1937-07-16: |
Nieuwe Tilburgsche Courant 16-07-1937: Angstig avontuur van twee kanovaarders op de Schelde. Tijdens dit noodweer bevonden zich twee ongeveer achttienjarige jongens uit Middelburg in een kano op de Schelde. Zij zouden zeker verdronken zijn, als niet op hel laatste moment het Groningsche motorzeilschip „LUTGERDINA" kwam aanvaren en de kapitein, de heer R. Landstra, hen opmerkte. Onmiddellijk verminderde hij vaart en draai de hij bij, waarop beide jongens met touwen aan boord konden worden getrokken. Zij waren geheel van streek, maar dank zij de goede verzorging, waren zij spoedig weer op hun gemak gesteld. De kapitein verklaarde gedurende zijn zeemansloopbaan van 35 jaar nog nimmer zulk een noodweer te hebben meegemaakt. Het schip, dat zonder lading op weg was van Londen naar Brussel, hads gelukkig bijtijds de zeilen ingehaald, anders had men het er zeker niet zoo goed afgebracht, daar het vaartuig af en toe geheel op de zij kwam te liggen.
NvhN 16-07-1937: Groninger schip redt twee kanovaarders. De jongens waren op de Schelde door het noodweer overvallen. Tegen het verbod van hun ouders op zee gegaan.
Tijdens het noodweer dat gisteravond vrijwel overal boven ons land woedde, bevonden zich twee ongeveer achttienjarige jongens uit Middelburg in een kano op de Schelde. Zij zouden zeker verdronken zijn, als niet op het laatste moment het Groninger motorzeilschip LUTGERDINA kwam aanvaren en de kapitein, de heer R. Landstra, hen opmerkte. Onmiddellijk verminderde hij vaart en draaide hij bij, waarop beide jongens met touwen aan boord konden worden getrokken. Zij waren geheel van streek, maar dank zij de goede verzorging, waren zij spoedig weer op hun gemak gesteld. De kapitein verklaarde gedurende zijn zeemansloonbaan van 35 iaar nog nimmer zulk een noodweer te hebben meegemaakt. Het schip dat zonder lading op weg was van Londen naar Brussel had gelukkig bijtijds de zeilen ingehaald, anders had men het er zeker niet zoo goed afgebracht, daar het vaartuig af en toe geheel op de zij kwam te liggen. De kapitein vertelt.Aan boord van de Lutgerdina, welke de haven van Vlissingen is binnengegaan, had de correspondent van de Telegraaf een onderhoud met den kapitein. Ter hoogte van Niewersluis, aldus de heer Landstra, ontdekte ik plotseling een klein bootje met menschen er in die om hulp riepen. Ik liet direct den motor langzaam draaien en wij draaiden bij. Het bleek al spoedig, dat er onmiddellijk moest worden gehandeld, daar het bootje, dat een kano bleek te ziin, het niet lang meer kon houden. Wij slaagden er in de kano vrij dicht te naderen en gooiden toen een touw uit, dat, door de jongens werd gegrepen. Daarmede hebben zij eerst de kano vastgemaakt, waarna met een tweede touw de knapen on de Lutgerdina zijn getrokken. Daarna hebben wij ook de kano aan boord gehaald. De jongens waren geheel van streek vanwege den doorgestanen angst. Onmiddellijk werden ze in de kajuit genomen en van droge kleeren voorzien. Daarna kwamen ze spoedig op hun verhaal. De namen van de geredden onbekend! Tot zoover de kapitein, die zich gelukkig voelde, twee jonge levens van den dood te hebben gered. De jongens zelf waren minder spraakzaam en wilden zelfs hun namen niet noemen, ook niet aan hun redders. Hun houding wordt verklaarbaar, als men weet, dat de jongens niet mochten varen van hun ouders. Zij hadden het echter toch gedaan en waren met prachtig windstil weer de Schelde opgevaren. Toen eenmaal de lucht betrok, was het te laat om terug te keeren. Hun bootje werd heen en weer geslingerd door de hooge golven en de jongens dachten niet anders of hun laatste uur was geslagen. Hun kleeren waren reeds grootendeels weggespoeld en zoo de reddende boot niet was gekomen, hadden zij zeer zeker hun graf in de golven gevonden. |