1954-04-02: |
In aanvaring met het binnenschip “Rijnsburg” op de Lek nabij Lekkerkerk.
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van donderdag 15 december 1955, no.244. No.92. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake de aanvaring van het motorschip „Hondsbosch" met het binnenschip „Rijnsburg" op de Lek ter hoogte van Lekkerkerk. Betrokkene: de kapitein K. Kuipers. Op 2 april 1954 is het motorschip „Hondsbosch", dat op de reis van Rotterdam naar Amsterdam varende was op de Lek, ter hoogte van Lekkerkerk in aanvaring gekomen met het tegenkomende binnenschip „Rijnsburg". In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de raad een onderzoek zou instellen naar dé oorzaak van deze aanvaring en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Hondsbosch", K. Kuipers, wonende te Groningen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 oktober en 4 november 1955, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een rapport van de rijkspolitie te water, post Ridderkerk, houdende verhoren van enige opvarenden van de „Rijnsburg" en de schipper van de veerpont te Lekkerkerk, zomede een rapport van de rijkspolitie te water, post Vreeswijk, houdende verhoren van de kapitein, de stuurman en de slikloods van de „Hondsbosch", met een situatieschets, benevens het scheepsdagboek van dit schip, en hoorde op 25 oktober 1955 de slikloods K. Grinwis en de schipper van de veerpont, C. van der Wal, en op 4 november 1955 de schipper van de „Rijnsburg", P. Plomp, en de lichtmatroos/kok van de „Hondsbosch", H. Spithof. Betrokkene had de raad verzocht deze zaak buiten zijn tegenwoordig- heid te behandelen. Betrokkene had zijn verdediging opgedragen aan mr. G. D. Wicart, advocaat, te Rotterdam, die zich bereid verklaarde deze taak te aanvaarden. Uit de verklaringen en bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Hondsbosch" is een Nederlands schip, toebehorende aan G. Schoorl, te 's-Gravenhage. Het meet 217 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 150 pk mótor. Van de zijde van dit schip is verklaard, dat de „Hondsbosch" op 2 april 1954 van Rotterdam vertrok om binnendoor naar Amsterdam te gaan. De kapitein had voor dit traject de schipper K. Grinwis aan boord genomen om dienst te doen als slikloods. Te omstreeks 22 uur voer de „Hondsbosch" ter hoogte van Lekkerkerk; de kapitein en de stuurman waren in het stuurhuis, maar de slikloods, die aan het roer stond, voerde de navigatie. Men voer halve kracht, met een snelheid van 7 a 8 km, en hield zoveel mogelijk de s.b.-zijde van het vaarwater. Toen Lekkerkerk en het pontveer waren gepasseerd, zag men vooruit een stoomvaartuig naderen, dat snel liep en aan zijn b.b.-kant van de rivier voer. De „Hondsbosch" gaf, hoewel zij reeds geheel aan haar s.b.-zij voer, nog een beetje s.b.-roer. De tegenligger, het binnenvaartuig ,,Rijnsburg", bleef recht op de „Hondsbosch" aanliggen. De loods gaf order om te stoppen en achteruit te slaan; op dit moment week de „Rijnsburg" naar stuurboord uit. Een aanvaring was toen niet meer te voorkomen en de „Hondsbosch" raakte met b.b.-boeg het b.b.achterschip van de „Rijnsburg". Er zijn door de schepen geen seinen gewisseld. Nadat de „Hondsbosch" geen vaart meer liep, heeft zij nog circa 20 minuten ter plaatse gestopt gelegen. Daar het andere schip doorvoer, heeft de „Hondsbosch" ten slotte haar reis vervolgd. Van de zijde van de „Rijnsburg" is verklaard, dat dit schip 466 ton meet en op de reis van Amsterdam naar Rotterdam, op 2 april 1954 te omstreeks 22 uur, varende was op de Lek, ter hoogte van het vaste rode licht no. 38, onder de gemeente Lekkerkerk. Het was donker, maar goed vurenzicht; er liep ebstroom; de wind was krachtig uit de richting Z.W. tot W. De schipper stond aan het roer; een matroos bevond zich eveneens in de stuurhut. Men heeft vandaar een vrij uitzicht naar alle richtingen. De ,,Rijnsburg" voer aan haar s.b.