Inloggen
TOORNVLIET - ID 6648


In dienst
Onder Nederlandse Vlag tussen:0000-00-00 / 0000-00-00

Identification Data

Bouwjaar: 1949
Classification Register: Lloyd's Register of Shipping (LR)
Nat. Official Number: 7332 Z ROTT 1949
Categorie: Cargo vessel
Voorstuwing: Motor Vessel
Type: General Cargo schip
Type Dek: Raised quarter deck
Masten: Two masts
Rig: 2 derricks
Material Hull: Steel
Dekken: 1
Construction Data

Scheepsbouwer: Scheepswerf 'Doornbos', Tjamsweer, Groningen, Netherlands
Werfnummer: 84
Launch Date: 1948-08-30
Delivery Date: 1949-02-25
Technical Data

Engine Manufacturer: Maschinenfabrik Augsburg-Nürnberg A.G., Augsburg, German Federal Republic
Motor Type: Motor, Oil, 4-stroke single-acting
Number of Cylinders: 6
Power: 330
Power Unit: BHP (APK, RPK)
Eng. additional info: MAN Type G6V42 (285x420)
Speed in knots: 9.50
Number of screws: 1
 
Gross Tonnage: 338.00 Gross tonnage
Net Tonnage: 168.00 Net tonnage
Deadweight: 338.00 tonnes deadweight (1000 kg)
Grain: 22415 Cubic Feet
Bale: 20650 Cubic Feet
 
Length 1: 44.78 Meters Length overall (Loa)
Length 2: 40.78 Meters Length between perpendiculars (Lbp)
Beam: 7.18 Meters Breadth, extreme
Depth: 2.67 Meters Depth, moulded
Draught: 3.10 Meters Draught, maximum
Ship History Data

Date/Name Ship 1949-01-25 TOORNVLIET
Manager: Soetermeer, Fekkes' Cargadoorskantoor N.V., Rotterdam, Zuid-Holland, Netherlands
Eigenaar: Soetermeer, Fekkes' Cargadoorskantoor N.V., Rotterdam, Zuid-Holland, Netherlands
Shareholder:
Homeport / Flag: Rotterdam / Netherlands
Callsign: PIAH

Ship Events Data

1948-09-01: NvhN 01-09-1948: Tewaterlating m.s. „TOORNVLIET”. Gistermiddag werd de voor rekening van de heren Soetermeer en Fekkes te Rotterdam gebouwde coaster bij de scheepswerf Doornbos te Tjamsweer te water gelaten. Nadat de directeur der werf enkele woorden had gesproken werd de doopplechtigheid-verricht door de burgemeester van Appingedam, de heer C. C. J. Welleman, welke zijn voldoening uitsprak over het feit, dat weer een dergelijk schip aan de Nederlandse vloot werd toegevoegd. Het schip is van het raised quarterdek type en gebouwd onder Lloyds classe. Het meet 400 ton D.W. en is 44 M. lang, 7.18 m. breed en heeft een diepgang van 3.10. Het zal worden uitgerust met een 350 pk Man-Dlesel.
1949-01-00: Het schip verliet op 27-01-1949 de werf. Omdat de brug bij Tjamsweer te smal was werd deze brug van te voren al verbreed. Bij de brug in Appingedam bleek echter dat het schip hier niet door kon. Men heeft de brug eerst moeten demonteren om het schip zijn weg te kunnen laten vervolgen. De breedte van het schip (gebouwd naar de te passeren bruggen) schijnt het schip later fataal te zijn geworden.
1949-01-29: Op 29-01-1949 als TOORNVLIET, zijnde een stalen motorschip, metende 957.52 m3 bruto inhoud volgens meetbrief 's Gravenhage d.d. 19-01-1949 no. 7595, liggende te Delfzijl, door J. Frik, scheepsmeter te Groningen, van een brandmerk voorzien door het inbeitelen van 7332 Z ROTT 1949 op het achterschip aan B.B zijde in achterkant dekhuis op het verhoogd achterdek, 3.80 m. uit de hekplaat, 1.65 m. uit de lengteas, 1.62 m. boven dek.
1949-02-00: Proefvaart: 03-02-1949 op de Eems en 25-02-1949 op de Nieuwe Waterweg.
1949-02-04: NvhN 04-02-1949: M.s. „TOORNVLIET” voor proef. Op de Eems vond de proefvaart plaats van het m.s. „Toornvliet". Het werd gebouwd voor rekening van de fa. Soetemeer en Fekkes te Rotterdam op de Scheepswerf Doornbos te Tjamsweer. Het heeft een 350 pk M.A.N, dieselmotor. Het is van het R.Q. dektype en gebouwd onder L. R. Het heeft een D.W. van 450 ton, radiotelefonie en is overal centraal verwarmd; 2 masten en 2 laadbomen. Nadat het nieuwe vaartuig te Delfzijl van een hulpcompressor zal zijn voorzien, vertrekt het voor de officiële proefvaart naar Rotterdam.
1949-02-15: NvhN 15-02-1949. M.s. „TOORNVLIET”. Het nieuwgebouwde m.s. „Toornvliet" ligt steeds in de buitenhaven te Delfzijl wegens een defect aan de compressor. Met de reparatie hoopt men deze week klaar te komen, waarna het schip naar Rotterdam vertrekt voor het houden van de officiële proefvaart.
1949-04-12: NRC 12-04-1949: Het Nederlandse motorschip TOORNVLIET, dat bij Terschelling was gestrand, is 11 dezer vlot gekomen. Het heeft schade aan de motor, doch maakt ogenschijnlijk geen water. De lading is vermoedelijk niet door zeewater beschadigd. Het schip zal naar Terschelling worden gesleept.
1949-12-11: Final Fate:
Na 23 reizen (met stabiliteisproblemen) gedaan te hebben was het schip op 11 december 1949 met een lading lijnzaad onderweg van Rotterdam naar Drogheda. In zwaar weer zonk het in pos. 51.11. N. - 01.40.O., bij Goodwin Sands in de Straat van Dover. Zes bemanningleden kwamen hierbij om het leven. Drie werden gered door het Deens m.s. "Cimbria". De ladingeigenaren claimden de waarde omdat het schip niet zeewaardig geweest zou zijn. De rechtbank gaf de eigenaren gelijk en de P&I club van Soetemeer Fekkes heeft de schade betaald.
1949-12-11: Vermisten: Kapitein: J.F. Thomasse (30) Rotterdam, Stuurman: H. Sissingh (54) Den Haag, 1e Machinist: C. den Heyer (51) Voorburg, 2e Machinist: N. Aarssen (19) Rotterdam, Kok: K.E. Hoekveld (46) Rotterdam, Matroos: Minnekes Kuyt (32) Scheveningen. De geredden: matroos: J.M. Bal, matroos: A.C. Dijkhuizen, matroos: H. van de Wilt.

