de prijs van het staal wist." Lange tijd zoekt Bosma met graagte naar de naam van deze man, „mag best in de krant", maar hij kan er niet opkomen. De meeste van uw schepen heten Cornelia B. „Ja, naar mijn vrouw, zes jaar geleden overleden, ze heeft veel pijn gehad. Ze heeft ook lang in een rolstoel gezeten, je kon haar niet veel meer geven, je kon haar nog een plezier doen door een schip naar haar te noemen. Het eerste schip na haar dood heb ik voluit Cornelia Bosma genoemd." Bosma denkt een tijdje na: „Ziekte is ziekte, jammer, was niet anders. De heb nog zoveel mogelijk met haar rondgereden in de wagen. Naar Scheveningen, dat vond ze mooi. Het was een beste vrouw." Rentenier: Elke dag krijgt hij de positie van zijn schepen door, als ze er tenminste om denken. „Ik ben niet zo iemand die alleen maar kan rentenieren. Ik heb nog jaren lang onderdelen en bemanningen naar schepen gebracht. Werd me ook te duur als die allemaal met de trein gingen. In één ruk door naar Marseille, onderweg één maaltijd." De tuinman komt binnen en vraagt: Weet meneer nog hoe u in de Smildervaart reed. „Ja," zegt Bosma, „dat was om een botsing te vermijden. Zo het muurtje over." Hij schuifelt naar zijn bureau om de tuinman de gebruikelijke sigaar te geven. Dan doet hij me de oefeningen voor die hij driemaal daags uitvoert om fit te blijven. Staande naast een stoel krijgen alle armspieren een goeie beurt. Daarna gaat hij altijd op bed liggen om via een vast schema de beenspieren in conditie te houden. — 83, is dat oud? „Oud? Je kunt niet terugtellen, hè. Je hebt het ook niet voor het zeggen, maar zoals ik me nu voel, kan ik nog wel tien jaar mee. Maar morgenvroeg kun je een klap krijgen. Ik denk niet zoveel aan doodgaan, ik kijk achteruit naar wat ik opgebouwd heb. En ik kan nog goed met de jongens opschieten. Als ik op het kantoor in Rotterdam ben, komt ook de telefoniste even naar me toe. Niet dat ze me om de hals vliegt, maar gewoon even meneer Bosma een hand geven. Ze kunnen natuurlijk altijd achter je rug zeggen: daar komt die ouwe rotvent weer aan, maar dat geloof ik niet. Ik heb ook nog nooit iemand horen zeggen: daar heb je die ouwe zak weer." Geld: Hoe denkt u over geld? „Om een hoop in de kast te hebben, nee dat hoeft voor mij niet. Maar ik mag me er graag mee opwerken. Vooruitkomen. Ik zou nog wel twintig schepen willen hebben. Ik heb ook wel es een strop gehad, je moet wel oppassen, maar als die twee, die ik nu laat bouwen, klaar zijn, zou ik best met een containerschip willen beginnen. Vooruitstreven." Waarom wil iemand van 83 nog vooruitkomen in de wereld? „Ja, wat dat is? Ik leef graag, hè, en ik moet wat te doen hebben. Als ik niks meer doe, ga ik dood. Als mijn zoon me zou afstoten, zou zeggen: vader wordt oud, die moet zich er maar niet meer mee bemoeien, dan zou ik echt oud worden. Ik doe niks alleen, ik overleg alles met hem. Maar als ik niks meer met het bedrijf te maken zou hebben, zou ik denken: verdomme, heb je daar nou voor geleefd? En dan zak je af. De denk ook wel es: als ik dement zou zijn, niet meer goed bij het hoofd, dan zouden ze me net zo goed een kogel door de kop mogen jagen." We komen op het geloof: „Ik ben een christen-persoon, maar ik zeg wel es godverdomme. In drift dan, hè. En 's avonds, voor m'n bed, dan buig ik de knieën en vraag vergiffenis. Maar of dat de goeie weg is, ik weet het ook niet." Je leest wel es dat schippers in de vele uren dat ze op zee zijn aan allerlei mooie en diepe dingen denken. “Oh ja? Ik kan dat niet zeggen. Ik heb zo verdomd hard gewerkt, dat ik nergens erg in gehad heb. Ik heb veel van de zee gehouden, absoluut, maar of 't vroeger nou zo'n plezierige tijd was met die zeilen, nee. Diep in de schulden. Maar nooit in paniek en nergens bang voor zijn." We gaan eten en Okko Bosma herinnert zich ineens in grote vrolijkheid hoe hij in een eerste klas coupé van de exprestrein Parijs—Den Haag tegenover Luns kwam te zitten. „Met een oude vriend zat ik aan de ene kant, Luns met een secretaresse aan de andere. En als ze dan langs kwamen met snoepjes, dan vrat Luns er drie op, en dat meisje kreeg één. Ik zag dat zo es een tijdje aan en zei toen tegen hem: “In Groningen doen we dat precies andersom, daar gaan de dames voor." Hmm, zei Luns, verder niks. „Hol die toch stil, Okko," zei