1957-01-15: |
Collision Op de Elbe vond een aanvaring plaats tussen de ALPHA en het Engelse schip BURUTU PALM. De ALPHA, onderweg van Hamburg naar Holbeck met een lading veevoeder, dreigde te zinken. De bemanning werd overgenomen door de sleepboot GREIF, die de ALPHA aan de grond zette. Gelicht en gerepareerd, en waarbij het achterschip werd opgeboeid. (Het kwam in 04-1957 weer in de vaart.)
NvhN 18-01-1957: De ALPHA beschadigd na aanvaring met Engels schip. De Alpha, een kleine kustvaarder van de heer Z. J. Balk te Groningen, is ernstig beschadigd na een aanvaring met een Engels schip op de Elbe. De uit drie koppen bestaande bemanning is niet gewond. Het ongeluk gebeurde dinsdag op de Elbe, toen de Alpha onderweg was naar Denemarken. Na de aanvaring met het Engelse schip Burulupalm, dreigde de Alpha te zinken, zodat de bemanning in de boot stapte en aan land ging. De kustvaarder bleef echter drijven op lucht in de voorpiek en een sleepboot sleepte het schip daarop naar een werf by Wieshafen, waar men zal proberen het schip te repareren. De schade is vrij belangrijk. De bemanning blijft voorlopig in Duitsland voor de gebruikelijke verhoren. De Alpha is een scheepje van 200 ton d.w. en werd in 1926 bij J. Smit en Zn. te Foxhol gebouwd.
NvhN 08-03-1957: Raad voor de Scheepvaart. De aanvaring van de ALPHA. De Raad voor de Scheepvaart te Amsterdam heeft geprobeerd na te gaan wie de schuld heeft gehad van de aanvaring op 15 januari tussen het grote Britse Libertyschip Burutu Palm en het kleine Groninger motorschip Alpha. De Alpha had Hamburg verlaten en voer 's avonds met een lading veevoeder de Elbe af. Uit de tegenovergestelde richting kwam de Britse boot. Kapitein Z. J. Balk uit Groningen vertelde gisteren aan de Raad, dat naar zijn mening de Brit, die uit een bocht kwam, niet voldoende stuurboord hield. Eerst had hij gemeend, dat het schip alsnog naar de eigen zijde van het vaarwater zou uitwijken, doch dit geschiedde niet en te laat ontdekte de kapitein het dreigende gevaar. „Ik zelf kon een aanvaring niet meer vermijden door naar stuurboord te zwenken", zei hij en daarom had hij een noodmanoeuvre naar bakboord gemaakt, in de hoop op die wijze nog links langs het naderbijkomende schip te kunnen varen. De Alpha werd echter bij het achterschip aan stuurboordzij de door het grote Libertyschip geramd en liep ernstige averij op. De schade wordt geraamd op ƒ 60.000. In Hamburg gaf de Duitse Raad voor de Scheepvaart, die ook de loods van het Britse schip hoorde, de Nederlandse kapitein de schuld. Vanmiddag wilde de inspecteur-generaal voor de scheepvaart, de heer J. Metz, de schuldvraag laten rusten, „aangezien zonder het horen van de tegenpartij niet is vast te stellen of op de navigatie van de Brit inderdaad iets valt aan te merken". Wel meende de heer Metz, dat kapitein Balk er beter aan zou hebben gedaan zelf tijdig ver naar stuurboord uit te wijken. „Een klein schip als de Alpha kan zo dicht onder de wal komen", zei hij, „dat een Libertyschip wegens de veel grotere diepgang eerder aan de grond zou lopen dan het kleine schip rammen". De Raad zal later schriftelijk uitspraak doen.
