1954-12-16: |
11-03-1955 Uitspraak voor den Raad voor de Scheepvaart: Uitspraak No. 28; van de Raad voor de Scheepvaart in zake het aan de grond lopen van het motorschip „Diet" op de dijk van Westkapelle, toen het tijdens mist onder loodsaanwijzing het Oostgat wildé aanlopen. Betrokkene: de kapitein H. Oldenburger. Op 16 December 1954 is het motorschip „Diet", dat op de reis van Grimsby naar Vlissingen onder loodsaanwijzing het Oostgat wilde aanlopen, op de dijk van Westkapelle aan de grond gelopen. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit aan de grond lopen en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Diet", H. Oldenburger, wonende te Delfzijl. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 10 Februari 1955, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van de verhoren van de kapitein, de bestman en de loods van de „Diet", zomede van de gebruikte Nederlandse kaart no. 203 — Monden van de Schelde —, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. Als getuige onder ede werd gehoord de zeeloods 2de klasse C. I. J. van der Schans. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij hefr laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken en bij het verhoor door de Scheepvaartinspectie heeft de kapitein, betrokkene, als volgt verklaard: Het motorschip „Diet" is een Nederlands schip, toebehorende aan de kapitein, H. Oldenburger, te Delfzijl. Het meet 206 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een 195 pk motor. Op 15 December 1954, te 13 uur, vertrok de „Diet", beladen met ijzeren platen, van Grimsby met bestemming Vlissingen. De diepgang was vóór 8', achter 8'03". De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 5 personen. Volgens de verklaring van de kapitein had de reis een normaal verloop en werd op 16 December 1954, te 13.30 uur, bij de Midden Steenbankboei een loods voor het Oostgat aan boord genomen. Het was kalm weer met slecht zicht, variërende van ^ tot 1 mijl. Het zou die dag te 18.50 uur H.W. Vlissingen zijn; er liep vloedstroom. Van hier werd onder loodsaanwijzing met afwisselende vaart naar de wal van Westkapelle gestuurd; geregeld werden mistseinen gegeven. De kapitein was met de loods op de brug, de bestman stond aan het roer, voorop stond een uitkijk. De kapitein deelde de loods mee, dat door de ijzerlading de deviatie minus 4° was; de kapitein had dit vastgesteld. De boei van de Midden Steenbank werd dichtbij gepasseerd. De kapitein herinnert zich de gestuurde koersen niet goed meer, doch meent, dat de koers na de boei 157° (k) was. De volle- krachtvaart is 7 ½ mijl. De kapitein is naar zijn hut gegaan om te eten, maar kwam na ongeveer 5 minuten terug op de brug. De loods verzocht op zeker moment te stoppen om te zoeken naar de Kalooboei. Deze boei werd noch gezien, noch gehoord. Na enige tijd is 160° (k) gestuurd en daarna 165°. (k). Te omstreeks 15.30 uur vroeg de kapitein de loods hoe ver men op deze koers nog van de wal af kon zijn. De loods antwoordde: nog circa 3 mijl. Kort daarop, te 15.33 uur, kwamen even aan bakboord vooruit kribben van de wal in zicht. De kapitein zette onmiddellijk de schroef op volle kracht achteruit en liet hard s.b.-roer geven. Te 15.35 uur werd tussen twee kribben even de grond geraakt; het schip lag toen stil. De kapitein gaf nu met b.b.-roer langzaam vooruit en nadat het schip naar bakboord was gedraaid, sloeg hij volle kracht achteruit. Het schip voer achteruit tussen de kribben door en kwam in diep water. Hierna werd de reis vervolgd op zicht van de boeien en de wal. Nabij boei no. 6 in het Oostgat is de „Diet" ten anker gegaan en heeft op 17 December 1954, te 9 uur, toen het was opgeklaard, de reis vervolgd; te 11 uur meerde de „Diet" aan de losplaats. Na het vastlopen zijn vóórpiek en ruim geregeld gepeild; het schip maakte nergens water. De bestman heeft verklaard, dat hij bij het overnemen van de loods aan het roer stond en steeds heeft gestuurd tijdens het naar binnen stomen. Het was mistig en er werden mistseinen gegeven. Toen de kapitein de schroef op vol achteruit zette, heeft de bestman hard s.b.