1959-04-15: |
15.04.1959 Nr.33. St.-Crt.72 van 15 april 1959. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het zinken van het motorschip “Pollux” op de Noordzee. Betrokkene: de kapitein. Op 26 februari 1955 is het motorschip “Pollux” op de reis van Tvedestrand, in Noorwegen, naar Londen op de Noordzee gekapseisd en gezonken. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 23 februari 1959.Het motorschip “Pollux” was een Nederlands schip, toebehorende aan Gebroeders B. en K. Pronk te Groningen. Het mat 375,8 brutoregisterton en werd voortbewogen door een 298 PK 6 cilinder 4 tact M.A.N. -motor. De kapitein heeft verklaard, dat de “Pollux” in februari 1955 te Tvedestrand in Noorwegen een lading pakken houtpulp heeft geladen, bestemd voor Londen. Voordat met laden werd begonnen, zijn de vullings nagezien. Op 24 februari 1955 was de belading beeindigd; volgens opgave was in totaal 405,6 ton geladen. De lading was goed gestuwd zonder wanruimte. Toen het ruim was gevuld, zijn de twee luiken geschalkt, nadat zij waren afgedekt met twee presennings. Benedendeks was 349,6 ton gestuwd. De resterende 56 ton zijn gestuwd op de luiken; de pakken lagen daar twee hoog. De deklading is afgedekt met presennings, maar deze reikten naar onder niet verder dan 20 á 30 cm boven de luiken; deze lading werd met staaldraad gesjord. De kapitein heeft kennis genomen van de uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart van 5 november 1954 betreffende het omslaan van het motorschip “Toos” en was ook niet bekend met het voorschrift van de inspecteur-general voor de scheepvaart van 30 maart 1954, waarin hij voor schepen als de “Pollux” adviseerde om bij het plaatsen van deklading op de luiken een gelijk gewicht aan ballastwater in te nemen. Bij vertrek was de dubbele bodem leeg; er was 6500 liter gasolie aan boord in de tunneltanks en 8 á 9 ton drinkwater in de drinkwatertanks. Het schip lag ongeveer aan het wintermerk, de diepgang was voor 2.75 m, achter 3 m. Er is niet bemerkt, dat het schip rank zou zijn; men laadde met eigen gerei en nam steeds hijsen van 800 kg over; hierbij helde het schip niet over. De luchtkokers op de bak waren gesloten met deksels en kappen; die op de brug waren open. Het dekhuis in de midscheeps, tussen de twee luiken, was gesloten; het schip had geen vluchtluiken aan dek. De tonnage-openingen in het bakschot waren gesloten met platen op haakbouten. Het is de kapitein niet bekend of daarbij pakking is gebruikt. De peilkokers aan dek waren gesloten, de luchtpijpen waren voorzien van zeildoekse slangen. Na de belading lag het schip 2 á 3 graden over bakboord; zo lag het schip volgens de kapitein gewoonlijk. Op 24 februari 1955 vertrok de “Pollux” van Tvedestrand. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 8 personen. Op 25 februari werd de loods ontscheept en koers gezet naar de Theems. Daar de journalen verloren zijn gegaan, zijn geen nauwkeurige tijden aangegeven.Men ondervond na vertrek goed weer, de wind was Z.O. 2/3. Er liep lichte deining. Het schip slingerde weinig en nam alleen door de spuigaten enig water in het gangboord over. Te middernacht gaf de kapitein de wacht over aan de stuurman en gaf tegelijkertijd opdracht aan de machinist tank IV s.b. Te vullen om het schip recht te werken. Te 0.45 uur van 26 februari meldde de machinist, dat de tank vol was.; het schip lag toen 2 á 3 graden over stuurboord. De stuurman heeft verklaard, dat hij sinds januari 1955 op de “Pollux” voer; hij is niet gediplomeerd en voer met dispensatie. Hij heeft, nadat de “Pollux” te Oslo was leeggelost, het ruim en de vullings geinspecteerd, maar nergens lekkage gevonden. De vullings en flessen waren schoon; de stuurman weet echter niet of er op de vullings is gepompt. Hij zegt, dat na de belading te Tvedestrand de hoogte