Krantenberichten: Nederlandse Coaster vergaan onder Engelse Kust. Drie matrozen gered door een Deens vrachtschip, zes man vermist. De Nederlandse kustvaarder ”TOORNVLIET” uit Rotterdam, is zondagochtend in het Kanaal bij het Goodwins-Lichtschip vergaan. Drie leden van de bemanning konden door het Deense vrachtschip “CIMBRIA” worden gered. Men moet vrezen dat de andere zes opvarende om het leven zijn gekomen. Bij storm en hoge zeeën heeft de Engelse kustwacht de gehele zondag gezocht naar de vermisten. Tegen de avond heeft men dit werk gestaakt. Er is nog een kleine kans, dat èèn of meer der vermisten zijn opgepikt door een passerend vaartuig, dat geen radio aan boord heeft. De geredden zijn de matrozen J.M. Bal, A.C. Dijkhuizen en H. van de Wilt. Het vaartuig stond onder commando van kapitein Thomasse. De juiste toedracht van het vergaan van de “TOORNVLIET” is nog niet bekend. De storm schijnt het onmogelijk te hebben gemaakt de reddingsboten te strijken. Kustwacht zoekt de hele zondag. Een nieuw schip, een jonge kapitein en vijf andere Nederlandse zeelui hebben hun graf moeten vinden in het Engels Kanaal, op een zondagochtend die hier aan de wal zo vredig –ongevaarlijk leek. De eerste persberichten waren: De Nederlandse kustvaarder “Toornvliet” 338 Bruto register ton van de firma Soetemeer Fekkes uit Rotterdam is omstreeks kwart voor zes in de morgen gezonken op vijf mijl afstand van het Goodwins Lichtschip (tussen Dover en Calais). Het Deense vrachtschip “Cimbria”heeft drie man, de matrozen J.M. Bal, A.C. Dijkhuizen en H. van de Wilt aan boord kunnen nemen. De overige zes opvarende worden vermist. De “Toornvliet” moet gekapseisd zijn en daarna gezonken. Veel meer dan gissen hoe deze ramp nu precies is gebeurd kan men op dit moment nog niet. Zaterdagmiddag om halfvier, zodra de nevel was opgetrokken, is kapitein Thomasse met de “Toornvliet” de Nieuwe Waterweg uitgevaren. Hij had in de ruimen van zijn nieuwe schip een lading lijnzaad bestemd voor een kleine haven in Ierland. Moeilijke lading: Een slechte lading, dat lijnzaad. Dat weet iedere zeeman en deze kapitein wist dat ook. Daarom was hij vrijdag nog de ganse dag aan boord geweest om er op toe te zien, dat alle vereiste maatregelen bij het laden werden getroffen. Er waren slingerschotten geplaatst om te voorkomen dat het zaad, dat zo beweeglijk is als water, zou gaan werken. Op de gestorte lading had men planken gelegd en daar bovenop nog balen met een inhoud van 25.800 kilo. Èen onzer Rotterdamse redacteuren sprak vrijdagavond nog met de kapitein, die zijn vriend was geworden nadat hij een reis had gemaakt met zijn vorige schip, de “Biervliet”. Bij dit gesprek vertelde de kapitein over de bijzondere zorg, die aan de lading was besteed. SLAGZIJ: Om half vier in de nacht van zaterdag op zondag is het eerste alarm gekomem: De “Toornvliet” maakt zware slagzij. We zullen het schip spoedig moeten verlaten, is er toen geseind. Omstreeks diezelfde tijd heeft de kapitein ook telefonisch contact gehad met het kantoor in Rotterdam. Hij zei, dat hij de situatie ernstig inzag, maar nog niet hopeloos achtte. Al was het in Nederland redelijk goed weer, in Het Kanaal moet het die zondagochtend heel slecht zijn geweest. Een sterke, vlagerige wind uit het westen en af en toe sneeuw en hagelbuien. Dat heeft het Deense vrachtschip “Cimbria” 2653 BRT, dat in de buurt was en ter assistentie naar de “Toornvliet” is gevaren, ook gemeld. We hebben drie schepelingen uit het water opgepikt, seinde de “Cimbria” nog. Hij gaf de namen van de drie gelukkigen. Daarbij was die van Jan Bal, Schevenings matroos, die al zoveel jaren- eerst op de “Biervliet”, en sinds dit voorjaar op de ”Toornvliet” bij kapitein Thomasse voer; daarbij was ook de Rotterdammer H. v.d Wilt, die vrijdag pas als matroos onder de gage was aangemonsterd. Nadien heeft de “Cimbria” nog in contact gestaan met Engelse Kuststations. Het heeft aan hen meegedeeld, dat de “Toornvliet” behalve met slagzij, ook met zwaar weer te kampen heeft gehad en om kwart voor zes is gezonken. Boten niet gebruikt? Volgens de Deens marconist zouden de Nederlanders als gevolg van de hoge zee de sloepen waarschijnlijk niet hebben kunnen strijken, maar veel nader nieuws kon het Deense schip niet berichten. Men moet wel aannemen, dat er, volgens de “Cimbria” en volgens de geredden, toen geen kans meer is geweest, de overige zes, te vinden. Anders zou het Deense schip de onheilsplek zelf niet hebben verlaten. Reddingsboten van Engelse kuststations zijn nog gaan zoeken. Urenlang, tot laat in de middag, hebben ze rongekruist. De “LANAHRONE” die op de plaats van de schipbreuk heeft rondgevaren, melde zondagochtend negen uur, dat men twee sloepen had gevonden, èèn er van dreef onderste boven en verder vond men wrakhout. De hoop dat de zes vermisten nog gered zijn, moet zeer klein worden geacht, vernam men in de loop van de middag. Kapitein: Moedig Zeeman. Onze Rotterdamse redacteur, die kapitein Thomasse kende, telefoneerd ons zaterdagavond nog het volgende: Bij de firma Soetemeer & Fekkes, de rederij aan wie de “Toornvliet” toebehoorde, weet men nog steeds niet wat de oorzaak van de ramp is geweest. Als men zegt, de lading is misschien gaan werken, is dit slechts een vermoeden. Het is een feit, dat er moeilijkheden waren met de machine, voordat de kustvaarder zee koos, maar die waren juist vrijdag en zaterdagochtend verholpen. De Kapitein, de 30-jarige Frank Thomasse, stond bij de rederij bekend als een moedig en ook voorzichtig zeeman. Zijn voorzichtigheid had hij nog bewezen op de vorige reis. Tot driemaal toe was hij teruggekeerd, omdat de machine niet naar behoren functioneerde. Op een rustige, zonnige zaterdagmiddag zijn ze uitgevaren. ”Voor Kerstmis zijn we terug, hoop ik” zei de kapitein vrijdag nog. Een zeeman moet altijd zeggen “hoop ik” voegde hij er nog aan toe. Geredden van de “TOORNVLIET” doen hun relaas. Drie jonge Nederlandse matrozen zaten maandagmiddag nog stil en verslagen na de ramp, die hun schip trof, in een dek hut van het Deense vrachtschip “Cimbria”, dat om half vijf de haven van Calais binnenstoomde. De overlevenden waren nog niet bekomen van de schrik en vermoeienissen. “Wij hadden nooit verwacht dat het zo erg zou aflopen” zei de 26-jarige matroos J. Bal. En zijn dorpsgenoot Arie Dijkhuizen, die zeventien jaar is en zich eenmaal de jongste opvarende van de “Toornvliet” mocht noemen, kon niet anders