- roer gegeven. Hij stuurde 165°; daarvóór had hij 160° gestuurd, maar hij herinnert zich de daaraan voorafgaande koersen niet. De bestman heeft van het vastlopen niet veel bemerkt, hij heeft geen schok gevoeld. Er is hierna geregeld gepeild, doch het schip maakte geen water. De verklaring van de loods wijkt in belangrijke mate af van die van de kapitein. De loods heeft verklaard, dat hij op 16 December 1954, te 14.30 uur, omstreeks 1J/2 mijl N.t.W. van de Midden Steenbank-West- lichtboei werd bemand op het motorschip „Diet". De wind was Z.Z.O. 2, het was heiig, zicht circa ½ mijl; er liep vloedstroom, H.W. Vlissingen 18.51 uur. Te 14.40 uur werd voornoemde lichtboei op 10 m aan bakboord gepasseerd. Vanhier stuurde de loods naar de Kalooboei. Deze koers is 163° r.w. In verband met het Z.W. gaande tij werd 150° (k) gestuurd. De loods paste een miswijzing van minus 11° toe, —7° variatie, — 4° deviatie volgens de kapitein. De kapitein zou geregeld tegen de loods hebben gezegd, dat hij + 4° moest toepassen. De loods stuurde dus 24° op wegens stroomdrift. De vaart was volgens de kapitein 7 mijl. Na het passeren van de boei verliet de kapitein de brug. Er stond een matroos aan het roer. Wegens het veranderlijke zicht werd met afwisselende vaart gestoomd. Daar de afstand tot de Kalooboei vanaf de Midden Steenbank-West- boei 4 mijl is, verwachtte de loods te omstreeks 15.15 uur bij de Kalooboei te zijn. Op dat tijdstip is gestopt. De loods heeft de boei niet gezien, maar hij meende deze te horen op omstreeks 4 streken achterlijker dan dwars aan stuurboord en nam als afstand 1 mijl aan. De loods hoorde achteruit de mistseinen van twee varende schepen. De loods liet nu 155° (k) sturen, 144° r.w.; dit is nog 5° boven de lichtenlijn, daar het tij daar meer zuidelijk trekt. Toen gestopt werd, kwam de kapitein boven; hij vroeg toen hoe ver men nog van de wal stond. De loods antwoordde: nog circa 3 mijl. Toen nam de bestman het roer over. Nadat ongeveer 5 minuten 155° (k) was gestuurd, liet de loods veranderen tot 160° (k), daar hij aannam, dat het schip nu ongeveer in de lichtenlijn was gekomen. Het zicht nam toen zo af, dat de loods de kapitein adviseerde ten anker te gaan De kapitein vond het echter nog goed vaarbaar weer, hoewel de loods het zicht schatte op 200 m. Daar de kapitein wist, dat het schip bij volle-krachtvaart bij vol achteruit slaan in ongeveer 100 m stilligt, wilde hij doorgaan en trachten de Oostgatboei of de wal te verkennen. De loods merkte toen op, dat, wanneer men de wal zou zien, men er vlak bij zou zijn. De kapitein wilde de wal maken. De koers werd toen 160° (k). Toen werd, nadat de loods er om had gevraagd, een uitkijk op de bak geplaatst. Te 15.30 uur stopte de loods om te luisteren naar de Oostgatboei; men hoorde niets. Te 15.35 uur zag men op koers 160° vooruit de dijk van Westkapelle. Ofschoon direct volle kracht achteruit werd geslagen en het roer hard stuurboord werd gedraaid, raakte het schip met de voorsteven tussen twee kribben de grond. Om niet geheel tegen de wal te komen, is langzaam vooruitgedraaid met b.b.