25-04-1957 Uitspraak Raad voor de Scheepvaart: Nr. 24 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart intake de aanvaring van het motorschip „Alpha" met het Britse stoomschip „Burutu Palm" op de Elbe. Betrokkene: de kapitein Z. J. Balk. Op 15 januari 1957 is het motorschip „Alpha", dat op de reis van Hamburg naar Holback de Elbe afvoer, in aanvaring gekomen met het tegenkomende Britse stoomschip „Burutu Palm". In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze aanvaring en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Alpha", Z. J. Balk. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 maart 1957, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van de verhoren van de kapitein en de bestman, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. Als getuige werd gehoord de stuurman I. Boonstra. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Alpha" is een Nederlands schip, toebehorende aan Z. J. Balk en M. Boonstra, te Groningen. Het meet 150 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 90 pk motor. Op 15 januari 1957, te 19 uur, vertrok de „Alpha", die beladen was met sojaschroot en katoenzaadkoeken, van Hamburg met bestemming Holback. De diepgang was vóór 17.5, achter 1,5 dm. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 4 personen. De kapitein vaart al sinds 1943 als zodanig en sinds 1 november 1956 op het motorschip „Alpha". Daar de kapitein de Elbe goed kent, besloot hij geen loods te nemen. Het was goed weer met goed zicht; er liep ebstroom. Het schip stuurde goed. De bestman stond aan het roer, de kapitein was voortdurend op de brug. Nadat Glückstadt was gepasseerd, werd op de lichtenlijn van Hollerwettern vooruit gestuurd; men hield deze om de oost open. De „Alpha" hield zoveel mogelijk s.b.-zij van het vaarwater; zij voer volle kracht en haar navigatielichten brandden helder. Men zag aan bakboord vooruit de lichten van een opvarende sleep en van een zeeschip. Deze sleep en tegenkomer waren boei H nog niet gepasseerd. Zij moesten deze boei ronden, daarbij de boei aan stuurboord houdend, en ongeveer 3 streken naar stuurboord van koers veranderen. De kapitein zag aan stuurboord vooruit een vaartuig, dat bij de monding van de Stor aan de grond zat. De sleep rondde boei H en passeerde enige tijd later de „Alpha" rood op rood. De tegenkomer, die later bleek het Britse stoomschip „Burutu Palm" te zijn, voer daarna ook voorbij boei H. De kapitein en de stuurman van de „Alpha" hebben verklaard, dat de „Burutu Palm" daarna niet naar stuurboord draaide. Men bleef haar groene zijlicht zien. Men heeft geen enkel geluidssein van de tegenkomer gehoord en de „Alpha" heeft ook geen geluidsseinen gegeven en ook geen vaart geminderd. De „Alpha" kon niet meer naar stuurboord uitwijken. Toen volgens de kapitein de afstand tussen de schepen was afgenomen tot 50 m en hij nog steeds het groene zijlicht van de „Burutu Palm" zag, liet de kapitein, om een aanvaring te voorkomen, hard b.b.-roer geven; daarbij werd niet een signaal van 2 korte stoten op de fluit gegeven. Volgens de bestman heeft de kapitein b.b.-roer laten geven, toen de dreigende aanvaring door de „Burutu Palm" niet meer voorkomen kon worden. Zodra de voorsteven van de „Burutu Palm" vrij was van de „Alpha", is door dit laatste schip hard s.b.-roer gegeven om het achterschip vrij te doen zwaaien van het andere schip, maar dit gelukte niet en de „Burutu Palm" voer met haar steven aan op s.b.-achterschip. De motor van de „Alpha" stopte uit zich zelf en de kapitein verklaarde, dat het achterschip direct begon weg te zinken, zodat hij vreesde, dat het schip geheel zou zinken. De kapitein liet de boot strijken en toen deze te water lag, namen alle vier opvarenden daarin plaats, maar bleven langszij van de „Alpha" liggen. Korte tijd later kwam de sleepboot „Greif" naderbij; deze nam de opvarenden van de „Alpha" aan boord en maakte daarna dit schip vast en begon het naar de wal te slepen. Toen daarna bleek, dat de „Alpha" niet verder zonk, heeft de „Greif" dit schip naar Witschhafen gesleept en daar aan de grond gezet. De kapitein heeft nog gezegd, dat hij heeft gezien, dat de „Burutu Palm" na de aanvaring heeft gestopt en dat dit schip pas de reis heeft vervolgd nadat het een andere sleepboot had gepraaid. Ter zitting verklaarde de kapitein geheel overeenkomstig het hiervóór vermelde. Hij voegde daaraan toe, dat het in de avond van 15 januari 1957 helder weer was met volle maan en met weinig wind. Ter hoogte van Glückstadt gekomen, was het vrijwel stil water. De elektrische navigatielichten brandden helder. De „Alpha" voer iets beoosten de lichtenlijn van Hollerwettern-Brokdorf. Zij hield zoveel mogelijk de s.b.