doen dan dat beamen. In een kooi lag de 20-jarige Rotterdammer Henk van de Wilt, die zijn eerste en tevens laatste reis maakte met een nauwelijks 500 ton groot scheepje. Matroos Bal begint te vertellen, dat hij tot 12 uur de wacht had en werd afgelost door Arie Dijkhuizen en een andere maat. Dijkhuizen neemt de draad van het gesprek over en vertelt dat kapitein Thomasse om half drie bevel gaf de tank aan bakboord leeg te pompen. De hoge zeeën en de ongunstige windrichting dwongen daartoe. Het schip maakte slagzij en helde naar bakboord over. De beide reddingboten moesten gereedgemaakt worden. Toen zag men reeds in, dat het wel eens verkeerd zou kunnen lopen. Waarschijnlijk is de lading verschoven, zei men op de brug tegen elkaar. Om kwart voor drie werd “Alle Hens aan dek” geroepen. De zwemvesten werden omgegooid en de kapitein gaf Bal, die het roer van de 2e machinist had overgenomen bevel het vast te zetten. Er was reeds contact opgenomen met de wal en overal wist men dat de “Toornvliet”in nood verkeerde. De reddingboten konden niet meer gestreken worden wegens de zware slagzij die het schip maakte en de zeer woelige zee. De “Cimbria”was reeds in de nabijheid. Wanneer het inderdaad fout zou lopen, geloofde men toch in ieder geval het vege lijf te kunnen redden. Het liep fout. Zes man kregen het dek van de Deen niet onder hun voeten. Alle Hollanders hadden zich achter op het dek van de “Toornvliet” verzameld en zij zagen het Deense schip soms zeer dicht naderen. Een sloep konden de Denen niet uitzetten en al te dicht konden de boten ook niet in elkaars nabijheid zijn. Springen! Om vier uur naderde het einde. Het sloependek van de “Toornvliet” liep onder water en de bemanning kon niet langer aan boord blijven. Kapitein Thomasse gaf het sein en waarschijnlijk sprongen alle 9 opvarende in zee, hoewel de 3 overlevende dit niet precies kunnen zeggen. Volgens de Denen zijn alle 9 Hollanders overboord gesprongen. Matroos Bal werd als eerste uit het koude water gehaald en later de bewusteloze Van de Wilt en als laatste Dijkhuizen. De 3 werden aan boord van de “Cimbria”goed verzorgd al wilde de kapitein Malling Hansen geen woord over de schipbreuk aan de pers vertellen. Geredde matroos van de “TOORNVLIET” Vertelt. Hij zag zijn kameraden voor zijn ogen verdrinken. “ De Denen deden alles om ons te redden” “Tweemaal werd ik van de lijn, die de Deenen buitenboord gooiden, losgeslagen. Wat er verder gebeurd is weet ik niet, want ik verloor mijn bewustzijn. De kou kroop in mijn lichaam en het was of ik in slaap zakte. Toen ik wakker werd lag ik in de kooi en daar heb ik wel twee uur aan een stuk liggen rillen en klappertanden”. Dat waren de eerste woorden, die de Rotterdamse lichtmatroos van de “Toornvliet”, dat zondagmorgen in stormweer in Het Kanaal is vergaan, Henk van de Wilt gistermiddag om 12 uur vertelde in zijn familiekring. De kapitein stond met Dijkhuizen op wacht, vertelde hij. Ik lag zelf zeeziek te kooi. Om kwart voor drie werden we er uitgepord. Aan dek komen en de reddingboten klaar maken,werd er geschreeuwd. Op het achterdek waren ze bezig met de sloepen. Ik ben toen naar de bakboordsboot gegaan om te proberen die van zijn stoel te krijgen maar de helling was al te groot. De boot zat muurvast. Toen moet de kapitein het bevel tot springen hebben gegeven, maar ik heb het niet gehoord. Ik zag plotseling dat ze allen in zee dreven, vlak bij ons schip. Toen ben ik langs hetdek, dat bijna loodrecht stond, naar boven geklommen naar de schoorsteen en met mijn zwemvest om heb ik de sprong over de hoge kant gewaagd. Ik sprong en ik viel langs de schroef in het water. Ik ging onder maar kwam direct weer boven en begon te zwemmen in de richting waarin ik de anderen had gezien. Ik heb hen gevonden. We lagen op een kluitje bij elkaar en vlak bij ons lag de “Cimbria”. We zagen de boot slingerend op ons af komen. Het schip stopte en iedereen trachtte in de nabijheid te komen. Een golf smeet me tot vlakbij de scheepswand en ze gooiden me een lijn toe. Raak, ik had hem beet. Maar toen kwam er een zee die me plotseling een eind van het schip wegsleurde. De lijn schoot uit mijn handen en ik lag weer alleen, een heel eind weg. Vlak bij me dreef de kapitein. Ik heb gezien hoe hij tot driemaal toe een lijn te pakken kreeg. Tweemaal werd hij er weer van losgeslagen door een aflopende golf. Bij de derde keer was ik zo dicht bij hem, dat ik hem plotseling hoorde kreunen. Hij had een wond aan zijn scheenbeen. Misschien is dat wel de oorzaak geweest dat hij losliet. Dat was de laatste keer dat ik hem zag. Ik zag de “Cimbria” rondgaan en weer naar ons toekomen, recht op mij aan. Zij gooiden weer een lijn en ik greep die vast, wikkelde hem enkele malen rond mijn linker pols. Die lijn moeten de mannen aan boord hebben losgelaten, want ineens dreef ik weer weg, met de lijn nog om mijn pols. In mijn buurt hoorde ik schreeuwen en ik kwam dicht bij Minne Kuijt, de Scheveningse matroos. Hij zwom, maar plotseling zag ik dat hij zijn hoofd op zijn armen legde en het opgaf. Hij lag met zijn gezicht in het water en dreef snel weg. Ik heb hem niet meer gezien. Hoe ze mij aan boord hebben gekregen weet ik niet. Voor zover Van de Wilt kan oordelen is de lading plotseling gaan werken, waardoor de slagzij veroorzaakt werd die het schip noodlottig werd.
Zeedrama in telegrammen.
03.36 uur (van de Toornvliet) Positie vijf mijl oost-zuid-oost van Goodwins-Lichtschip, Gevaarlijk slagzij. Vragen onmiddelijk hulp.
04.15 uur (van de Toornvliet) Toestand hopeloos. Kunnen elk ogenblik het schip moeten verlaten.
04.38 uur (van de Cimbria) SOS. motorschip Toornvliet zinkend bij Sandettie. Trachten hulp te bieden.
04.53 uur (van de Cimbria) Langzij de Toornvliet, trachten bemanning aan boord te nemen.
06.28 uur (van de Cimbria) Drie man gered. Kijken nog uit. Schip waarschijnlijk gezonken. Kunnen het schip niet zien. Zes man vermist.
06.52 uur (van de Cimbria) Schip nu gezonken. Zes man verloren. Dit wordt gemeld door geredden. Zes man lagen in het water. Geen reddingboten. Het schip zonk snel.
09.56 uur (van de Lanahrone) op de plaats van de Toornvliet. Twee reddingboten gezien. Een ondersteboven. Drijvende wrakstukken. Geen teken van leven.
11.46 uur (van de Lanahrone) Hebben de omgeving afgezocht sinds 09.30 uur. Verder niets gevonden, behalve kleine wrakstukken. Varen nu naar Dover.
(Opgemaakt op 13-11-2003 door Scheepvaart archief: F.J.Olinga)