van de deklading ongeveer 1 m was. De stuurman kreeg op 26 february te 0.00 uur de wacht. De koers was 213° r.w., 218° kompas. Het schip stuurde goed, de wind was Z.O.2/3. De kapitein deelde hem mee, dat tank IV s.b.werd gevuld. Sinds vertrek is tijdens de wachten van de stuurman niet gepeild. Te omstreeks 1.40 uur kreeg het schip even helling over stuurboord, maar kwam daarna weer terug. Ongeveer 10 minuten later kreeg het schip plotseling zware slagzij over stuurboord; het water stond toen tegen de deklast. De stuurman had tevoren niet bemerkt , dat de “Pollux” rank was; zij ging bij roer geven niet over. De stuurman ging nu naar beneden om de kapitein te waarschuwen. De kapitein heeft verklaard, dat hij op 26 februari 1955 te omstreeks 1.50 uur wakker werd door het geluid van vallende voorwerpen; op dat moment riep de stuurman hem. Hij ging naar de brug. Het schip had zware slagzij over stuurboord, ongeveer 40 graden. De stuurman meldde, dat het schip plotseling was overgevallen. De kapitein liet iedereen uitporren en liet kijken of alle poorten waren gesloten. Het bleek, dat alleen een poort in de wasplaats openstond. Daar de deur gesloten was en aanvankelijk niet geopend kon worden, werd deze deur ingeslagen; men kon echter de poort niet geheel sluiten. De kapitein liet vaart minderen en gaf order de deklast te werpen. Nadat deze was geworpen, richtte het schip zich echter niet, de slagzij nam nog toe. De machinist heeft nog getracht te pompen op de s.b-vulling. De kapitein gaf order s.b.-boot klaar te maken. Het was niet mogelijk het ruim te inspecteren en er was geen tijd om noodseinen te geven. Te ongeveer 2.50 uur, toen de gordijnplaat van het sloependek het water raakte, gaf de kapitein order het schip te verlaten. Alle opvarenden waren voorzien van zwemvesten; allen kwamen veilig in de sloep. Het gelukte niet meer de scheepspapieren re redden. Korte tijd na het verlaten van het schip sloeg de “Pollux” om en bleef drijven met het vlak naar boven. Men bleef nog enige tijd bij het wrak, maar dan gaf de kapitein order te roeien. Na een uur kreeg men een licht in zicht. Door middel van lichtseinen trok men de aandacht van dat vaartuig. Dit schip, het Noorse motorschip “Rogn”, kwam naderbij en nam te 4.20 uur de schipbreukelingen aan boord. Zij zijn daar aan boord goed verzorgd en werden de volgende dag ontscheept te Sandefjord. De machinist heeft verklaard, dat hij gedurende vier jaar aan boord van de “Pollux” heeft gevaren, waarvan de laatste drie jaar als 1st machinist. Voordat het laden aanving, zijn vullings en flessen nagezien; deze waren schoon. De lenspompen zijn niet op het ruim beproefd. Op zee werd geregeld op vullings en op de machinekamer gepompt. Er is niets bemerkt van lekkage in het ruim en de machinist is ervan overtuigd, dat de mangatdeksels der tanks goed gesloten waren. Hoewel geen stabiliteitsgegevens van de “Pollux” bekend waren, heeft ir.E.Smit, aan de hand van gegevens van andere schepen, die goed met de “Pollux” kunnen worden vergeleken, verschillende berekeningen gemaakt over de toestand waarin het schip verkeerde na de belading te Tvedestrand. Hij komt tot een M.G. Van 16 cm. Deze geringe aanvangsstabiliteit blijkt ook uit het feit, dat door het vullen van tank IV s.b., een tank van slechts 6 ton, een slagzij van 2,5 graad over bakboord veranderde in een slagzij van 2,5 graad over stuurboord..Ir.Smit acht een M.G., van 16 cm voor een homogeen beladen gladdekschip , met deklast alleen op de luiken, geheel onvoldoende en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart betreffende het omslaan van het motorschip “Toos”. De arm van statische stabiliteit wordt reeds O, wanneer het dek te water komt, bij een helling van 14° en wordt eerst bij een helling van 35° weer positief. Bij een helling van 31° kwam