1958-08-21: |
Het Vrije Volk 21-08-1958: Kustvaarder op Ierse rotsen. De kustvaarder „Willemijn", van N.V. Gruno Scheepvaartbedrijf is vanmorgen vroeg bij Burial Island aan de noordwestkust van Ierland op volle kracht op de rotsen gelopen. Het schip was op weg van Dublin naar Sligo met een lading kunstmest. De „Willemijn" zit volgens de laatste berichten hoog op de rotsen en is lek geslagen. De bemanning van 10 koppen verblijft nog aan boord, maar heeft een sloep gestreken voor noodgevallen.
NvhN 21-08-1958: Kustvaarder Willemijn bij Ierland op de rotsen. De kustvaarder Willemijn van N.V. Gruno Scheepvaartbedrijf te Groningen is vanmorgen vroeg bij Burial Island aan de noordwestkust van Ierland op volle kracht op de rotsen gelopen. Het schip was op weg van Dublin naar Sligo met een lading kunstmest. De Willemijn zit volgens de laatste berichten hoog op de rotsen en is lek geslagen. De bemanning van tien koppen verblijft nog aan boord, maar heeft inmiddels een sloep gestreken voor noodgevallen. De Willemijn heeft aan één zijde een gat van vijf meter en aan de andere zijde een van ongeveer een meter. Ook de kiel is beschadigd. De Willemijn zit zo hoog en droog, dat men om het schip heen kan lopen. Er is geen gevaar voor de bemanning, die nog aan boord is. Alleen de tanks lekken; de machinekamer en het ruim zijn droog; het roer en de schroef zijn niet beschadigd. Een Engelse bergingsboot is nu naar de kustvaarder onderweg, maar er is nog geen contract gemaakt voor de berging.
05-02-1959 Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van donderdag 5 februari 1959, nr. 25. Nr.4 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake de stranding van het motorschip „Willemijn" nabij Burial Island (N.O.-kust Ierland). Betrokkene: de stuurman M. C. Pronkt Op 21 augustus 1958 is het motorschip „Willemijn" op de reis van Dublin naar Sligo nabij Burial Island aan de N.O.-kust van Ierland gestrand. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze stranding en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de stuurman van de „Willemijn", Martinus Cornelis Pronk, wonende te Scheveningen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 november 1958, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van de verhoren van de kapitein, de stuurman en de roerganger, zomede de te Belfast afgelegde scheepsverklaring, het klad- en netjournaal, benevens de Engelse kaart nr. 1825 A: Irish Sea, en hoorde de stuurman, voornoemd, als betrokkene buiten ede. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit deze bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Willemijn" is een Nederlands schip, toebehorende aan C. de Jongh en anderen, te Koog aan de Zaan. Het meet 473 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 430 pk motor. Na te Dublin 622 ton gestorte superfosfaat te hebben geladen, vertrok de „Willemijn" op 20 augustus 1958, te 19.00 uur, vandaar met bestemming Sligo. De diepgang was""vóór 31, achter 36,5 dm. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 10 personen. Te 19.15 uur was het schip buitengaats en werd de loods ontscheept en werd koers gezet naar Sligo. De lucht was bewolkt, het was windstil en het zicht was matig. De kapitein had de wacht tot 24.00 uur. Te 21.25 uur werd Rockabill gepasseerd op 4 mijl afstand. Reeds vanaf 19.30 uur werd 21° r.w. of 32° per kompas gestuurd. De kapitein gaf te 24.00 uur deze koers over aan de stuurman. Hij achtte de stuurman, die gediplomeerd is, volkomen in staat om de navigatie te leiden op het volgende traject langs de vuurschepen South Rock en Skulmartin. De stuurman heeft verklaard, dat hij in het bezit is van de diploma's voor de kleine vaart en de zeevisserij. Vanaf 1938 heeft hij zelfstandig wacht gelopen op vissersvaartuigen en sedert 7 jaar vaart hij als stuurman op kusters. Te 0.00 uur van 21 augustus 1958, toen de stuurman de wacht overnam van de kapitein, was het zicht 4 á 4½ mijl. De koers was 32° (k.) of 21° r.w. De kapitein wees hem de gis in de kaart aan; er waren geen lichten van de wal te zien. Te 3.10 uur werd South Rock-v.s. op 1½ mijl afstand aan bakboord gepasseerd. Nadat de stuurman had uitgeweken voor 2 vissersvaartuigen, veranderde hij koers naar Mew Island langs Skulmartin-v.s. De stuurman zette deze koers in de kaart af; deze was 345° r.w. De kompaskoers zou daarbij 356° moeten zijn. De miswijzing was —11°. De stuurman is echter 340° (k.) gaan sturen, zodat de rechtwijzende koers 329° was. Daar hij op deze koers 6° uit ging sturen, met het oog op tegenliggers, stuurde hij 22- 6 