Het Vrije Volk 12-12-1949: Kustvaarder „Toornvliet" in het Kanaal vergaan. Drie man gered, de overige zes worden vermist. Rotterdam—Zondagavond. De „Toornvliet" is vergaan. Zondagochtend vroeg, toen het nog donker was, toen sneeuw en hagelbuien het zicht nog meer belemmerden en een vlagerige wind de golven hoog opjoeg, heeft die ramp zich voltrokken. De negen opvarenden van het kleine vaartuig, een kustvaarder van middelgrootte, een notedop dus als de zee onstuimig is, moeten het gevaar hebben zien aankomen. Om half vier immers gaf kapitein Thomasse, de jonge gezagvoerder, al het bericht, dat zijn schip slagzij maakte. Toen al dreigde het gevaar, maar iedereen is aan boord gebleven. Ze hadden nog hoop, dat een ander schip daar in de buurt van Goodwinslichtschip –-ze waren er ongeveer vijf zeemijlen van verwijderd — assistentie zou kunnen verlenen. Misschien ook hebben ze gerekend op de reddingboten, die uit Engelse havens zouden vertrekken. De reddingboten zijn inderdaad vertrokken, maar de „Toornvliet" hebben ze niet meer gezien. Die is om kwart voor zessen gekapseisd en gezonken. De Deense vrachtvaarder „Cimbria" heeft echter drie van de negen man aan boord kunnen nemen. De gehele Zondag was er nog de hoop, dat een vaartuig zonder radio de andere zes mogelijk had gevonden. Nu is die kans bijna nihil en er moet wel worden aangenomen, dat met het nieuwe schip, een jonge kapitein en vijf andere Nederlandse zeelui hun graf hebben gevonden in het Engelse Kanaal, op die Zondagochtend, die hier aan de wal zo vredig-ongevaarlijk leek. Over toedracht weinig bekend. De geredden zijn de matrozen J. M. Bal, A. C. Dijkhuizen en H. de Wilt. Het vaartuig stond onder commando van kapitein Thomasse. De juiste toedracht van het vergaan van de „Toornvliet" is nog niet bekend. De storm schijnt het onmogelijk te hebben gemaakt de reddingboten te strijken. Vermist zijn kapitein I. F. Thomasse, 30 jaar, uit Rotterdam; stuurman H. Sissing, 54 jaar, uit Den Haag; eenste machinist C. den Heyer, 51 jaar, uit Voorburg; tweede machinist Nic Aarsen, 19 jaar, uit Rotterdam; kok E. Hoekveld, 46 jaar, uit Rotterdam; matroos Minnekes Kuyt, 32 jaar, uit Scheveningen. De eerste berichten: De Nederlandse kustvaarder „Toornvliet", 338 bruto, registerton van de firma Soetermeer & Fekkes uit Rotterdam is omstreeks kwart voor zes van- morgen gezonken op vijf mijl afstand van het Goodwinslichtschip (tussen Dover en Calais). De Deense vrachtschip „Cimbria" heeft drie man, de matrozen J. M. Bal, A. C. Dijkhuizen en H. de Wilt aan boord kunnen nemen. De overige zes opvarenden worden vermist. „De „Toornvliet" moet gekapseisd zijn en daarna gezonken. Veel meer dan gissen hoe deze ramp nu precies is gebeurd kan men op dit moment niet .Zaterdagmiddag om halfvier, zodra de nevel was opgetrokken, is kapitein Thomasse met de „Toornvliet" de Nieuwe Waterweg uitgevaren. Hij had in de, ruimen van zijn nieuw schip een lading lijnzaad, bestemd voor een kleine; haven in Noord-lerland. Slechte lading: Een slechte lading, dat lijnzaad, dat weet iedere zeeman en deze kapitein wist dat ook. Daarom was hij Vrijdag nog de ganse dag aan boord geweest om er op toe te zien, dat alle vereiste maatregelen bij ''t laden werden getroffen. Er waren slingerschotten geplaatst om maar te voorkomen dat het zaad, dat zo beweeglijk is als water, zou gaan werken. Op de gestorte lading had men planken gelegd en daar bovenop nog balen met een inhoud van 25.800 kilo. Een van onze redacteuren sprak Vrijdagavond nog met de kapitein, die zijn vriend was geworden nadat hij, een reis had' gemaakt met zijn vorig schip de “Biervliet". Bij dit gesprek vertelde de kapitein over de bijzondere zorg, die aan de lading was besteed. Om halfvier in de nacht van Zaterdag op Zondag is het eerste alarm gekomen: De „Toornvliet" maakt zware slagzij. „We zullen het schip spoedig moeten verlaten is er toen geseind. Omstreeks die zelfde tijd heeft de kapitein toen ook radio-telefonisch contact gehad met het kantoor in Rotterdam. Hij zei, dat hij de situatie ernstig inzag, maar nog niet, hopeloos achtte. Al was het in Nederland redelijk goed weer, in het Kanaal moet het die Zondagochtend heel slecht zijn geweest. Een sterke vlagerige wind uit het Westen en af en toe sneeuw en hagelbuien. Drie man opgepikt: Dat heeft het Deense schip „Cimbria", 2653 ton groot, dat in de buurt was en ter assistentie naar de „Toornvliet" is gevaren, ook gemeld. „We hebben drie schepelingen uit het, water opgepikt, seinde de Cimbria nog. Het gaf de namen van de drie gelukkigen. Daarbij was die van Jan Bal, Schevenings matroos, die al zoveel jaren — eerst op de „Biervliet" en sinds dit voor-jaar op de „Toornvliet" bij kapitein Thomasse voer; daarbij was ook de Rotterdammer H. de Wilt, die Vrijdag pas als matroos was aangemonsterd. Nadien heeft de „Cimbria" nog in contact gestaan met Engelse kuststations. Het heeft hun meegedeeld, dat de „Toornvliet" behalve met slagzij ook met zwaar weer te kampen heeft gehad en kwart voor zes is gezonken. Volgens de Deense marconist zouden de Nederlanders als gevolg van de hoge zee de sloepen, waarschijnlijk niet hebben kunnen strijken. Maar veel nieuws kon het Deense schip niet berichten. Men