-zij van het vaarwater, ongeveer 80 m uit de noordoever, en had het rood onderbroken licht no. 39 even aan stuurboord. Dwars van de gemeentesteiger gekomen, zag de schipper ter hoogte van licht no. 39 een tegenkomer naderen, die later bleek het motorschip „Hondsbosch" te zijn. Deze toonde een toplicht en beide boordlichten. Door een bocht in het vaarwater was deze niet eerder in zicht gekomen. De schepen, die recht op elkaar inlagen, naderden elkaar snel. Ter hoogte van het oliestation Troost gekomen, gaf de schipper een korte stoot en s.b.- roer en stuurde naar de wal. De „Hondsbosch" gaf b.b.-roer en nadat de schipper van de „Rijnsburg" zijn roer stuurboord aan boord had gedraaid, kwam de „Hondsbosch" nog bakboorduit. Er was geen tijd meer om te stoppen of achteruit te slaan. De „Rijnsburg" werd ter hoogte van de kalkzandsteenfabriek van Luyten aangevaren op b.b.-achterschip. De schipper stopte zijn schip daarna en draaide op om gegevens uit te wisselen met het andere schip. De „Hondsbosch" stopte echter niet, maar voer snel door. Het was voor de „Rijnsburg" niet mogelijk het andere schip in te halen; zij vervolgde na enige tijd haar reis en rapporteerde het gebeurde te Bolnes. De schipper C. van der Wal van de veerpont te Lekkerkerk heeft verklaard, dat op 2 april 1954, te omstreeks 22 uur, de pont lag aan de steiger van Nieuw-Lekkerland. Hij zag toen ter hoogte van het vaste rode licht no. 38 een schip uit de richting Schoonhoven naderen, dat een toplicht en boordlichten voerde. Het voer met een flinke snelheid, ongeveer middenvaarwaters. Toen dit schip, de „Rijnsburg", de pont was gepasseerd, is de pont begonnen over te steken. Toen zag de schipper ter hoogte van het onderbroken licht no. 39 een ander schip aankomen, dat eveneens een toplicht en boordlichten voerde en ook middenvaarwaters voer. Midden in de rivier gekomen, stopte de schipper de pont en keek naar de schepen, die elkaar naderden, terwijl geen van beide uitweek. Ter hoogte van de kalkzandsteenfabriek van Luyten voeren deze schepen tegen elkaar. De ,,Hondsbosch" vervolgde hierna direct haar reis, de „Rijnsburg" draaide op en vervolgde enige tijd de kuster, maar zette ten slotte ook weer koers naar Rotterdam. De schipper heeft van geen dezer schepen seinen gehoord of gezien. De rijkspolitie te water, post Ridderkerk, heeft aan haar rapport toegevoegd, dat de Lek ter plaatse van de aanvaring 300 m breed is. De opvarenden van de .,Hondsbosch" waren blijkbaar ter plaatse niet goed bekend. Zij geven op, dat de aanvaring plaatsvond nadat zij Lekkerkerk waren gepasseerd, terwijl vaststaat, dat de aanvaring plaatsvond ter hoogte van de kalkzandsteenfabriek, welke beneden Lekkerkerk ligt. De rijkspolitie te water te Vreeswijk kreeg telefonisch opdracht te zoeken naar een kuster, waarmee de „Rijnburg" in aanvaring was geweest. Op 3 april 1954, te 1.30 uur, werd onder de gemeente Lopik de „Hondsbosch" aangehouden, die bleek in aanvaring te zijn geweest. Ter zitting verklaarde getuige K. Grinwis, dat hij de binnenwaters goed kent, ook de Lek bij Lekkerkerk. Op 2 april 1954 voer hij met de „Hondsbosch" van Rotterdam naar Amsterdam. Getuige heeft gestuurd tot voorbij Lekkerkerk. Bij hem waren op de brug de kapitein, de bestman en een matroos. Voorop stond geen uitkijk. De mast was gestreken; in plaats van het toplicht was voor de boeg een wit licht opgehangen. Dit licht bevond zich ongeveer 4 m boven water; in het schijnsel daarvan kon getuige geregeld de s.b.