-roer en toen het schip haaks op de wal was gekomen, werd vol achteruit geslagen. Toen de „Diet" in dieper water was gekomen, heeft de loods gedurende 10 minuten volle kracht gestoomd, eerst in een westelijke koers, vervolgens evenwijdig aan de wal. Ofschoon de loods toen weer voorstelde te gaan ankeren, wilde de kapitein weer de wal opzoeken en naar binnen gaan. Het schip had gestoten ongeveer 1 km benoorden het Zuiderhoofd. Na enige tijd west te hebben gestuurd, werd veranderd tot Z.Z.W. (k). Daar het zicht iets opklaarde, kreeg men boei O.G. 2 in zicht. Op zicht van de wal en de boeien voer men toen verder. De loods wilde dit op tijd doen, zo langzaam mogelijk varende. Telkens echter draaide de kapitein aan de regulateur om meer vaart te lopen. Toen het zicht afnam tot 50 m en boei no. 5 niet was gezien, weigerde de loods door te gaan; men is toen ten anker gekomen. Toen het schip was opgedraaid, zag men boei no. 6 op 30 m afstand in richting N.N.W. Toen de loods wilde laten loden, bleek er geen loodlijn te zijn. Toen met een andere lijn werd gelood, werd de diepte met de hand uitgevaamd. Na het stoten had de loods de kapitein gevraagd te laten peilen; de kapitein zou toen hebben geantwoord, dat hij daar geen mensen voor had. Toen men ten anker lag, is voor het eerst gepeild door de kapitein. De loods is van mening, dat dit de enige keer is, dat ruim en vóórpiek zijn gepeild. Hoewel er een nieuwe klok aan boord was, werd daarop slechts met tussenpozen van een uur geluid; de kapitein achtte meer luiden niet nodig, daar er toch geen vaart was. Nadat de loods aan boord was gekomen en men koers zette naar de wal, vond de kapitein het niet nodig mistseinen te geven; de loods heeft toen zelf geregeld de mistseinen gegeven. Toen men ten anker lag, was er geen wacht aan dek; de kapitein lag te kooi; de loods is zelf meermalen aan dek gaan kijken. Op 17 December, te 9 uur, is het anker opgehieuwd en de reis voortgezet; te 10 uur meerde men in de sluis. Ter zitting verklaarde de kapitein, dat hij na het verlaten van Grimsby had vastgesteld, dat de deviatie — 4° was. Men had de Midden-Steenbankboei goed aangelopen. Toen de loods aan boord was gekomen, heeft betrokkene de navigatie geheel aan de loods overgelaten. De kaart lag op de kaartentafel. Betrokkene heeft daarop niet de afstand tussen de boeien afgepast en hij heeft evenmin de stroomkaarten ingezien. De log was ingehaald vóór de loods aan boord kwam. De loods heeft bij het vaststellen van de koers rekening gehouden met de stroom. Betrokkene herinnert zich de gestuurde koersen niet goed. Men voer meest volle kracht, doch af en toe is vaart geminderd, wanneer het zicht slechter werd. Ter hoogte van de Kalooboei is gestopt om daarnaar uit te luisteren. Betrokkene heeft niets gehoord. Betrokkene ontkent, dat de loods, nadat bij de Oostgatboei weer is geluisterd, echter zonder iets te horen, zou hebben geadviseerd ten anker te gaan. Dit is evenmin gedaan na het stoten. Slechts bij boei no. 6 in het Oostgat heeft de loods voorgesteld te gaan ankeren en dit is toen gedaan. Toen, nadat volgens de gis de Oostgatboei was gepasseerd, betrokkene de loods vroeg hoe groot de afstand was tot de wal, antwoordde de loods, dat deze omstreeks 3 mijl was. Betrokkene dacht, dat het schip wel een mijl voorlijker zou staan. Ongeveer 2 minuten later zag men iets donkers vooruit, dat eerst voor een schip werd gehouden, maar dat weldra bleek een krib van de wal te zijn. Ondanks onmiddellijk achteruitslaan, raakte het schip even de grond. Na de Oostgatboei werd gestoomd met een vaart van circa 5 mijl. Betrokkene geeft toe, dat hij verschillende keren, wanneer de loods vaart had geminderd, de regulateur weer wat meer heeft geopend. Na het stoten heeft betrokkene, zodra het schip vlot was, ruim en vóórpiek gepeild; het schip maakte geen water. Men is eerst uit de wal gestoomd en daarna meer evenwijdig daaraan. Toen het even opklaarde, is boei O.G. 2 gezien en kon men verder naar binnen gaan. Dit is gebeurd op zicht van de wal en de boeien. Nadat boei no. 5 niet was gezien, stelde de loods voor ten