moet wel aannemen, dat er volgens de “Cimbria" en volgens de geredden toen geen kans meer is geweest de overige zes, de kapitein, de stuurman, de twee machinisten, de kok en een matroos te vinden. Anders zou het Deense schip deze onheilsplek zelf' niet hebben verlaten. Reddingboten van Engelse kuststations zjjn nog gaan zoeken. Urenlang, tot laat in de middag, hebben ze rondgecirkeld. Sloepen gevonden. De „Lanahrone", die op de plaats van de schipbreuk heeft rondgevaren, meldde Zondagochtend om negen uur, dat men twee sloepen had gevonden. Een er van dreef onderste- boven en verder vond men wat wrakhout. De hoop, dat de zes vermisten nog gered zijn, moet zeer klein worden geacht, vernam, men in de loop van de middag. Wie echter nauw bij zo'n ramp betrokken is, wil dat, niet geloven. De mogelijkheid, dat er een klein vaartuig zonder radio hen aan boord had genomen bestond'er dus nog .In angstige spanning hebben de vrouwen en de moeders deze Zondag gewacht,steeds gewacht, al werd met het verstrijken van de tijd de kans voortdurend geringer. Contact met de drie geredden was ook uitgesloten. Men wist aanvankelijk niet waarheen de „Cimbria" had koers gezet en eerst tegen de avond bleek, dat zij voor de rede van Folkestone, niet ver van Dover, ten anker was gegaan. Bij Soetermeer en Fekkes, de rederij waaraan de „Toornvliet" toebehoorde, weet men dan ook nog steeds niet wat de oorzaak van de ramp is geweest. Als men zegt, dat de lading misschien is gaan werken, is dit slechts een vermoeden. Het is een feit, dat er moeilijkheden met de machine waren voordat de kustvaarder zee koos. Maar die waren juist Vrijdag en Zaterdagochtend verholpen. Voorzichtig zeeman De redacteur, die de kapitein goed kende, tekende hier Zondagavond nog bij aan: De kapitein, de dertigjarige Frank Thomasse, stond bij de.rederij bekend als een moedig en ook voorzichtig zeeman. In de illegaliteit had'men zijn goede karaktereigenschappen leren kennen.. Zijn voorzichtigheid had hij nog bewezen op de vorige reis. Tot driemaal toe was hij teruggekeerd om dat de machine niet naar behoren functionneerde..Hij was een goed zeeman, hij was meer. Een goede eerlijke vriend, een goede echtgenoot voor zijn vrouw en een goede, vader voor zijn twee kinderen, twee jongens van zeven en drie jaar oud. Van die anderen, die gebleven zijn, kende ik alleen Mink. Mink, zo werd Minnekes Kuyt, een rustige Scheveningse jongen, genoemd. Voor zijn familie, voor de familie van de vier anderen ook, is de slag even hard. Op een rustige, zonnige Zaterdagmiddagzijn ze uitgevaren. Voor de laatste maal Uitgevaren. „Voor Kerstmis zijn we terug, hoop ik", zei de kapitein Vrijdag nog. „Een zeeman, moet altijd :zeggen: hoop ik", voegde hij er half lachend, half ernstig aan toe. Ze hebben hun zware zeemansplicht gedaan, totdat het noodlot zich voltrok. Wij kunnen slechts vragen: Waarom?
De Waarheid 13-12-1949: Schipbreukelingen „Toornvliet” dreven urenlang in zee. Schuivende lading oorsaak van de scheepsramp. Met de Cimbria arriveerden gisteravond te Calais de drie overlevenden van de Toornvliet, de Nederlandse kustvaarder, die in de nacht van Zaterdag op Zondag in het Kanaal verging. Het zijn de zeventienjarige A. Dijkhuizen uit Scheveningen, de twintigjarige H. de Wilde uit Rotterdam en de zes en twintigjarige J. M. Bal uit Scheveningen. De jonge Dijkhuizen deed aan de Nederlandse consul te Calais het relaas van de scheepsramp. Van hun redding wisten de mannen niets te vertellen, daar zjj op het moment, dat zij uit het water werden gehaald, alle drie bewusteloos waren. Van wat deze mannen hebben moeten doorstaan kan men zich enigszins een voorstelling maken als men weet dat Dijkhuizen bijna twee uur in het ijs- koude water ronddreef. De Wilde werd na anderhalf uur opgepikt en Bal na een half uur. Dijkhuizen vertelde dat de Toornvliet Zaterdag Rotterdam had verlaten met bestemming Dublin. „Om ongeveer half één Zondagochtend, toen wrj op de Noordzee waren, woei er een harde wind uit het Noorden en de zee werd zeer onstuimig. De lading — vlaszaad — ging schuiven. Het schip maakte zware slagzij en het water begon in het ruim te lopen. Schipper Thomassen gaf bevel de reddinggordels om te doen. Wij konden wegens de slagzij de reddingboten niet strijken en moesten met de reddinggordels om in het water springen. In het koude water verloren we allengs het bewustzijn."
Het was de Cimbria, die de noodseinen van de Toornvliet opving en koers zette naar het zinkende schip. Men vond het nog drijvend, maar van de bemanning geen spoor. Men zette met lantaarns het opsporingswerk voort en vond met ruime tussenpozen de drie schipbreukelingen, De onstuimige wind en de hoge golven hadden de drie mannen ver uit elkaar gedreven. De Toornvliet zonk om 5 uur.