-zij van het vaarwater en had een koers, die even vrijliep van een schip, dat vóór de Stor aan de grond zat. Reeds geruime tijd had men beneden boei H een opvarende sleep en de „Burutu Palm" gezien, die de Elbe opvoeren. Nadat de sleep de boei had gerond, passeerde zij rood op rood de „Alpha". Men zag, dat ook de „Burutu Palm" boei H voorbijvoer, maar merkte niet op, dat dit schip daarna naar stuurboord koers veranderde; men bleef haar groene zijlicht zien. De kapitein heeft in het laatst niet meer op de lichtenlijn gelet, maar gaf alle aandacht aan het naderende schip. Toen de afstand tussen de schepen was afgenomen tot circa 50 m, nam de kapitein aan, dat de „Burutu Palm" door een koersverandering naar stuurboord alleen de dreigende aanvaring niet meer kon vermijden, en besloot hij zelf maatregelen te nemen om een aanvaring te voorkomen. De kapitein achtte het niet mogelijk naar stuurboord uit te wijken, daar dan zeker de „Alpha" aan b.b.-zij zou zijn aangevaren; hij besloot daarom naar bakboord uit te wijken. De kapitein heeft geen vaart geminderd, daar hij steeds verwachtte, dat de „Burutu Palm" nog wel naar stuurboord zou draaien. Hij heeft geen geluidsseinen van het andere schip gehoord en ook zelf geen fluitseinen gegeven. De kapitein acht het waarschijnlijk, dat men op de .,Burutu Palm" de lichten van zijn schip niet gezien heeft, doordat deze zich voor het andere schip in de lichten van Glückstadt bevonden. Nadat de kapitein b.b.-roer had laten geven, bleek de „Burutu Palm" naar stuurboord te draaien. Ofschoon op het laatst nog hard s.b.-roer werd gegeven, slaagde men er niet in het achterschip vrij te doen draaien en de ste.ven van de „Burutu Palm" trof onder een hoek van omstreeks 30° s.b.-achterschip van de „Alpha" ongeveer 4 m vóór het hek. De vaart van het Engelse schip was niet meer dan 5 a 6 mijl; de „Alpha" liep ongeveer 7 mijl. Daar het aanvankelijk leek alsof de „Alpha" ter plaatse zou zinken, heeft de kapitein de boot, welke op het luik stond, te water laten brengen, waarna alle vier opvarenden daarin plaatsnamen. De sleepboot „Greif" kwam spoedig langszij en nam de inzittenden over en slaagde erin de „Alpha" naar Witschhafen te slepen. De verklaring van de stuurman was geheel gelijkluidend aan die van de kapitein. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat op 15 januari 1957 's avonds de „Alpha" de Elbe afvoer en na het passeren van Glückstadt in aanvaring is gekomen met het tegenkomende Engelse stoomschip „Burutu Palm". Dit laatste schip voer onder aanwijzing van een loods; de „Alpha" had geen loods aan boord. Het was vrijwel stil water. De wederzijdse verklaringen lopen op belangrijke punten uiteen. Volgens de voor het Seeamt afgelegde verklaring van de loods van de „Burutu Palm" voer dit schip in de lichtenlijn en werd men daar verrast door de aanvaring met de „Alpha". De „Alpha" zegt, dat zij beoosten de lichtenlijn heeft gevaren en vooruit tot het laatst het groene zijlicht van de „Burutu Palm" zag. Andere getuigen hebben verklaard, dat de „Burutu Palm" aan haar goede kant van het vaarwater voer. Indien dit zo is, moet de „Alpha" naar de verkeerde kant van het vaarwater zijn verdaagd, maar dat staat niet vast. Op de „Burutu Palm" bevond zich een ervaren loods, die wist, dat bij boei H het schip koers moest veranderen naar stuurboord. Deze koersverandering kan weieens wat lang duren. Een klein schip, dat zulk een schip tegenkomt, zal ervoor moeten zorgen goed zijn s.b.-kant van het vaarwater te houden; het moet vermijden naar bakboord uit te wijken. Het staat niet geheel vast, dat de „Burutu Palm" aan haar goede kant voer. De kapitein van de „Alpha" zegt, dat hij alleen de dreigende aanvaring kon trachten te voorkomen door naar bakboord uit te wijken. Een klein schip kan altijd beter trachten nog meer naar stuurboord uit te wijken. Komt het grote schip te veel aan zijn b.b.