anker te gaan. Dat is toen direct gedaan. Betrokkene ontkent, dat men aan boord geen gemerkte loodlijn zou hebben. In Vlissingen is een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie aan boord geweest en deze heeft zich daarvan overtuigd. Toen het schip ten anker lag, is geregeld wacht gelopen en zijn de voorgeschreven mistseinen gegeven. Betrokkene is van mening, dat de „Diet" benoorden het Noorderhoofd heeft gestoten. De loods verklaarde ter zitting, dat hij na het passeren van de Midden Steenbank-West-boei 150° (k) heeft gestuurd. Getuige stuurde ongeveer 2 streken op voor de stroom. Hij was van mening, dat deze sterk dwars over naar stuurboord liep, en rekende er op, dat de vaart hoogstens 7 mijl was en dat ook met verminderde vaart gevaren zou worden. Ter hoogte van de Kalooboei, te t5!l5 uur, stopte getuige de motor om te luisteren. Hij meende de boei aan stuurboord achteruit te hebben gehoord en nam daaruit aan, dat de afstand tot de boei ongeveer mijl was. Getuige heeft er niet aan gedacht naar het geluid toe te stomen om zekerheid te krijgen, dat men inderdaad de boei had aangelopen. Het zicht was 200 a 300 m. Met halve kracht werd verder gevaren, aanvankelijk met koers 155° (k), na 5 minuten 160° (k). Ter hoogte van de Oostgatboei is weer gestopt; deze boei is niet gehoord. Het zicht was nu.zo slecht geworden, dat getuige de kapitein voorstelde ten anker te gaan; hij gaf als motief, dat men toch Vlissingen niet kon bereiken. De kapitein, die weliswaar de navigatie geheel aan getuige overliet, wilde niet ankeren en zei, dat het schip met achteruitslaan zeer snél gestopt lag en dat hij de wal wilde verkennen. De kapitein vroeg getuige hoe ver het schip nog van de wal stond. Volgens de gis. die getuige had bijgehouden, moest die afstand nog 3 mijl zijn. Blijkbaar heeft het schip veel sneller gelopen, want een paar minuten later zag men iets donkers vooruit. Dit werd aanvankelijk voor een ten anker liggend schip gehouden, maar dan zag getuige, dat het een krib van de wal was. Onmiddellijk werd vol achteruitgeslagen. Het schip raakte even de grond. Van de wal werd toen geroepen, dat men zich een kilometer benoorden het Zuiderhoofd bevond. Na vlot komen, is eerst recht uit de wal gestoomd en daarna evenwijdig daaraan. Getuige adviseerde de kapitein weer te gaan ankeren. Doordat het even opklaarde, zag men boei O.G. 2. De kapitein wilde toen doorvaren. Getuige zette de motor op zeer langzaam en voer op zicht der boeien naar binnen. De kapitein voerde de vaart steeds weer op. Toen boei no. 5 werd gemist, weigerde getuige verder te gaan. Men is toen dicht bij boei no. 6 ten anker gekomen. Toen de bestman loodde na het ten anker komen, moest de loodlijn worden uitgevaamd; deze was niet gemerkt. Toen de ,,Diet" ten anker lag, zat de wachtsman steeds in de kombuis en liet hij na de voorgeschreven mistseinen te geven. De inspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat de „Diet" op 16 December 1954 bij de Midden- Steenbankboei de loods aan boord nam. De kapitein had berekend, dat de deviatie —4° was, en deelde dit de loods mee. Deze paste toen een totale fout van —11° toe. De koers van de Midden- Steenbank-West-boei naar de Kalooboei is 163° r.w. De loods stuurde belangrijk op. Volgens zijn zeggen was dit, omdat hij rekening hield met vaart minderen en omdat hij de vorige dag een sterke stroom zou hebben bemerkt. De toegepaste stroomdrift was te groot. De koers leidde te noordelijk en daardoor werden de Kaloo- en Oostgatboei gemist. De loods zegt, dat het schip heeft gestoten benoorden het Zuiderhoofd. Als dat waar is, moet het schip zeer dicht langs de Kaloo- en Oostgatboei zijn gevaren. Het is meer waarschijnlijk, dat het schip heeft gestoten benoorden het Noorderhoofd. De