De Telegraaf 16-12-1949: “Ik wil niet verdrinken-Ik moet moed houden” en Henk v. d. Wilt werd gered. Rotterdam, 15 Dcc. — Henk van de Wilt, de 20-jarige lichtmatroos, een van de drie overleven- den van de „Toornvliet", die Zondagochtend bij stormweer in het Kanaal verging, is met grote blijdschap weer in de kring van zijn familie aan de Snellemandwarssiraat te Rotterdam opgenomen. Henk stond onverwachts voor de deur en dan gaat er wel iets in je om. Enfin, met een kop koffie en een sigaret kom je ook die emotie wel weer te boven. En toen vertelde hij ons dit: „Het was mijn eerste reis en ik was zeeziek. Ik heb de orders van de kapitein dan ook niet gehoord. Het schip maakte slagzij en -de laatste sloep wilde niet los. Toen zijn we in zee gesprongen, alle acht, vier aan bakboord en vier aan stuurboord. De eerste ogenblikken toen ik in het water lag, heb ik geen kou gevoeld. We lagen in groepjes bij elkaar. Mijn eerste gedachte was: ik wil niet verdrinken, ik moet moed houden. Ik was de laatste, die van boord sprong en kwam zo dicht bij de schroef, dat ik de zucht van het draaien van de schroef voelde. We dreven weg en zijn nog driemaal in de buurt van het schip geweest. Ik weet niet, hoe het precies verder gegaan is, want toen ik bijkwam — door de kou was ik bewusteloos geraakt — lag ik in een hut, aan boord van het Deense schip „Cimbria".
Java-bode 04-03-1950. Zes doden door schrielheid van de reder? (Van een correspondent) "Een groot en vooral een persoonlijk drama, dat welhaast onvermijdelijk was geworden na de volkomen verkeerde belading van deze boot". Met deze woorden karakteriseerde de waarnemend inspecteur-generaal voor de scheepvaart te Amsterdam zijn conclusie over het vergaan van de Nederlandse kustvaarder „Toornvliet", waarbij in de stormige nacht van 10 op 11 Dec. van het vorige jaar zes leden van de negen koppen tellende bemanning op de East Goodwins om het leven zijn gekomen. Het waren enkele sobere getuigenverklaringen, welke voor de Raad voor de Scheepvaart werden afgelegd, die de inspecteur-generaal deze woorden in de mond legden. matroos Bal: Om half drie 's nachts maakte het schip zware slagzij. De lading lijnzaad moet met het ruwe weer zijn gaan werken. De waarnemend waterschout in Rotterdam Buwalda. Wijlen kapitein Thomasse kwam voor het vertrek bij me praten over de beveiligingsmaatregelen, die met zon gevaarlijke lading als lijnzaad moeten worden getroffen. Ik ried hem aan, om volgens de voorschriften langs. en dwarsschotten te plaatsen, opdat de lading niet kon gaan „lopen". Hij zag echter op tegen de kosten hiervan en ik kreeg de indruk dat Thomasse, die zei, dat de reder daarvoor niets zou voelen, bang was zijn ontslag te krijgen, wanneer hij dergelijke dure schotten op rekening van zijn maatschappij zou laten vervaardigen." De baas van een graan-elevator, Konings: Ik zei nog tegen de kapitein, toen het laden afgelopen was: „Je hebt een gevaarlijk scheepje daar, allemaal los gestort lijnzaad er in en te weinig balen — het is veel te rank." Deze en nog enkele andere verklaringen brachten de inspecteur-generaal tot de conclusie, dat Thomasse, die nochtans als zeeman uitstekend stond aangeschreven, schuld treft. daar hij vrijwel alle noodzakelijke beveiligingsmaatregelen heeft nagelaten.
NvhN 30-03-1950: Toornvliet bij vertrek niet zeewaardig. Schip was ondeskundig geladen. De Raad voor de Scheepvaart in Amsterdam heeft zijn oordeel gegeven over de oorzaak van het kenteren en zinken van het motorschip „Toornvliet" in de nacht van 10 op 11 December 1949. Bij dit ongeluk zijn zes van de negen opvarenden verdronken. De Raad meent dat de oorzaak ligt in het feit, dat de „Toornvliet" onzeewaardig, ten gevolge van onjuiste bc-, lading, naar zee is vertrokken. De hoge zeegang heeft later de lading — bestaande uit lijnzaad — doen verschuiven met het noodlottige gevolg. Met de gevaren voor verschuiving van de lading is niet voldoende rekening gehouden. De kapitein, die hiervoor verantwoordelijk was — hij is bij de ramp omgekomen — acht de Raad daarom mede schuldig. Maar ook de reder heeft zich d.ie gevaren niet gerealiseerd en de voorschriften niet in acht genomen. De Raad acht het een leemte in de wet, dat voor schepen, die in Nederland gestort graan laden, niet de verplichting bestaat, dat deskundigen voor het begin van het laden het schip inspecteren om na te gaan of het geschikt is voor dit. soort lading. Beter ware het misschien indien alleen zou worden toegestaan lijnzaad, en eventueel andere zadeo, in zakken te laden — aldus de conclusie van de Raad voor dr- Scheepvaart.
De Telegraaf 31-03-1950: Leemte in wet, ramp 't gevolg. Amsterdam, 30 Mrt. — Door onjuiste belading, ten gevolge van een leemte in de wet, is de kustvaarder Toornvliet in de nacht van 11 Dec. 1949 op de Goodwin Sands vergaan, bij welke ramp zes van de negen opvarenden het leven hebben verloren. De Raad voor de Scheepvaart voegt aan deze conclusie toe, dat door de hoge zeegang de lading lijnzaad is „overgegaan", zoals de vakterm luidt, wat betekent, dat deze zeer beweeglijke en daardoor gevaarlijke lading is gaan schuiven, met alle noodlottige gevolgen van kenteren en zinken van het schip. Door de onjuiste belading was het nog betrekkelijk nieuwe scheepje Dij zijn vertrek al onzeewaardig. De Raad betreurt het, dat kapitein Thomasse ten onrechte bevreesd is geweest voor de kosten, nodig voor een juiste wijze van beladen. Daardoor is hij schuldig aan de ramp, waarbij hij zelf om het leven is gekomen. De Raad acht het een leemte in de wet, dat vóór het vertrek geen inspectie door deskundigen is voorge- schreven. Daardoor zou de ramp zijn voorkomen.


