1941-05-30: |
In beslag genomen door de Kriegsmarine Dienststelle Rotterdam ten behoeve van de Transportflotte Speer en door deze op 1 augustus overgenomen en in dienst voor transport tussen Duitsland, Denemarken en Finland. Op 4 maart 1945 bij Storö (westkust Zweden) op de rotsen en werd op 7 maart vlotgebracht en zwaar beschadigd Gothenburg binnengesleept. Aldaar op verzoek van de Nederlandse ambassade door de Zweedse regering vastgehouden. Formeel medio april 1945 in 'Saar' herdoopt maar niet geëffectueerd.
Bijdrage Ben Scholten: 1942: door de Duitsers per 1 augustus 1942 onderdeel van Transportflotte Speer. Na aankomst in Noorwegen op 5 oktober 1942 werd ze voor de rest van de oorlog vooral in die contreien ingezet met Kirkenes als thuishaven.
1943 : September toen de Russische luchtmacht een luchtaanval uitvoerde op de Noordelijke gelegen haven Kirkenaes en een benzinetrein, welke aldaar op de kade stond, in vlammen deed opgaan, werd ook dé aan de kade gelegen Hoendiep een prooi der vlammen. Zij brandde grotendeels uit. Op 18 september 1943 werd de schade geïnspecteerd en die bleek enorm te zijn. Het hele voorschip was uitgebrand, inclusief de ruimte, waar de matrozen sliepen. Alle houten luiken op de beide ruimen waren verbrand, evenals de laadbomen, inclusief het staande en lopende want. Ook was het stuurhuis met volledige inventaris verloren gegaan De hitte was zo intens, dat ondermeer vrijwel alle stalen platen en balken van het ruim aan bakboordzijde, van de bak, van de luikhoofden en van het dek waren ontzet. Onder normale omstandigheden zou de “Hoendiep“ zeker als een Constructive Total Loss zijn afgevoerd. Maar de Duitsers konden elk schip goed gebruiken, zodat zij besloten haar te repareren.
1945: in maart 1945 was het weer raak. Onder kapitein Richard Appiarius liep ze op 4 maart 1945 rond 22.10 uur op de rotsen bij Storö aan de Zweedse westkust. Ze had in het Noorse Frederikstad een vrij waardevolle lading ingenomen, bestaande uit vier nieuwe stoomketels, zes generatoren, een twee cilinder motor en ruim 18 ton machineonderdelen.
Door de aanwakkerende wind en de toenemende golfslag sloeg zij spoedig lek. De machinekamer kwam goeddeels onder water te staan, waarbij de koppen van de hoofdmotor nog net zichtbaar bleven. De gezamelijke trekkracht van de loodsboot uit Smögen en een kotter was onvoldoende om haar te bevrijden. Uit Gothenburg werd daarom hulp ingeroepen van de bergingssleepboot “Harald”. Die zette de volgende ochtend onmiddellijk een pomp over, die er echter na tien minuten mee ophield. Een poging haar over de achtersteven los te krijgen, mislukte. Via de voorsteven lukte het wel en die middag was ze los. De “Harald” nam haar langszij en onder voortdurend lenzen met zijn stoompomp, arriveerden beide schepen voor Kungshamn. Een duiker dichtte de gaten provisorisch. De volgende ochtend voer het span naar Gothenburg. Maar onderweg maakte de “Hoendiep“ weer water, zodat het een meter hoog in de machinekamer kwam. De “Harald” moest opnieuw lenzen. Ook op 7 maart pompte de bergingsboot nog een paar uren, terwijl duikers de gaten dichtten. Die middag was het karwei eindelijk geklaard en werd de “Hoendiep“ naar de douanekade verhaald. Een voorlopig certificaat van zeewaardigheid stond toe, dat zij bij goed weer naar Aalborg werd gesleept. Maar hiermee waren de problemen nog niet voorbij.
Uiteraard claimde rederij Röda Bolaget van de “Harald” bergingsloon. De waarde van het schip werd vastgesteld op 80.000 Zweedse Kronen en die van de lading op 45.000 Zweedse Kronen. Nadat de OT vanuit Berlijn volmacht had verleend, werd het hulploon op 25.000 Zweedse Kronen afgemaakt. Er werd overeengekomen, dit bedrag pas te voldoen, wanneer de “Hoendiep“ was uitgeklaard.
Op 21 maart 1945 arriveerde de sleepboot “Elbe” om de “Hoendiep“ naar Aalborg te slepen. Maar de pomp bleek niet te functioneren en moest eerst worden gerepareerd. Op de “Elbe” zat een Nederlandse machinist, die zijn kans schoon zag om te drossen en politiek asiel aan te vragen. De Nederlandse machinisten van de “Hoendiep“ volgden zijn voorbeeld. Op 23 maart was de pomp van de “Elbe” gerepareerd en werd de “Hoendiep“ uitgeklaard. Nadat de Zweedse Marine toestemming had verleend voor de uitvaart en het hulploon was betaald, leek niets meer in de weg voor het vertrek van de sleep. Tot het Zweedse Ministerie van Buitenlandse Zaken de marine opdracht gaf, de “Hoendiep“ vast te houden. In Stockholm waren namelijk ernstige twijfels gerezen, of de“Hoendiep“ nu een Duits schip was of een Nederlands schip. De uitklaring werd ongedaan gemaakt en de toestemming voor vertrek werd ingetrokken. De lokale vertegenwoordiger van de OT kwam daarop met de bergers overeen, dat de 25.000 Zweedse Kronen zouden worden terugbetaald, mocht de“Hoendiep“ een Nederlands schip blijken.