-kant, dan zal het in het algemeen eerder aan de grond lopen dan dat het het kleine schip aanvaart. Het gebeurt vaak, dat het kleine schip slechts meent, dat de tegenkomer te laat uitwijkt. De hoofdinspecteur wijst erop, dat de raad slechts één partij heeft gehoord. De kapitein van de „Alpha" heeft te goeder trouw gemeend uit te moeten wijken zoals hij heeft gedaan; daarom wil de hoofdinspecteur niet ingaan op de schuldvraag in deze aanvaring. Ter lering wijst hij er nog op, dat, wanneer men voor een bocht het groene zijlicht ziet van een tegenkomer, die over stuurboord die bocht moet ronden, men zoveel mogelijk naar stuurboord uit moet wijken en nooit bakboorduit moet gaan. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Het motorschip „Alpha" vertrok in de avond van 15 januari 1957 van Hamburg en voer onder aanwijzing van de kapitein de Elbe af. De „Alpha" is daar niet loodsplichtig en daar de kapitein vaak de Elbe heeft bevaren, wil de raad de beslissing van de kapitein om geen loods te nemen niet afkeuren. Het was zeer helder weer, met volle maan. Nadat de „Alpha" Glückstadt was gepasseerd, zag de kapitein aan bakboord vooruit een sleep en daarachter een groot schip, die bij boei H koers moesten veranderen naar stuurboord om in de lichtenlijn Hollerwettern-Brokdorf verder te varen. De sleep rondde de boei normaal en passeerde de „Alpha" rood op rood. Van de zijde van de „Alpha" is verklaard, dat het grote schip, de „Burutu Palm", na het passeren van de boei niet naar stuurboord draaide, zodat men op de „Alpha" steeds het groene zijlicht van dat schip bleef zien. De kapitein van de „Alpha" voer in dezelfde koers met onverminderde snelheid door, daar hij verwachtte, dat de „Burutu Palm" toch nog wel naar stuurboord zou draaien. Toen echter de afstand tot de schepen was afgenomen tot 50 m en nog steeds het groene licht van de „Burutu Palm" te zien was, besloot de kapitein van de „Alpha" naar bakboord uit te wijken; hij achtte het niet mogelijk toen nog naar stuurboord uit te wijken. Voor het Seeamt te Hamburg heeft de loods van de „Burutu Palm" verklaard, dat hij op de normale wijze de boei H heeft gerond, en ook de schipper van de sleep, die vóór hem voer, heeft verklaard, dat het Engelse schip in de lichtenlijn voer. Hiertegenover staat de verklaring van de kapitein van de sleepboot „Greif", die van mening is, dat de „Burutu Palm" de boei erg ruim heeft gerond. De kapitein van de „Alpha" heeft verklaard, dat hij aanvankelijk goed erop heeft gelet iets beoosten de lichtenlijn te varen, maar dat hij op het laatst alleen op de lichten van de „Burutu Palm" heeft gelet. De plaats van de aanvaring ten opzichte van de lichtenlijn is niet met zekerheid komen vast te staan. Het is mogelijk, dat de ,,Burutu Palm" de draai naar stuurboord wat ruim heeft genomen en dat men aan boord van dit schip door de lichten van Glückstadt en de volle maan vooruit de lichten van de "Alpha" niet goed heeft onderkend. Het is ook mogelijk, dat de „Alpha", door minder goed op de lichtenlijn te letten, te veel naar bakboord is verdaagd en in het vaarwater van de “Burutu Palm" is geraakt. De raad wil zich daarom niet uitspreken over de schuldvraag. Wel wil de raad erop wijzen, dat bij ontmoeting van schepen onder omstandigheden als hier bestonden het kleine schip zoveel mogelijk zijn s.b.-kant moet houden. Het kan daar hoogstens aan de grond geraken, maar in het algemeen zal het dieper liggende grote schip eerder vastlopen dan dat het in aanvaring komt met het kleine schip. Hoewel het weleens angstig kan schijnen, wanneer men, langer dan verwacht wordt, het groene zijlicht van het grote schip ziet, moet men toch wel vertrouwen in de zeemanschap van loods en kapitein op het grote schip en zijn s.b.-kant houden; indien gewenst, is het beter vaart te minderen. In ieder geval moet afgekeurd worden, dat het kleine schip naar bakboord uitwijkt. In noodgevallen mag een b.b.-manoeuvre nodig zijn. maar in het hier behandelde geval is van deze noodzakelijkheid niet overtuigend gebleken. De raad beslist, dat de schuld van de kapitein van de „Alpha" niet is bewezen en dat op kapitein Zwierd Johannes Balk, geboren 6 november 1918, wonende te Groningen, geen strafmaatregel wordt toegepast. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, 1ste plv. voorzitter, H. A. Broere, J. Tissot van Patot en A. Kunst, leden, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken door voornoemde voorzitter ter openbare zitting van de raad van 7 maart 1957. (Get.) A. Dirkzwager, A. Boosman. |