loods bepaalde steeds de koers, de kapitein gaf daar niet veel aandacht aan. Wanneer de loods vaart minderde, greep de kapitein in. Zo was het onmogelijk een gis bij te houden. De kapitein verklaarde op de loods te vertrouwen, maar hij maakte het deze onmogelijk een gis bij te houden. Ter hoogte van de Kalooboei is gestopt; de loods meende toen iets te horen. Het is jammer, dat men de boei niet heeft opgezocht. Later zag men plotseling iets, dat de wal bleek te zijn. Het stoten was van weinig belang. De inspecteur wijst er op, dat het beter is ten anker te gaan, wanneer men bij mist geen bestek meer heeft. Het is wel mogelijk voor een klein schip om aldaar de wal aan te lopen, indien men systematisch vaart. Op de „Diet" was geen sprake van systematisch varen; men voer in den blinde door het water. Door deze onvoldoende navigatie is de kapitein mede schuldig aan het stoten van zijn schip. Over vele dingen lopen de verklaringen van de kapitein en de loods uiteen. Blijkbaar was niet alles op de „Diet" in orde. De inspecteur vond hierin echter geen reden om een klacht tegen de kapitein in te dienen. De kapitein is mede schuldig aan het stoten van zijn schip, omdat hij de navigatie geheel overliet aan de loods en toch ingreep. De inspecteur stelt de Raad voor de kapitein te straffen door hem de bevoegdheid om als kapitein te varen te ontnemen voor de tijd van twee weken. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: Het aan de grond lopen van het motorschip „Diet" op 16 December 1954 op de dijk van Westkapelle moet worden geweten aan onjuiste en onvoldoende verantwoorde navigatie aan boord van de „Diet", waarvoor betrokkene als kapitein van dat schip verantwoordelijk is. De Raad gaat er daarbij van uit, dat op grond van de afgelegde verklaringen, hoewel die van betrokkene en de loods op meerdere punten niet overeenstemmen, de navolgende gang van zaken als genoegzaam gebleken moet worden aangenomen. Nadat te ongeveer 14.30 uur de loods bij de Midden-Steenbankboei aan boord was genomen, heeft betrokkene, ofschoon het zicht toen reeds slecht was en daarna nog veel slechter is geworden, zich niet meer daadwerkelijk met de navigatie van zijn schip bemoeid en heeft hij deze vrijwel geheel overgelaten aan de loods. Hij heeft daarbij aan de loods als gegevens verstrekt, dat de deviatie van het kompas als gevolg van de lading ijzer —4° bedroeg en de snelheid van zijn schip op volle kracht ongeveer 7 mijl. Rekening houdende met deze gegevens en met een variatie van —7° en een door hem gegiste kracht van de vloedstroom, stelde de loods de koers op 150° (k). Stroomkaarten, die wel aan boord waren, zijn daarbij niet geraadpleegd en de zeekaart is na een vluchtige inzage, weggeborgen, terwijl de log was ingehaald. De loods koerste mitsdien op de gis en uit het verdere verloop is op te maken, dat hij de kracht van de vloedstroom heeft overschat, waardoor hij te veel heeft opgestuurd, en de snelheid van het schip heeft onderschat, waardoor hij de kust van Walcheren veel eerder heeft bereikt dan hij vermoedde. Gemelde koers varend, is meest volle kracht gevaren. Af en toe, als het zicht minder werd, werd vaart geminderd. Toen men vervolgens te omstreeks 15.15 uur, naar schatting van de loods, de Kalooboei bereikt moest hebben, is gestopt om naar deze boei uit te kijken. De boei werd niet gevonden. Wel heeft de loods ongeveer 4 streken achterlijker dan dwars aan stuurboord het geluid van een boei gehoord en hij meende, dat dit de Kalooboei moest zijn. Naar het oordeel van de Raad had men hierop beter gedaan die boei op te zoeken, ten einde zich te vergewissen of gemelde veronderstelling juist was en aldus vast te stellen waar het schip zich bevond en zo een vast punt te krijgen, van waaruit de verdere koers