1957-01-29: |
NvhN 10-04-1958: De Raad voor de Scheepvaart: Terzake van de aanvaring van het motorschip Fram (kapitein A. van Vessem) met het Britse motorschip Perth op de Westerschelde, is de Raad van oordeel, dat de Fram goed gevaren heeft. Zij is misschien dichter bij de zwarte tonnen gekomen dan men meende, maar zij is tijdig, voordat de Perth dichtbij zou zijn, naar stuurboord gegaan en heeft deze stuurboordbeweging aangegeven door een fluitsein en een lichtsein. De Raad is overtuigd, dat indien de loods van de Perth geen vertrouwen had in de manoeuvre van de Fram, hij de vaart uit zijn schip had moeten halen. Reeds meermalen heeft de Raad zich in die geest uitgesproken.
17-04-1958 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart: Nr. 29 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake de aanvaring van het motorschip „Fram" met het Britse motorschip „Perth" op de Wester Schelde. Op 29 januari 1957 is het motorschip „Fram", dat op de reis van Antwerpen naar Vlissingen onder loodsaanwijzing de Schelde afvoer, na het passeren van Hansweert in aanvaring gekomen met het tegenkomende Britse motorschip „Perth". In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart, besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij art. 29 der Schepenwet, dat de raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze aanvaring. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 februari 1958 in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de stuurman en de kapitein van de „Fram" en van de loodsen van de „Fram" en de „Perth", zomede van het scheepsdagboek en de Nederlandse kaart nr. 214: Wester Schelde, en hoorde. als getuigen de kapitein A. van Vessem en de stuurman E. Bergsma, beiden van de „Fram", en de loods van de „Perth", B. J. Janse. Uit de verklaringen en bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Fram" is een Nederlands s.chip, toebehorende aan de kapitein A. van Vessem, te Rotterdam. Het meet 176.6 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 125 pk motor. De kapitein is in het bezit van het diploma 1ste stuurman G.H.V., de stuurman in dat van 3de stuurman G.H.V. Nadat de „Fram" te Capelle, nabij Brussel, een lading van 200 ton eternitplaten had geladen, vertrok het schip op 29 januari 1957 te 12.00 uur vandaar met bestemming Londen. Te 17.45 uur kwam te Antwerpen een Belgische loods, E. M. Spruijt, met een aspirant-loods aan boord en zette het schip de reis voort. De diepgang was voor 1.82, achter 2.36 m. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 5 personen. Het was goed weer met goed zicht; de wind was Z.W. 3/4. Er liep ebstroom; het was die dag te 22.30 uur laagwater te Antwerpen. Te 20.13 uur werd, middenvaarwaters varende, Hansweert gepasseerd. De stuurman was met de loods op de brug. De stuurman heeft verklaard, dat hij, even voorbij boei nr. 47, aan de noordkant van het vaarwater, nabij boei nr. 38, een tegenkomer zag, naar zijn schatting 6000 ton groot. Dit schip passeerde groen op groen, op circa 30 m afstand, nadat de „Fram" een weinig naar bakboord was uitgeweken om het andere schip meer ruimte te geven. Na het passeren van dit schip werd 308° (k) gestuurd. Nu zag de stuurman op ongeveer 2 mijl afstand, bij boei nr. 41, een andere tegenkomen De loods liet iets naar stuurboord uitwijken. Men zag de tegenkomer, die later bleek het Britse motorschip „Perth" te zijn, naar bakboord draaien. De „Fram" gaf meer s.b.-roer en gaf een korte stoot op de fluit; tegelijk met het geven van fluitsignalen gaat op het brughuis een gele lamp branden. De „Perth" bleef bakboorduit gaan; zij bevond zich nog voor boei nr. 38. De „Fram" gaf hard s.b.-roer en nog eens een korte stoot, maar even later werd de motor op volle kracht achteruit gezet. Nadat de „Fram" ongeveer 2 minuten achteruit had gedraaid en vrijwel stil lag in het water, ontstond te 20.27 uur een aanvaring. De „Perth", die nog een vaart had, die geschat wordt op 5 mijl, raakte met s.b.