No. 14. St. Crt. No. 69 van 6 April 1950.
Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het kenteren en zinken van het motorschip "Toornvliet" nabij de Goodwin sands.

Op 11 December 1949 is het motorschip "Toornvliet", op reis van Rotterdam naar Drogheda (Ierland), nabij de Goodwin sands over bakboord gekenterd en gezonken. Slechts drie van de negen opvarenden konden door het Deense stoomschip "Cimbria" worden gered. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 24 Februari1950, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart C. Moolenburgh. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processenverbaal van de verhoren van de drie overlevenden, van de heer S. Scheepsbouwkundige, de procuratiehouder van de rederij, de baas van de afdeling Scheepsbouw van de firma B. en van een baas van de Graan Elevator Maatschappij, zomede rapporten van de kapitein van het stoomschip "Cimbria", de loods, die het schip tot Hoek van Holland bracht, en de plv waterschout B. en hoorde als getuigen onder ede B, matroos, B., plv. waterschout, S., procuratiehouder der rederij, B., en K. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip "Toornvliet" was een Nederlands schip, metende 338 bruto-registerton, toebehorende aan firma Soetermeer en Fekkes, te Rotter¬dam. Het werd voortbewogen door een 330 pk 6 cylinder M.A.N.-motor. Op 7 december 1949 kwam het 'motorschip "Toornvliet" te Rotterdam en laadde daar op 7 en 8 December in de Maashaven bij de Gemeente¬lijke Elevator Maatschappij een lading lijnzaad, totaal 385.8 ton, waarvan 360 ton gestort en 25.8 ton in 430 zakken werden geladen. Op 9 december werd het schip zeeklaar gemaakt en op 10 december te 1.00 Uur kwam een loods aan boord, maar daar nog aan de motor werd gewerkt, vertrok de "Toornvliet" te 3.30 uur uit de haven. De diepgang was ongeveer 11'. Inclusief de kapitein bestond de bemanning uit negen personen. Gedurende de vaart op de rivier werkte de aanzetbeweging niet goed en is op en neer gevaren om dit te herstellen; het schip heeft nog bijna drie uur ten anker gelegen wegens mist, heeft te Vlaardingen acht ton brandstofolie gebunkerd en ontscheepte te 15.30 bij Hoek van Holland de loods. De loods heeft verklaard, dat de "Toornvliet" bij roergeven overhaalde, doch dat zij na het bunkeren vaster lag. Langs Goeree vuurschip en de G.H.-route stak de "Toornvliet" de Noordzee over. Aanvankelijk was het goed weer, maar 's avonds stak de wind op tot N.N.O. 6/7. De zee werd moeilijk; de "Toornvliet" voer 's nachts met achterlijke wind en nam geregeld water over. Te 2.30 uur van 11 Decem¬ber nam het schip terstond na elkaar twee keer een zware zee over en bleef daarna met Slagzij over bakboord liggen. De kapitein liet zijn schip met b.b.-roer draaien, in de hoop, dat het door de zee weer recht zou komen; ook gaf hij order op b.b.-ballasttank te pompen. Desondanks nam de slagzij toe en werd te 2.45 uur de bemanning uitgepord en order gegeven de sloepen klaar te maken. Door de grote slagzij is dit niet gelukt. Ondertussen had de kapitein door middel van fluit en morselamp het in de buurt zijnde Deense stoomschip "Cimbria" te hulp geroepen. Dit schip begaf zich direct naar de "Toornvliet" en trachtte zo dicht bij het achterschip te komen, dat de bemanning kon overspringen. Deze manoeuvre mislukte. Toen de "Cimbria" rond toornde om te trachten beter langszij te komen, verdween plotseling de lichten van de "Toornvliet". De "Cimbria" slaagde er in drie opvarenden uit het water op te pikken, maar heeft noch van de andere zes, noch van het wrak verder iets gevonden. Te 3.43 uur had de kapitein van de "Toornvliet" voor het eerst draadloos hulp ingeroepen en daarna sleepboothulp gevraagd, maar te 4.12 uur seinde hij, dat zij het niet langer konden houden en dat dit het laatste bericht was. De bemanning is daarna overboord gesprongen; allen waren voorzien van een zwemvest. De inspecteur voor de scheepvaart voert aan, dat over de scheepsramp, Welke het motorschip "Toornvliet" is overkomen, kan worden gesproken van een drama, niet alleen dat van de vroege morgen van 11 december, maar ook van een persoonlijk drama, dat begon bij de belading en eindigde bij het zinken van het schip. Uit alle verklaringen, zowel bij het vóór onderzoek als ter zitting, is komen vast te staan, dat aan boord van de "Toornvliet" niet werd voldaan aan het in artikel 93 van het Schepenbesluit gegeven imperatieve voorschrift betreffende volle geveling¬schotten voor gestort zaad; dat ook geen planken vloer op de gestorte lading werd aangebracht, doch dat de gestorte zaadlading hoofdzakelijk slechts werd afgedekt met separatiekleden en dat daarop een aantal zakken zaad werd geplaatst, onvoldoende in hoogte en gewicht om over¬gaan der gestorte lading te beletten. In luik 1 is de gestorte lading niet vlak getrimd vóór dat dit deel werd afgedekt en met een aantal zakken lijnzaad werd bezwaard. Alle handboeken over zeemanschap achten dit vlak trimmen noodzakelijk. Er zijn meer grotere en kleinere fouten gemaakt. Daarom moet men zich afvragen hoe kan worden verklaard, dat kapitein T, die in 1945 zijn examens met goed gevolg aflegde, bij de belading van zijn nog nieuwe schip zo ernstig te kort schoot in het nemen van de vereiste veiligheidsmaatregelen, noodzakelijk om rampen te voorkomen. Dit is vreemd voor een goed onderlegde zeeman, die bij zijn reders goed stond aangeschreven en tijdens de ramp kordaat en rustig is blijven optreden, hetgeen blijkt uit de getuige verklaringen en zijn radiotelefoon¬mededelingen, die gesproken werden door iemand, die niet in paniek was. De verklaring er van kan worden gevonden in de weergave van het gesprek, dat de kapitein vóór vertrek had met de heer B., zelf oud ¬1ste-stuurman der grote handelsvaart. Hierin ligt een groot deel van de oorzaak van de ramp. De inspecteur zegt, dat het hem leed doet, waar geen verdere verdediging mogelijk is, te moeten uitspreken, dat kapitein T. vrijwel alles heeft nagelaten, wat bij een lading lijnzaad voor de veiligheid van schip en opvarenden wordt geëist. Hij wist waarschijnlijk te laat, dat hij als kapitein te kort schoot en hij miste toen de morele moed om zulks ronduit tegen zijn reders te zeggen, bevreesd voor ontslag, wegens gebrek aan durf. De extrakosten zouden zo laag zijn, dat deze vrees niet gerechtvaardigd schijnt en hij zich zeker had kunnen uiten. De kapitein ging naar zee met een onzeewaardig schip en durfde de reder niet daarop attent te maken, noch de Scheepvaartinspectie te vragen wat zij van de belading dacht. Het zou gelukkig zijn geweest, als een der ambtenaren der Scheepvaartinspectie dit schip vóór vertrek zou hebben bezocht. Het schip zou dan zeker zijn aangehouden. De dienst van de Scheepvaartin¬spectie moet echter met een zo beperkt aantal ambtenaren worden ver¬richt, dat deze vrijwel geheel afhankelijk