die vriend van me, maar ik had mijn eigen kaartje betaald en ik verdom het om me stil te houden." Er komt nog een helder borreltje aan, te pas. „De geloof dat ik maar es op één oor ga," zegt de reder, en we spreken af voor de volgende morgen. Op het programma staat dan in ieder geval een tocht naar de werf waar zijn nieuwe schip, de Okko Bosma, wordt gebouwd. Vreten: 's Avonds vooraf lees ik in Hylke Speerstra's standaardwerk „Schippers van de zee, de laatste kustvaarders onder zeil", wat over Bosma. Zinnen als: „Ik heb ook Duitse jongens meegehad en die wilden in de Oostzeehavens geen kolen lossen. Mooi, dan geen vreten. En als ze het dan nog niet wilden geloven gingen ze zonder pardon van boord. De rest had zonder pardon repect voor me." En „Vader en moeder achter de wagen grind, wij trekken. Anders ging het niet. Ik was zes. De ouwe had ons zó gedresseerd dat als er een politieman aankwam wij op hetzelfde moment met dat eind touw begonnen te spelen. Touwtje springen en zo. Want kinderarbeid mocht niet, maar spelen officieel nog wel. Bij de boeren durfden ze niet te komen, die rotzakken, maar bij de schippers wel. Nou goed, je kreeg als gezin toch het gevoel dat je samen ergens aan bouwde". Over de komende tewaterlating van de Okko Bosma voorspelde hij toen tegen Speerstra: „Misschien sta ik wel te snotteren. Maar dat komt omdat je oud wordt. Als jong kerel heb ik dat nooit gedaan Je naam op een groot zeeschip: in feite is het een beetje flauwekul, want mijn vader kon zijn eigen naam nog niet eens op een grindkruiwagen schrijven." „Die tewaterlating," zegt Bosma de volgende dag, „dat was heel mooi. Ik had er het liefst samen met mijn kleinzoon gestaan, die heet ook Okko Bosma. Maar de familie was bang voor rondvliegend ijzer." Het is warm vandaag, Bosma heeft een witte pet opgezet. „We hadden het gisteren over de kerk, hè. Bij ons aan boord liet mijn vader altijd kerk houden, kwamen allerlei andere schippers op zondag naar ons toe. Maar als jongen had ik daar weinig belang bij. Op een zondagmorgen heb ik toen een lang touw boven aan het topje van de mast geknoopt en op de maten van de psalmzang het schip heen en weer getrokken." Luid psalmzingend illustreert Bosma uitvoerig hoe een en ander in zijn werk ging. Houdt er dan plotseling mee op, kijkt me een tijdje aan en vraagt dan: „Zit jij zo elke week weer bij iemand anders? Nou, dat lijkt me ook wat." Politiek: We gaan het hebben over de politiek. „Ik wil er niet te veel van zeggen. Den Uyl, dat is niet zo mijn soort. Maar die man werkt, dacht ik, wel hard. En die Wiegel vliegt ook als een gek heen en weer, maar heeft nog niet zoveel kunnen bereiken. Ik heb er geen studie voor gehad, maar anders zou ik graag in de politiek mijn bek open willen doen. En dan hadden ze geen beste aan me. Het is toch vreselijk hoe er met dit land wordt omgeknoeid, het lijkt nergens op." Over de Lockheed- affaire wil de reder zich niet uitlaten. „Bernhard, ik weet het niet. Maar het vorstenhuis, dat is als een gouden knop boven op de mast. Het vorstenhuis, dat is een sieraad." Hij rijdt met mij mee naar de werf, zijn eigen auto is in reparatie. We hebben wat problemen met zijn veiligheidsgordel. Plotseling legt hij de losse gordel resoluut over zich heen, en houdt hem zelf vast. „Als ze door het raampje kijken, lijkt het zo best wat." Het schiet mooi op met het schip de 'Okko Bosma'. We lopen over de werf Suurmeier in Foxhol, een directeur gaat zorgzaam voorop terwijl de 83-jarige reder in hoog tempo over stapels plaatstaal heenloopt. Binnen in het schip vergaap ik me aan de enorme apparatuur. „Tegenwoordig is het allemaal mooier," zegt Bosma, „maar vroeger kwam aan het varen meer zeemansschap te pas. Nu hebben ze overal apparaten voor." „Een mooi schip, hè, daar mag ik toch trots op zijn? Hier mogen ze de hele wereld mee bevaren. Dat mocht met die ouwe zeiltjalk ook, hoor, alleen je deed het niet." De Okko Bosma heeft rondom extra voorzieningen om beschadigen bij het afmeren te voorkomen. „Dat wil meneer Bosma graag," zegt de werfdirecteur. „De had er nog één stoot rand meer op willen hebben," zegt Bosma er meteen' over heen. We rijden terug, praten ook in de auto nog steeds over schepen. Als ik een fietspad nader, zegt hij: „Pas op, je hebt hier snel een aanvaring." |