is 16 graden te veel naar binnen. De stuurman verklaart, dat hij de miswijzing verkeerd heeft toegepast: plus 11° in plaats van min 11°. Te 3.45 uur liep de „Willemijn", zonder dat tevoren iets was gezien, aan de grond op Burial Island; de koerslijn liep ongeveer 1½ mijl vrij van dit eiland. De stuurman heeft verklaard, dat het zicht bij het vastlopen 2 tot 2½ mijl was. Het licht van Skulmartin-v.s, was nog niet te zien. Hij ontkent te hebben geslapen; hij was niet oververmoeid. Zijn aandacht is in beslag genomen door uitwijken voor vissersvaartuigen en het nemen van radiopeilingen. Het echolood heeft na South Rock-v.s. niet bijgestaan. De stuurman behaalde het diploma S.K. op 5 juni 1958. De kapitein heeft verder verklaard, dat hij op 21 augustus 1958, te 3.45 uur, werd gewekt door zwaar stoten van het schip. Hij ging direct naar de brug en zag, dat de „Willemijn" aan de grond was gelopen; de stuurman had de motor gestopt. Het schip viel 8° over bakboord. De kapitein liet s.b.-sloep strijken voor het geval het schip zou moeten worden verlaten Het was kalme zee. De voorpiek en tanks s.b. I en s.b. IV bleken lek te zijn. Behalve vooruit werd rondom het schip 1½ a 2 vaam water gelood. Toen het schip, dat bij H.W.-spring was gestrand, bij laagwater te 10.00 uur droog kwam te staan, werd geconstateerd, dat de huid aan stuurboord over een lengte van 5 m en die aan bakboord over een lengte van 1 m was opengescheurd. Via Port Patrick-radio kreeg de kapitein verbinding met de verzekeringsmaatschappij Gruno. Tussen 16.30 en 17.30 uur heeft de kapitein tevergeefs getracht door machinemanoeuvres het schip vlot te brengen. Hij vernam, dat het bergingsvaartuig „Salveda" naar hem onderweg was. De „Willemijn" begon weldra meer te stoten op de rotsen en op 22 augustus begon de machinekamer water te maken. De wind nam toe uit N.O.-richting. Een agent van Lloyds kwam aan boord. Ook die dag deed men vergeefse pogingen vlot te komen. Er is besloten lading te werpen. Op 23 augustus, te 6.00 uur, arriveerde de „Salveda". Op 24 augustus, te 7.55 uur, kwam, na circa 200 ton lading te hebben geworpen, de „Willemijn" met hulp van de „Salveda" en de eigen schroef vlot. Het roer bleek moeilijk te bewegen en tank III bleek ook water te maken. De „Willemijn" werd naar Belfast gesleept; zij arriveerde daar 24 augustus, te 15.55 uur. Hier zijn noodreparaties uitgevoerd; daarna is het schip voor geheel herstel naar Slikkerveer gegaan. De roerganger heeft verklaard, dat hij, na het passeren van South Rockv.s., eerst 334° moest sturen en 5 minuten later 340°. In die koers is het schip aan de grond gelopen. Ter zitting van 26 november 1958 verklaarde de stuurman in aanvulling op zijn bij het vooronderzoek afgelegde verklaring, dat hem, toen hij op 21 augustus 1958, te 0.00 uur, de wacht overnam, door de kapitein een gis werd overgegeven. Betrokkene trachtte zo snel mogelijk door middel van een radiopeiling en een aanwijzing van het echolood een goed bestek te krijgen. Toen te 3.10 uur South Rock-v.s. werd gepasseerd, had hij een goed bestek. Het zicht was toen 2 a 3 mijl. Betrokkene heeft vóór het vastlopen het vuur van Skulmartin-v.s. niet gezien. Betrokkene stond steeds in het stuurhuis; van daaruit heeft men een goed uitzicht naar voren, maar niet naar achter. Betrokkene had bij het uitkijken last van het voortoplicht; dit staat vrij laag en straalde. Men liep volle kracht, 9 mijl per uur. Na het passeren van South Rock-v.s. moest 345° r.w. worden gestuurd; betrokkene heeft zich toen vergist en in plaats van een miswijzing van min 11° een miswijzing van plus 11° toegepast. Daar hij 6° uit ging sturen, was de fout in koers 16°. Betrokkene kon geen goede verklaring geven van het maken van die fout. Misschien is van invloed geweest het feit, dat de fout van de richtingzoeker plus 7° was. Juist bij de koersverandering naar 345° r.w. moest betrokkene uitwijken voor enige vissersvaartuigen; deze visten niet, maar waren stomende naar een haven dicht bij South Rock. Betrokkene heeft na het passeren niet meer naar South Rock-v.s. gekeken en ook niet getracht dit met de richtingzoeker te peilen. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat de ramp, die het motorschip „Willemijn" overkwam op 21 augustus 1958, van ernstige aard was. Het schip strandde bij H.W.