-zij de achterkant van de bak aan bakboord van de „Fram" en doordat de „Perth" door bleef draaien over bakboord werd de „Fram" ook nog aan het achterschip en de roef geraakt en beschadigd. Bij de aanvaring lag de „Fram" noord voor; de aanvaring geschiedde onder een hoek van 10° tussen de achterschepen en vond plaats op een afstand van 50 m Z.W. van boei nr. 38. De loods van de „Fram" heeft verklaard, dat ter hoogte van de Kapellebank N.W.t.W. (k) werd gestuurd; de „Fram" voer middenvaarwaters. Tussen boeien nrs. 41 en 43 zag de loods op 3 a 4 streken aan bakboord de twee toplichten en het groene vuur van de „Perth", terwijl de „Fram" zich ongeveer halverwege ton nr. 40 en boei nr. 38 bevond. De loods liet s.b.-roer geven met een korte stoot. Het was toen 20.24 uur. De „Fram" liep volle kracht, 7 mijl. Daar men geen antwoord hoorde, werd na 2 minuten het sein van een korte stoot herhaald. Ook nu hoorde men geen antwoordsein van het andere schip, maar daar men zag dat dit naar bakboord draaide, zette de loods te 20.28 uur de motor op volle kracht achteruit en gaf 3 korte stoten op de fluit. Te 20.29 uur vond een aanvaring plaats onder een hoek van 10°, terwijl de „Fram" noord voorlag. De aanvaring vond plaats tussen boeien nrs. 38 en 43, op een kwart van de afstand tussen beide boeien, bezuiden boei nr. 38. De kapitein kwam na de aanvaring direct op de brug. De „Perth" draaide rond over bakboord. Nadat de „Fram" vrij was gekomen van het andere schip, draaide zij over stuurboord rond. Nadat bevonden was, dat het schip geen water maakte en de „Perth" ook geen hulp nodig had, werd te 20.35 uur de reis vervolgd. De „Fram" meerde te 24.00 uur in de haven van Vlissingen. De „Perth" is een schip van 1321 brutoregisterton met een 1250 pk motor. Dit schip was leeg, de diepgang was voor 6'01", achter 13'05". De Nederlandse loods B. J. Janse heeft verklaard, dat hij op 29 januari 1957 te 17.50 uur te Vlissingen werd bemand op het Britse motorschip „Perth" om dit te beloodsen naar Antwerpen. Het was goed weer met goed zicht, de wind was Z.W. 3/4, er liep ebstroom. In het Middelgat voer de „Perth" stijf onder de zwarte tonnenkant. Ter hoogte van de Biezelingse Ham werd de „Perth" aan b.b.-zij voorbijgelopen door een groot schip, dat bij de Kapellebank de buitenbocht hield. Nadat zwarte ton nr. 41 op korte afstand was gepasseerd, werd koers veranderd naar stuurboord tot 80° gyro. Boei nr. 43 was toen scherp op s.b.-boeg. Men zag enige lichters binnen de zwarte tonnen de rivier afkomen; later bleek, dat direct achter deze lichters, dus ook aan de verkeerde kant binnen de zwarte tonnen, het motorschip „Fram" voer. Toen de ,,Perth" zich bewesten boei nr. 43 bevond, op circa 150 m daarvandaan, zag de loods van dit schip van de ,,Fram", die nog binnen de zwarte tonnen voer, nog niet voorbij boei nr. 43, het rode zijlicht en het toplicht. Dit schip was op 2 a 3 streken aan stuurboord en naar schatting 1-00 m beoosten boei nr. 43. De loods hoorde een korte stoot van de „Fram" en zag een lichtflikkering. Daar hij echter niet de stand van toplicht en zijlicht van de „Fram" zag veranderen, gaf de loods 2 korte stoten op de fluit en liet hard b.b.-roer geven. Hij achtte de afstand tussen de schepen te kort om door s.b.-roer te geven, vrij van het andere schip te kunnen blijven en wilde door b.b.-roer te geven de „Fram" als het ware dwingen om aan s.b.-zij van de ,,Perth" te passeren, daar de loods het niet mogelijk achtte, dat de „Fram" nog voor de „Perth" langs kon lopen. De „Perth" draaide naar bakboord en daar de loods meende op te merken, dat de „Fram" bleef liggen zoals tevoren, en hij geen seinen van dit schip meer hoorde, zette hij te 20.28 uur de machine op volle kracht achteruit en gaf hij 3 korte stoten. Te 20.30 uur vond een aanvaring plaats; de voorsteven van de „Fram" trof de „Perth" aan s.b.-zijde ter hoogte van de mast, onder een hoek van nagenoeg een streek tussen de achterschepen. Vervolgens kwam de „Fram" met haar b.b.-zij tegen s.b.-zij van de „Perth", die toen ongeveer noord voorlag en het licht van boei nr. 38 even op b.b.