is van berichten en waarschu¬wingen om hier en daar eens te komen kijken naar schaden, reparaties, enz. De inspecteur van het district, waar vandaan de "Toornvliet" vertrok, Treft geen blaam, dat dit nieuwe schip, dat aan alle normale voorschriften voldeed, vóór zijn laatste vertrek niet werd gecontroleerd. Deze controle is mogelijk door de Schepenwet, maar is niet te verwezenlijken met de bestaande personeelssterkte. Kapitein T. voelde zich tussen hamer en aambeeld. Hij durfde uit angst voor ontslag zich noch tot zijn reder, noch tot de Scheepvaartin¬spectie te wenden en werd zo slachtoffer van zijn houding en met hem nog vijf opvarenden. Ongetwijfeld heeft de kapitein, die de betreffende bepalingen der schepenwet met voeten trad, schuld aan het gebeurde. Hoe kwam het, dat de kapitein zijn positie zo bedreigd achtte, dat hij tegen beter weten in naliet te bestemder plaatse melding te maken van de onzee¬waardigheid van zijn schip? Was de houding van de reder sinds het in de vaart komen van dit schip daarvoor reden geweest? Heeft de stranding van de "Toornvliet" op 8 april 1949 bij West Terschelling de goede verhouding kapitein - reder in de ogen van de kapitein geschaad? Een antwoord is niet meer mogelijk. Een andere vraag, die wegens ziekte der reders niet beantwoord kan worden, is deze, hoe het mogelijk is, dat voor een schip van 411 ton draagvermogen in de zomer in de winter een lading van 400 ton lijnzaad kon worden aangenomen. Bij vertrek had het schip 385.8 ton lading, 18 ton brandstofolie, 5 ton zoet water en naar alle waarschijnlijkheid in tank 35.5 ton ballastwater, dus totaal. 444.3 ton aan boord, terwijl in de winter 403 ton mag worden geladen. De "Toornvliet" was overladen en daarbij zeer rank, berekend is later, dat M.G. negatief was. Toen de "Toornvliet" in deze toestand naar zee ging, was een ongeluk te verwachten. Zodra de zee ruwer werd, is de onvoldoende in bedwang gehouden gestorte lading lijnzaad overgegaan. De inspecteur spreekt de hoop uit, dat anderen lering trekken uit deze ramp. De Scheepvaartinspectie heeft naar middelen gezocht om de mogelijkheid, de voorschriften te overtreden, kleiner te maken. Voorgesteld is de ambtenaren van artikel 63 Schepenwet, belast met opsporing, aan te vullen met de Rijksloodsen. De Directeur-generaal van het Loodswezen heeft in afwachting van de Vereiste wetswijziging reeds een overeenkomstige dienstorder uitgegeven. Toch zullen onnodige ongevallen kunnen blijven voorkomen, zolang een kapitein, die vrijwel voor alles, wat zijn schip aangaat, verantwoordelijk is, bevreesd meent te moeten zijn, zijn eigen mening te bestemder plaatse te uiten. Tenslotte spreekt de inspecteur zijn verwondering er over uit, dat de goede voorschriften, welke ter zake bestaan, vrijwel onbekend zijn bij kleine rederijen en bedrijven, zoals ter zitting bleek. 's Raads oordeel luidt als volgt: Het kenteren en zinken van het motorschip "Toornvliet" is veroorzaakt doordat dit schip onzeewaardig, ten gevolge van onjuiste belading, naar zee is vertrokken en later door hoge zeegang de lading is overgegaan. Bij de belading is niet rekening gehouden met de voorschriften van artikel 93 Schepenbesluit. Blijkbaar wist niemand, die hiermede bemoeienis heeft gehad, dat een lading gestort lijnzaad een der meest gevaarlijke ladingen is, die door een zeeschip kunnen worden vervoerd. De voorschriften, hiervoor gegeven, zijn op de "Toornvliet" vrijwel in de wind geslagen. Er is alleen een langsschot gebouwd, dat reeds als graanschot onvoldoende was, maar als zaadschot vrijwel waardeloos. De hoeveelheid zaad in zakken -6 ½ %- was veel te gering. Voor het stuwen daarvan is de lading niet vlak getrimd en afgewerkt met een houten vloer en kleden. Bovendien bleek het schip in overladen toestand naar zee te zijn vertrokken en was het te rank. De kapitein, die verantwoordelijk is voor de zeewaardigheid van zijn schip, heeft nagelaten de goede maatregelen te nemen voor de juiste belading en is daardoor mede schuldig aan de ramp, die de "Toornvliet" heeft getroffen. Het blijkt, dat de kapitein aanvankelijk niet de gevaarlijke aard dezer lading heeft gekend, maar dat hij tijdens de belading begreep, dat hiervoor speciale maatregelen moesten worden genomen. Hij heeft blijkbaar vóór het beëindigen der belading met niemand daarover ge¬sproken, doch toen hij daarna bij de plv, waterschout kwam, heeft hij zijn zorgen verteld. Toen durfde hij echter niet met zijn reder of met de Scheepvaartinspectie daarover te spreken, uit vrees, dat in ieder geval hoge kosten zouden moeten worden gemaakt en de reder hem dit kwalijk zou nemen en hij zou kunnen worden ontslagen. Uit het getuigenverhoor is niet gebleken, dat deze vrees van de kapitein reden van bestaan had. Verschillende getuigen hebben toch verklaard, dat de verhouding kapitein¬ reder zeer goed was. Het is de Raad opgevallen, dat de bevrachting van de "Toornvliet" met deze gevaarlijke lading is afgesloten en de reder niet eerst heeft nagegaan wat de kosten zouden zijn om dit schip volgens de eisen der wet daarmee te beladen. Hieruit blijkt, dat de reder geen begrip heeft gehad van de aard dezer lading en geen kennis van de voorschriften daarover. Anders zou toch zeker ook vóór de belading overleg met de kapitein hierover zijn gepleegd. De gevelingschotten zijn gezet door timmerlui en op aanwijzing van de stuurman, die nooit eerder een zaad schot hebben gezien. De cargadoor heeft blijkbaar ook niets geweten van de voorschriften en de kapitein nergens op gewezen. Tenslotte blijkt, dat de reder meer lading heeft aangenomen dan dit schip in de winter kon vervoeren. De Raad acht het een leemte in de wet, dat voor schepen, die in Nederland een lading gestort graan of zaad laden, niet de verplichting bestaat, dat één of meer deskundigen vóór aanvang der belading het schip inspecteren om na te gaan of het geschikt en gereed is voor deze belading. Indien de Scheepvaartinspectie door een tekort aan personeel dit niet kan doen, zou het kunnen worden overgelaten aan deskundigen uit reders. Assuradeuren, enz. Nog beter zou zijn het vervoer van gestort lijnzaad en misschien van andere zaden per zeeschip uit een Nederlandse haven geheel te verbieden en dit alleen in zakken toe te staan. De Raad spreekt jegens de nabestaanden zijn deelneming uit met het overlijden van zes opvarenden bij deze ramp. De Raad hoopt, dat uit deze ramp lering wordt getrokken, opdat in de toekomst dergelijke onnodige ongevallen worden vermeden.

Afbeeldingen


Omschrijving: Toornvliet 1949 on the day of her delivery 25.02.1949.
Collectie: Lindenborn, Marien
Vervaardiger: Unknown

Omschrijving: Toornvliet 1949
Collectie: Lindenborn, Marien
Vervaardiger: Unknown
Bronnen

Jaar: 2001
Bron: Book
Omschrijving: Soetermeer, Fekkes' Cargadoorskantoor 1916 - 2001 by G.J. Mulder - ISBN 90.805380.1.9 - Uitg. Pirola.