kon worden vastgesteld. In plaats daarvan is men met wisselende snelheid blijven doorvaren, waarbij de loods de koers heeft gewijzigd tot 155° (k), daarna tot 160° (k), terwijl betrokkene telkens de snelheid van het schip trachtte op te voeren, waardoor hij de loods in zijn gis belemmerde. Na aldus enige tijd te zijn doorgevaren, heeft men te 15.30 uur weer gestopt om te luisteren naar de Oostgatboei. Deze werd noch gevonden, noch gehoord en het moet toen aan betrokkene en de loods duidelijk zijn geweest, dat laatstgenoemde niet meer wist waar het schip zich bevond. Naar het oordeel van de Raad had men toen ten anker moeten gaan. De loods heeft toen ook voorgesteld te ankeren, doch gaf daarvoor als reden op, dat men die avond Vlissingen toch wel niet meer zou halen. Beter ware geweest, dat hij toen daarvoor aan betrokkene als reden had opgegeven, dat hij niet meer wist waar het schip zich bevond. Nu heeft betrokkene, toen de loods hem op een desbetreffende vraag hoe groot de afstand tot de wal was had geantwoord: omstreeks 3 mijl, besloten om, hoewel hij zelf deze schatting van de loods aan de ruime kant achtte, door te varen, ten einde de wal te verkennen en enkele minuten daarna werd plotseling vooruit over bakboord een donkere schim waargenomen, welke eerst voor een ander schip werd gehouden, doch vlak daarop een krib van de dijk van Westkapelle bleek te zijn. Hoewel direct hard s.b.-roer werd gegeven en volle kracht achteruit werd geslagen, kon niet meer worden voorkomen, dat de „Diet" tussen twee kribben op die dijk aan de grond liep. Door vervolgens b.b.-roer te geven en zacht aan vooruit te slaan, werd het schip bijgedraaid. Daarop kwam het door achteruit te slaan weer los en kon het naar dieper water worden gebracht. Bij peilingen in ruim en vóórpiek bleek het schip geen water te maken. De kust aanhoudend, is men daarop verder gevaren. Boei O.G. 2 werd verkend. Boei no. 5 werd weer gemist. Toen weigerde de loods verder te gaan en is men gaan ankeren. Nadat het schip was rondgezwaaid, bleek men dicht bij boei no. 6 te liggen. °P grond van het voorgaande is de Raad van oordeel, dat voormeld vastlopen van de ,,Diet" mede moet worden geweten aan de schuld van betrokkene, die, als kapitein verantwoordelijk voor de navigatie aan boord van zijn schip, in zijn beleid ernstig is te kort geschoten door enerzijds de navigatie aan de loods uit handen te geven en anderzijds door in de snelheid van het schip in te grijpen de loods in zijn gis te belemmeren en onder de gebleken omstandigheden niet tijdig zelf het besluit te nemen om zijn reis af te breken en ten anker te gaan, toen het ook aan hem door het missen van de Kalooboei en de Oostgatboei duidelijk moet zijn geweest, dat er in den blinde werd gevaren. Op grond van gemelde schuld straft de Raad kapitein H. Oldenburger, geboren te Nieuw-Beerta op 15 September 1914, wonende te Delfzijl, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren mr. G. A. Schreuder, 2de plv. voorzitter, C. H. Brouwer, H. A. Broere, A. Kunst en H. Tichelman, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris, mr A. Boosman, en uitgesproken door voornoemde voorzitter ter openbare zitting van de Raad van 10 Februari 1955. , (Get.) G. A. Schreuder, A. Boosman.
Leeuwarder courant 16-03-1955: Berisping voor de kapitein van de kustvaarder „Diet". De Raad voor de Scheepvaart heeft in een schriftelijke uitspraak de heer H.O., kapitein van de kustvaarder „Diet", gestraft met een berisping, omdat het aan de grond lopen van diens schip op 16 December j.l. op de dijk van Westkapelle moet geweten worden aan onjuiste en onvoldoende verantwoorde navigatie aan boord van de „Diet". Zoals bekend, liep de „Diet" een week later tijdens de Kerststorm op het strand van Ameland. |