-spring en is zwaar beschadigd en een groot deel der lading is verloren gegaan. Dit was alles het gevolg van een vergissing van de stuurman, die dit ook ruiterlijk toegeeft. Hij moest 345° r.w. sturen; de kompaskoers moest 356° worden. Hij heeft echter de miswijzing met tegengesteld teken toegepast en stuurde daardoor 22° fout. De dienst op de brug werd normaal uitgevoerd, er was een roerganger en een uitkijk. Het zicht was niet goed; Skulmartin is vóór de stranding niet in zicht gekomen. Ook indien de stuurman achteruit zou hebben gekeken naar South Rock, zou hem niet direct zijn opgevallen, dat hij een verkeerde koers stuurde. Uit dit geval blijkt, dat ook iemand, die voldoende bekwaam is, een fout kan maken, die tot een ernstige ramp leidt. Vooral nu het zicht minder goed was, had de stuurman moeten controleren of niet alleen de roerganger goed stuurde, maar ook of deze koers wel de koers was, die de stuurman wilde volgen. Gedurende 40 minuten is verkeerd gestuurd en daarna strandde de „Willemijn". De hoofdinspecteur wil bij het bepalen der straf rekening houden met de goede staat van dienst van Pronk, maar wil ook minder letten op de gevolgen van de fout dan op de aard van de gemaakte fout zelf en stelt daarom de raad voor stuurman Martinus Cornelis Pronk te straffen door het uitspreken van een berisping. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Bij het door de raad ingestelde onderzoek met betrekking tot de stranding op 21 augustus 1958 van het Nederlandse motorschip „Willemijn", op reis met een lading superfosfaat van Dublin naar Sligo (Ierland), nabij Burial Island tijdens de wacht van de stuurman, betrokkene Martinus Cornelis Pronk, is het navolgende komen vast te staan. Te 0.00 uur op die dag heeft betrokkene de wacht overgenomen van de kapitein. De „Willemijn" voer toen in een koers 21° r.w. of 32° per kompas, daar de miswijzing —11° was. Het weer was goed, windstil, matig zicht, aanvankelijk 4 tot 5 mijl, later 2 tot 3 mijl. De kapitein gaf een gis over en droeg aan betrokkene op dezelfde koers aan te houden tot South Rock-v.s. Zodra hij de wacht had overgekregen, heeft betrokkene getracht het gegist bestek te controleren door een radiopeiling en een aanwijzing van het echolood. Te 3.10 uur werd South Rock-v.s. op 1½ mijl afstand aan bakboord gepasseerd. Vanhier wilde betrokkene de koers veranderen tot 345° r.w. en nadat hij nog was uitgeweken voor een paar van stuurboord overlopende vissersschepen, gaf hij de roerganger order 334° per kompas te sturen. Hierbij maakte betrokkene een ernstige vergissing; immers, in plaats van een miswijzing van —11° toe te passen, paste hij een miswijzing van +11° toe. Hierdoor werd aanvankelijk 22° fout gestuurd en 16°, toen betrokkene kort daarop, uit vrees voor inzetten 6° willende opsturen, de koers liet veranderen tot 340° per kompas. De gevolgen van deze vergissing bleven niet uit en te 3.45 uur liep de „Willemijn" met volle vaart, 9 mijl, op de rotsen van Burial Island en bleef vastzitten. Al spoedig bleek, dat het schip, dat bij hoogwaterspringtij was vastgelopen, op eigen kracht niet was vlot te brengen. Ook bleek het schip ernstige bodemschade te hebben opgelopen, waardoor verschillende tanks water maakten. Een gelukkige omstandigheid was, dat het weer goed bleef en de zee kalm. Pas op 24 augustus, te 7.55 uur, gelukte het, nadat 200 ton lading was geworpen, met behulp van een bergingsvaartuig vlot te komen, waarna de „Willemijn" is gesleept naar Belfast, waar een noodreparatie is verricht. Naar het oordeel van de raad volgt uit het vorenstaande, dat de stranding van de „Willemijn" uitsluitend een gevolg is geweest van voormelde ernstige fout van betrokkene. Onverklaard is gebleven hoe een ervaren stuurman als betrokkene een zo ernstige vergissing, die hij ruiterlijk heeft toegegeven, heeft kunnen maken, terwijl het de raad ook bevreemdt, dat
betrokkene geruime tijd zijn foute koers is blijven sturen zonder zijn vergissing op te merken. Tevens volgt uit het vorenstaande, dat de stranding van de „Willemijn" moet worden geweten aan de schuld van betrokkene, weshalve de raad, enerzijds rekening houdende met de goede staat van dienst van betrokkene, doch anderzijds in acht nemende de ernstige gevolgen van de stranding en het grote gevaar, dat daarbij is ontstaan voor schip en opvarenden, betrokkene Martinus Cornelis Pronk, geboren 7 januari 1921, wonende te Scheveningen, straft door hem de bevoegdheid om als stuurman, te varen op zeeschepen te ontnemen voor de tijd van één week. Aldus gedaan door de heren mr. G. A. Schreuder, 1ste plv. voorzitter, W. F. van Vreeswijk en J. F. Verbeek, leden, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken door de voorzitter ter openbare zitting van de raad van donderdag 22 januari 1959. (Get.) G. A. Schreuder, A. Boosman.
|