NvhN 310838
De ANTILOPE liep aan de grond.
Het in Groningen thuis behorend m.s. ANTILOPE vertrok 7 mei van dit jaar, na steen te hebben geladen, van Höganas in Zweden. Even buiten de haven liep het schip aan de grond. De kapitein-eigenaar had niet gelood. Het gelukte hem zijn vaartuig na drie uur met eigen middelen weer vlot te krijgen. In ons land aangekomen, bleek op de werf, dat de ANTILOPE belangrijke bodemschade had gekregen.
De inspecteur-generaal voor de scheepvaart had tegen de kapitein-eigenaar een klacht ingediend. In de éérste plaats vanwege het feit, dat hij het voorval niet in het scheepsdagboek had vermeld, in de tweede plaats omdat hij er geen mededeling van had gedaan aan een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie en tenslotte, omdat hij na de schade geen expert had geraadpleegd. De kapitein-eigenaar, die door de Raad voor de Scheepvaart te Amsterdam op schuldvraag werd gehoord, verklaarde, dat hij even voorbij de pieren had moeten uitwijken voor een visser, die in het vaarwater met een bootje lag. Daardoor was hij enkele meters binnen de tonnen gekomen. Aanvankelijk had hij het voorval niet belangrijk gevonden. Daarom was de stranding ook niet in het scheepsdagboek vermeld. De kapitein was van plan geweest de inspectie te waarschuwen, nadat hij eerst zelf de schade had kunnen vaststellen. De voorzitter, prof. Taverne, had daaromtrent een andere mening. Had de betrokken ambtenaar het beschadigde schip niet toevallig zelf op de werf gezien — zo merkte hij op — dan zou de inspectie nooit van de stranding hebben gehoord. De kapitein erkende de juistheid van de klacht. De Raad zal later uitspraak doen.
NvhN 211138
De kapitein van de ANTILOPE veertien dagen geschorst.
De Raad voor de Scheepvaart te Amsterdam heeft uitspraak gedaan inzake het aan de grond lopen van het motorzeilschip ANTILOPE bij het uitvaren van de haven van Höganas (Zweden) op 7 mei 1938, en in de klacht van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen de kapitein van dit schip De Raad was van oordeel, dat het aan de grond lopen van de ANTILOPE aan de schuld van de betrokkene was te wijten, daar hij had moeten zorgen binnen de witten sector te blijven van het licht, dat op de kop van het hoofd van de haven van Höganas is geplaatst. Met het opleggen van de straf van berisping meende de Raad ten deze te kunnen volstaan. Anders is het gesteld met de klacht. De gegrondheid daarvan heeft de aangeklaagde erkend. Hier zijn de tekortkomingen van de kapitein van ernstige aard, vooral omdat hij alles voor de Scheepvaartinspectie heeft willen verzwijgen. De ervaring leert, dat, ook al blijkt dan het schip na het stoten niet lek te zijn, bij droogzetting de schade bijna altijd tegenvalt. De aangeklaagde verklaarde, dat hij het geval te licht had opgenomen en daarna, dat hij er niet mee voor de dag was gekomen, om dat hij het niet prettig vond, wanneer in de dagbladen vermeld werd, dat zijn schip aan de grond had gezeten, doch de ware reden lag, naar 's Raads oordeel, in de overschrijding van zijn vaargebied. Ten deze achtte de raad een straf van schorsing geboden. De Raad strafte de kapitein, wat het aan de grond lopen betreft, door het uitspreken van een berisping, en wat de klacht betreft, welke gegrond wordt verklaard, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein te varen op een schip, als bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor de tijd van veertien dagen.