Wat bleek? De Nederlandse Ambassade had de Zweedse autoriteiten getipt, dat de “Hoendiep“ een Nederlands schip was en had verzocht haar vast te houden. De agent van de Duitsers probeerde de “Hoendiep“ vrij te krijgen door te stellen, dat het schip reeds door de Zweedse Marine was vrijgegeven, ook al was uitgeklaard en dus in technische zin ‘onderweg’ was. Volgens de Zweden was het uitvaartverbod echter geen juridisch maatregel, maar in dit geval een noodzakelijk machtsmiddel, dat elke regering ten dienste staat, zolang een schip zich in haar territoriale wateren bevindt. Totdat was vastgesteld, wie de rechthebbende was, moest de “Hoendiep“ in Gothenburg blijven. Mocht ze Duits zijn, dan zou ze natuurlijk onmiddellijk worden vrijgegeven.
Dat de Duitsers stelden, dat de “Hoendiep“ in dienst van het Ministerium fűr Rűstung und Kriegsproduktion voer en dus als Duits schip moest worden aangemerkt, maakte in Stockholm evenmin indruk. Hun werd te verstaan gegeven, dat als Duitsland de “Hoendiep“ wederrechtelijk had gevorderd, een dergelijk bezit in een neutraal land als Zweden niet zonder meer kon worden erkend. De Zweden beriepen zich hierbij op een identiek geval, waardoor jurisprudentie over was ontstaan. De Sovjet Unie had namelijk (volgens de Sovjets) bij de bezetting van Estland ook automatisch de vloot van vloot van Estland in bezit gekregen. Toen enkele van deze schepen naar Zweden uitweken en de Russen om uitlevering vroegen, had Zweden geweigerd. Stockholm vond, dat hierover na afloop van de oorlog een beslissing kon worden genomen.
Het Duitse weerwoord was nu, dat het in het aangehaalde geval ging om schepen van privé-eigenaars; de “Hoendiep“ was echter eigendom van de Duitse staat.
De Zweden nodigden zowel Duitsland als Nederland uit het bewijs van eigendom te leveren. Mocht de
“Hoendiep“ Nederlands bezit blijken, dan zou een regeling nodig zijn om de Duitsers schadeloos te stellen voor het betaalde hulploon.
Op een vraag van de Duitsers of de lading alvast kon worden vrijgegeven, kwam geen onmiddellijk antwoord; dat zou worden onderzocht. De Duitse ambassade gaf de vertegenwoordiging van de Transportflotte Speer in Oslo opdracht de originele connossementen en alle relevante papieren omtrent de “Hoendiep“ met spoed naar Gothenburg te sturen. De sleepboot “Elbe” kreeg instructie naar Moss te vertrekken. Dit was de situatie op de middag van 27 maart 1945.
Vijf weken later was de oorlog afgelopen. Het is niet waarschijnlijk, dat in die korte tijd rond de “Hoendiep“ nog belangrijke ontwikkelingen hebben plaatsgehad.
Op 10 augustus 1944 verkocht Wedema de onverdeelde helft van de “Hoendiep“ aan schipper Frederik Eefting uit Zwartsluis. De aanvaarding werd geacht te hebben plaats gehad op 30 mei 1942. De exploitatie van het schip heeft, te rekenen vanaf de gemelde datum voor gezamelijke rekening plaatsgehad. Eefting betaalde voor dit 50% belang 32.500 gulden plus 5% rente vanaf 30 mei 1942. Er werd overeengekomen, dat participanten het eerste recht van koop hadden als de ander zijn deel wilde verkopen.
Of de Nederlandse eigenaren van de zware brandschade af wisten, is niet aannemelijk. Er staat in de kadastrale stukken geen enkele verwijzing naar een mogelijke schade. Ook de prijs duidt erop, dat de thuisblijvers niets wisten over het lot van de “Hoendiep“.
Op 28 augustus 1944 werd Jan Roelf Mulder, secretaris Vakgroep Kustvaart van het gewest Groningen, tot boekhouder benoemd. Hij zou dit schip tot augustus 1951 aan zijn (bevrachtings)kantoor houden.
Op 28 augustus 1944 werd Jan Roelf Mulder, secretaris Vakgroep Kustvaart van het gewest Groningen, tot boekhouder benoemd. Hij zou dit schip tot augustus 1951 aan zijn (bevrachtings)kantoor houden. |