1953-02-08: |
Het Vrije Volk 09-02-1953: ,Amazone' botst 8 Febr. Het Nederlandse motorschip „Amazone" is aangevaren door het Israëlische stoomschip „Hadar". Er bestaat geen direct gevaar voor het schip. De pompen kunnen het water bijhouden. De “Amazone" zal vanmiddag om vijf uur in Vlissingen aankomen. De bedoeling is, dat het schip dan binnendoor naar Vlaardingen-Oost vaart. Het was oorspronkelijk op weg van Vlissingen naar Engeland.
11-06-1953. Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart: No 35 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake de aanvaring op de Noordzee van het motorschip „Amazone" met het Israëlische schip „Hadar". Op 8 Februari 1953 is het motorschip „Amazone", op de reis van Bergen op Zoom naar Cork, op de Noordzee aangevaren door het recht van achter oplopende Israëlische schip „Hadar". In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur- generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze aanvaring. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 26 Maart 1953, in tegenwoordig- heid van de inspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein en de roerganger van de „Amazone", zomede van een te Rotterdam afgelegde scheeps- verklaring en het scheepsdagboek, en hoorde als getuige de kapitein van de „Amazone", A. Borg. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Amazone" is een Nederlands schip, toebehorende aan J. A. Vos, te Hoogkerk. Het meet 250 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een 180 pk motor. Op 7 Februari 1953 vertrok de „Amazone", beladen met draineerbuizen, van Bergen op Zoom met bestemming Cork. De diepgang was vóór 8'3", achter 8'6". De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 6 personen. Na te hebben gebunkerd en te hebben gewacht op het opklaren van de heersende mist, vertrok de „Amazone" 8 Februari te 4.30 uur van Vlissingen en ontscheepte te 9.45 uur bij NF 9 de loods. Vanhier werd gestuurd W.t.N.(k) naar de West Hinder. Het was goed weer en goed zicht, de wind was west. De kapitein en de roerganger bevonden zich in het stuurhuis. Van hieruit heeft men door twee ramen in het achterschot een ruim uitzicht naar achteren, slechts onderbroken door de schoorsteen. Te omstreeks 11.00 uur zag de kapitein vrijwel recht achteruit, iets aan bakboord, een meeligger, die later bleek het Israëlische schip „Hadar" te zijn, die de „Amazone" bleek op te lopen. De kapitein besteedde meer aandacht aan hetgeen vooruit in zicht zou komen en keek uit naar de West Hinder. Slechts af en toe keek hij naar achter en zag de „Hadar" meer en meer naderen. Toen hij te 11.29 uur weer achteniitkeek, zag hij, dat de voorsteven van de „Hadar" slechts 20 m van zijn achterschip was verwijderd. De kapitein gaf direct order hard s.b.-roer te geven en gaf 1 korte stoot. Terwijl het rad 'naar stuurboord werd gedraaid, meende hij op te merken, dat de „Hadar", die recht achteruit was, begon naar stuurboord uit te wijken. Hij hielp daarop de roerganger het roer, dat nog niet aan boord lag, bakboord aan boord te draaien; tevens gaf hij twee korte stoten. Vrijwel direct daarop, te 11.30 uur, voer de „Hadar" met de voorsteven tegen s.b.-achterschip ter hoogte van de bolder en drukte het achterschip naar bakboord, zodat de „Amazone" dwars vóór de steven kwam van het aanvarende schip. De steven van de „Hadar" gleed naar voren en bleef dan rusten ongeveer 2 á 3 m vóór het frontschot van de brug aan stuurboord. De „Amazone" kreeg zware slagzij over bakboord, water kwam aan dek en liep door de deur in het frontschot in de pantry en de kombuis. Vermoedelijk sloeg de „Hadar" toen achteruit, want zij kwam weldra vrij. De „Amazone" richtte zich weer; de motor werd gestopt. Men heeft van de „Hadar" geen enkel sein gehoord. Op verzoek van de „Amazone" bleef de „Hadar" in de buurt en vergezelde haar op de reis naar Vlissingen, waarheen de kuster besloot terug te keren. De „Amazone" was ernstig beschadigd, maar maakte niet veel water; dit kon met de pomp worden bijgehouden. Bij de loodsboot gekomen, kon de „Hadar" haar reis vervolgen; de „Amazone" ging binnendoor naar Vlaardingen. Ter zitting verklaarde de kapitein geheel overeenkomstig het hiervóór vermelde. Hij voegde daaraan toe, dat hij de „Hadar" te 11.00 uur voor het eerst opmerkte. Hij heeft daarna af en toe achteruit gekeken, maar hij vertrouwde er op, dat het schip wel zou uitwijken vóór het te dichtbij kwam. De vaart van de „Amazone" was 7 mijl, die van de „Hadar" werd door getuige geschat op 10 mijl. Getuige achtte het niet nodig een attentiesein te geven, want hij kon niet aannemen, dat de „Hadar" hem niet zag. De inspecteur voor de scheepvaart merkte op, dat bij de beoordeling van dit geval er wel rekening mee moet worden gehouden, dat men niet over verklaringen van de „Hadar" beschikt. Hij voerde daarna aan, dat dit geval dan zeer eenvoudig is. De „Hadar" liep de „Amazone" op en moest dus uitwijken. De „Hadar" deed dit niet en is daardoor schuldig aan de aanvaring. Het is wel bevreemdend, dat de „Amazone", nu de „Hadar" niet uitweek, geen attentiesein gaf. De inspecteur wijst er nog eens op, dat een wachthebbende officier niet alleen naar voren moet uitkijken, maar geregeld ook rondom, dus over de volle 360° zijn aandacht moet geven. De schuld aan de aanvaring ligt geheel bij de „Hadar". Het oordeel van de Raad luidt als volgt: Bij het geven van zijn oordeel is de Raad zich bewust, dat dit uitsluitend berust op de verklaringen, die van de zijde van de „Amazone" zijn gegeven. Van de „Hadar" zijn geen verklaringen overgelegd. De aanvaring op 8 Februari 1953 op de Noordzee tussen het motorschip „Amazone" en het Israëlische stoomschip „Hadar" is veroorzaakt, doordat dit laatste schip, dat de „Amazone" opliep, daarvoor niet is uitgeweken. Op het Israëlisch schip moet in het geheel niet zijn uitgekeken. Anders was het toch niet mogelijk in aanvaring te komen met een schip, dat zeker een half uur tevoren vooruit in zicht was gekomen. De Raad neemt het de kapitein van de „Amazone" niet kwalijk, dat hij geen attentiesein heeft gegeven. Het gebeurt, vooral bij het varen langs de aangewezen routes over de Noordzee, dikwijls, dat een oploper eerst op het laatste moment roer geeft en dan het andere schip passeert. Het moest kapitein Borg wel zeer onwaarschijnlijk voorkomen, dat men op de „Hadar" zijn schip niet zou hebben opgemerkt. De Raad sluit zich aan bij de opmerking van de inspecteur over het uitkijken door de officier van de wacht. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, tweede plv. voorzitter, C. H. Brouwer, K. Visser en K. R. Bosma, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 20 Mei 1953. (Get.) A. Dirkzwager, A. Boosman.
|