de geopende patrijspoort onder water. Het hierdoor binnenstromende water vormde niet alleen een vrij vloeistof-oppervlak. Maar ook een kenterend moment van zodanige omvang, dat het schip, ook na het werpen van de deklast, zich niet meer kon opheffen. Zonder binnenlopen van water zou, na werpen van de deklast, ook bij een helling van 40°, een redelijke arm van statische stabiliteit aanwezig zijn geweest. Volgens Ir. Smit had de “Pollux” niet meer dan 38 ton lading aan dek mogen nemen en daarbij 37 ton waterballast in de dubbele bodem. De M.G.zou dan 37 cm zijn geweest, een bedrag, dat echter nog niet in alle opzichten voldoende zou zijn geweest. De M.G. Had minstens 50 cm moeten zijn. Het oordeel van de raad luidt als volgt: De wijze , waarop de “Pollux” in februari 1955 te Tvedestrand beladen is geworden, met pakken houtpulp, geeft niet de indruk, dat de kapitein tevoren de belading van zijn schip heeft overdacht. Hij had nooit eerder houtpulp vervoerd. Hij heeft zich niet op de hoogte gesteld van de aard van deze lading. Hij wist niet het soortelijk gewicht der lading, heeft zich niet op de hoogte gesteld van de afmetingen der pakken en het gewicht daarvan kende hij slechts zeer globaal; er zouden 5 á 4,5 pak per ton gaan. De kapitein heeft moeten kunnen zien, dat houtpulp zeer hygroscopisch is, maar hij heeft daaraan geen aandacht geschonken. De op de luiken geplaatste pakken zijn slechts ten dele afgedekt en overkomend water, dat toch zeker tijdens een winterreis over de Noordzee kan worden verwacht, zou door de pakken kunnen worden opgenomen. Bij de belading is eerst het ruim gevuld en daarna is nog zoveel lading op de geschalkte luiken geplaatst totdat het schip vrijwel op zijn wintermerk lag. Ook zonder enige theoretische kennis te bezitten over de stabiliteitsleer had de kapitein, enkel gegrond op zijn praktische kennis, moeten ingrijpen, dat het schip, nu alle dubbele-bodemtanks leeg waren, onmogelijk voldoende stabilteit kon hebben. Hij heeft zeer terecht geen pakken in de gangboorden laten plaatsen, daar ze daar zeker door water zouden worden beschadigd. Door plaatsing op de hoge luiken werd niet alleen het zwaartepunt van het schip meer verhoogd dan bij plaatsing in de gangboorden, maar bij slagzij zouden deze pakken niet mee gaan dragen zoals aan dek gestuwd hout. Op 30 maart 1954 had de hoofdinspecteur voor de scheepvaart zijn bekendmaking doen uitgaan over de belading van kusters met een homogene lading. Bijna een jaar later kende de kapitein deze nog niet. De kapitein heeft niet ingezien, dat de geringe slagzij, die het schip had, het gevolg was van te kleine stabiliteit. Hij wilde deze door een totaal verkeerde methode opheffen. Nl door het doen vullen van een s.b.-tank aan de hoge kant. Niet alleen zou het schip hierdoor over zijn merk komen e liggen, maar met zekerheid kon worden aangenomen, dat het schip door het vullen van de s.b.- ank naar die kant zou overvallen en dan veel verder dan tevoren naar bakboord, omdat nu aan de lage kant een tank gevuld was. Een ongelukkige bijkomstige omstandigheid was het feit, dat in het washok een poort openstond, waardoor het water in het schip liep, welke poort niet meer kon worden gesloten. Ondanks het kappen der deklading kon het schip zich niet meer richten en het is geheel gekenterd. Gelukkig heeft de gehele bemanning zich in de boot kunnen redden en zijn zij na korte tijd opgepikt door het Noorse motorschip “Rogn”. De raad is van oordeel, dat het kenteren en zinken van de “Pollux” moet worden geweten aan de verkeerde belading van het schip en dat de kapitein daarvoor aansprakelijk is. De raad straft mitsdien kapitein W., wegens diens schuld aan het verlies van zijn schip, door hem de bevoegdheid om als kapitein te varen op zeeschepen te ontnemen voor de tijd van zes maanden.
|