-boeg had. De „Fram" draaide over stuurboord rond; de „Perth" riep dit schip nog aan, doch kreeg geen antwoord. De „Perth" bleek geen water te maken en vervolgde te 20.40 uur haar reis naar Antwerpen. Ter zitting verklaarde de kapitein van de „Fram", A. van Vessem. dat hij voor en tijdens de aanvaring zich in zijn hut bevond. Hij kwam direct na de aanvaring op de brug en zag toen, dat dichtbij aan s.b.-vooruit boei nr. 38 lag. Getuige weet, dat de „Fram" twee keer een korte stoot heeft gegeven. De stuurman van de „Fram", E. Bergsma, verklaarde ter zitting, dat korte tijd na het passeren van Hansweert de „Fram" een weinig naar bakboord is uitgeweken voor een tegenkomend groot schip. De „Fram" voer meest middenvaarwaters; dit schip heeft slechts één toplicht, dit is ongeveer 15 m boven water. Getuige herinnert zich niet, dat ter hoogte van boei nr. 45, buiten het vaarwater, binnenschepen hebben gevaren. Getuige zag, toen dit schip zich bij boei nr. 41 bevond, de „Perth" naderen. De loods liet een weinig naar stuurboord koers veranderen en een korte stoot geven op de fluit. De „Perth" is naar bakboord uitgeweken. De „Fram" heeft nog eens een korte stoot gegeven, maar toen bleek, dat de „Perth" niet naar stuurboord uitweek, is de machine op volle kracht achteruit gezet. Een aanvaring vond plaats even bezuiden boei nr. 38. De rivierloods B. J. Janse heeft ter zitting verklaard, dat hij op 29 januari 1957 het motorschip „Perth" beloodste van Vlissingen naar Antwerpen. Er liep ebstroom, het was helder weer. Reeds toen de „Perth" zich ter hoogte van boei nr. 41 bevond, zag getuige aan stuurboord vooruit, tussen boei nr. 43 en 45, vele binnenschepen, die, zich buiten het vaarwater bevindende, voeren in de richting Terneuzen. Terwijl de „Perth" zich nog niet bij boei nr. 43 bevond en haar koers 80° r.w. was, zag getuige op 2 a 3 streken aan stuurboord, op ongeveer 500 m afstand, het toplicht en het rode zijlicht van de „Fram" en hoorde hij een korte stoot van dit schip. Getuige achtte het niet mogelijk, d3t de „Fram" nog tijdig voor de „Perth" langs zou draaien, want hij zag dit schip niet naar stuurboord draaien. Hij achtte het ook niet raadzaam de machine te stoppen, maar besloot naar bakboord uit te wijken. Er werd b.b.-roer gegeven en er werden twee korte stoten op de fluit gegeven. Na korte tijd heeft getuige de machine op volle kracht achteruit gezet en 3 korte stoten gegeven. Desondanks kwamen de schepen met elkaar in aanvaring. Dit vond plaats ongeveer middenvaarwaters, ten zuiden van boei nr. 38. De „Perth" heeft steeds dicht langs de zwarte tonnen gevaren; getuige heeft gezien, dat de „Fram" ook aan de zwarte tonnenkant voer. Getuige deelt de raad mee, dat ook schepen, welke een loods aan boord hebben, daar, waar de „Fram" voer, vaak afkomend aan de zwarte tonnenkant varen en soms wel buiten de tonnen. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat de aanvaring, welke op 29 januari 1957 plaatsvond tussen de motorschepen „Fram" en „Perth", nog goed is afgelopen. Beide schepen hadden een loods aan boord. In de regel houden de schepen op de Schelde hun s.b.-kant van het vaarwater. Het is vreemd, dat toch een aanvaring heeft plaatsgevonden; het was helder vurenzicht. De verklaringen van de „Fram" luiden positief, dat geregeld middenvaarwaters is gevaren, maar dat na het passeren van boei nr. 47 dit schip naar bakboord is gedrukt om een grote tegenkomer te laten passeren; daarna zocht zij weer het midden op. Er moet dan ook aan b.b.-zij van de „Fram" steeds voldoende ruimte zijn geweest om de „Perth" te kunnen laten passeren aan die kant. Van de zijde van de „Perth" is verklaard, dat men eerst de indruk had, dat vooruit tegenkomende schepen buiten de zwarte tonnen voeren, en daarna kreeg men de indruk, dat de „Fram" niet meer naar stuurboord kon uitwijken. De hoofdinspecteur denkt, dat de „Fram" wel dichter bij de zwarte tonnen heeft gevaren dan men aan boord van dat schip meende; anders zou de reactie van de loods van de „Perth" wel heel vreemd zijn geweest. Uit de verklaringen krijgt men niet de zekerheid, dat de manoeuvre van de „Perth" de juiste was. Het is beter, vooral wanneer door het andere schip een korte stoot is gegeven, om in zo'n geval de vaart eruit te halen. De hoofdinspecteur is van mening, dat er geen schuld bestaat bij de „Fram". Men is aan boord van dit schip geschrokken toen de „Perth" naar bakboord uitweek. De hoofdinspecteur wijst er ter lering op, dat men voorzichtig moet zijn met het loslaten van zijn goede wal. Wanneer een tegenkomer niet goed uitwijkt, doet men beter, vooral bij tegenstroom de vaart eruit te halen dan naar bakboord uit te wijken. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Het motorschip „Fram", dat, op reis van Antwerpen naar Vlissingen, onder aanwijzing van een loods, de Schelde afvoer, heeft, na het passeren van Hansweert, een weinig naar bakboord moeten uitwijken voor een grote tegenkomen Hierna stuurde dit schip weer een koers om weer in het midden van het vaarwater te geraken. De raad acht het waarschijnlijk, dat de „Fram" wel dichter bij de zwarte tonnen heeft gevaren dan men aan boord van dat schip opgeeft, te meer omdat het nu een bocht naar bakboord moest maken. De loods van het opvarende Britse motorschip „Perth" heeft, toen dit schip, goed aan zijn s.b.-zij van het vaarwater stomende, boei nr. 41 passeerde, aan stuurboord vooruit een aantal schepen gezien, die zich, naar zijn mening, buiten de tonnen bevonden en in westelijke richting varende waren. De loods, die weet, dat binnenschepen dat ter plaatse vaak doen, heeft toen kennelijk aangenomen, dat ook thans alleen binnenschepen daar voeren en dat deze aan zijn s.b.-zij zouden passeren. Eerst na enige tijd merkte de loods op, dat één dezer schepen geen binnenschip was, het toonde één toplicht en één rood zijlicht. Dit schip, dat later bleek het motorschip „Fram" te zijn, gaf, toen de afstand tot de „Perth" volgens de loods niet meer was dan 500 m, een korte stoot. De loods verklaarde, dat hij niet zag, dat dit schip ook naar stuurboord koers veranderde, en dat hij aannam, dat voor deze manoeuvre de „Fram" ook niet meer de gelegenheid had. Zonder haar vaart te minderen is de „Perth" naar bakboord uitgeweken en pas toen bleek, dat de schepen elkaar dicht naderden, hebben beide achteruitgeslagen. Een lichte aanvaring vond evenwel plaats. Aan boord van de „Fram", waar men meende, dat er aan bakboord ruimte genoeg was om de „Perth" rood op rood te passeren, was men verrast door het naar bakboord uitwijken van dat schip en is, nadat nog eens een korte stoot is gegeven, de machine op achteruit gezet. De raad is van oordeel, dat de „Fram" goed gevaren heeft; zij is misschien dichter bij de zwarte tonnen gekomen dan men meende, maar zij is tijdig, vóórdat de „Perth" dichtbij zou zijn, naar stuurboord gegaan en heeft deze stuurboordbeweging aangegeven door een fluitsein en een lichtsein. De raad heeft de overtuiging, dat de loods van, de „Perth" te lang heeft vastgehouden aan de mening, dat zich aan stuurboord vooruit alleen enige binnenschepen bevonden, waarvan hij geen last zou krijgen, daar ze buiten het betonde vaarwater voeren. Dit bracht hem er ook toe, toen hij de „Fram" onderkende, zonder meer aan te nemen, dat ook dit schip zich of buiten, of zeer dicht bij de zwarte tonnenlijn bevond. Zelfs toen dit schip door een korte stoot aangaf, dat het naar stuurboord uitweek, wilde de loods niet aannemen, dat deze manoeuvre uitgevoerd kon worden. Nu de „Perth" nog een bocht moest maken, was het niet vast te stellen of de „Fram" zich te dicht bij de zwarte tonnen bevond, en het was zeker ook niet in korte tijd uit te maken of dit schip, dat slechts één toplicht heeft, wel naar stuurboord uitweek. Indien de loods geen vertrouwen had in de manoeuvre van de „Fram", had hij de vaart uit zijn schip moeten halen. Het verlaten van zijn goede wal moet zeker worden afgekeurd. Reeds meermalen heeft de raad zich in die geest uitgesproken. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, 1ste plv. voorzitter, C. Hellingman, H. A. Broere, F. van der Laan en J. J. Steensma, leden, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken door de voorzitter ter openbare zitting van de raad van 9 april 1958. (Get.) A. Dirkzwager, A. Boosman. |