-oever zien, waar hij dicht langs voer. Men voer met een snelheid van ongeveer 7 km. Toen de „Hondsbosch" Lekkerkerk naderde, zag getuige vóór hem de veerboot van de noordoever naar de zuidoever gaan. Hij passeerde vervolgens deze aan de zuidoever gemeerde veerboot op circa 50 m afstand en kreeg daarna vooruit de lichten van de „Rijnsburg" in zicht. Dit schip voer aan zijn b.b.-oever en week niet naar stuurboord uit. Getuige zegt, dat hij niet meer stuurboorduit kon gaan. Er zijn tussen de schepen geen seinen gewisseld. Toen de afstand zeer klein was geworden, week de „Rijnsburg" hard naar stuurboord uit, maar een aanvaring kon toen niet meer worden voorkomen en de „Hondsbosch" trof met de steven de „Rijnsburg" op b.b.-achterschip. Vóór de aanvaring heeft getuige de schroef gestopt, maar er is niet achteruitgeslagen. Door de stoot werd de „Hondsbosch" naar stuurboord geduwd, maar door het geven van b.b.-roer kon het schip weer op koers worden gebracht. Vervolgens is de „Hondsbosch" zeker 20 minuten blijven liggen; men nam de schade op en wachtte tot het andere schip terug zou keren. De „Rijnsburg" voer echter door en getuige heeft gezien, dat zij het licht no. 39 passeerde. Getuige ontkent ten sterkste, dat de aanvaring zou hebben plaatsgevonden ter hoogte van de fabriek van Luyten. beneden het pontveer; de aanvaring geschiedde nadat de „Hondsbosch" het pontveer was gepasseerd. C. van der Wal, schipper van de veerpont te Lekkerkerk, heeft ter zitting van 25 oktober 1955 verklaard, dat hij in de avond van 2 april 1954, te omstreeks 22 uur, van de noordoever naar de zuidoever was overgestoken en daar zijn boot had vastgemaakt met de kop op de stroom. Vóór hij naar Lekkerkerk zou terugkeren, keek hij eerst naar het oosten en zag hij van die kant een stoomvaartuig naderen, dat heldere navigatielichten voerde en dat later bleek de ,,Rijnsburg" te zijn. Toen dit schip de pont was gepasseerd, is getuige afgevaren naar de overkant. Toen hij los was van de wal. zag hij benedenstrooms de lichten van een opstomend vaartuig, dat later bleek de „Hondsbosch" te zijn. Het viel getuige op, dat beide schepen middenvaarw^ters voeren. Toen getuige in het midden van de rivier was gekomen en het hem bleek, dat geen van beide schepen uitweek, heeft getuige de pont gestopt en is blijven kijken naar de twee elkaar naderende vaartuigen. Even later vond een aanvaring plaats; beide schepen gingen blijkbaar door de schok stuurboorduit. Getuige heeft van geen der schepen geluidsseinen gehoord. Getuige voer door naar de noordoever en meerde daar. Daarna passeerde de „Hondsbosch"; dit schip vervolgde zijn koers en heeft niet gewacht; na enige tijd kon getuige niet meer de lichten van dit schip zien. De „Rijnsburg" is, nadat zij naar stuurboord was gedraaid, over bakboord rondgegaan en voer de x „Hondsbosch" achterna. Getuige meent, dat ongeveer een halluur later de „Rijnsburg" weer terugkwam en weer het pontveer passeerde. De inspecteur voor de scheepvaart, hierna het woord krijgende, merkt op, dat de van weerszijden afgelegde verklaringen zo uiteenlopen, dat hij het gewenst acht, dat, alvorens zijn conclusie uit te spreken, nog de schipper van de „Rijnsburg" wordt gehoord. In raadkamer beslist hierna de raad, dat de behandeling van deze aanvaring wordt geschorst tot 4 november 1955. Ter zitting van 4 november 1955 verklaarde getuige P. Plomp, schipper / van de „Rijnsburg", dat hij op 2 april 1954, te omstreeks 22 uur, op de reis van Amsterdam naar Rotterdam, voer op de Lek tussen de lichten 38 en 39. Het was helder, maar donker; er liep eb. De vaart van de „Rijnsburg" was ongeveer 13 km over de grond. Vuur 38 werd op omstreeks 50 m afstand gepasseerd; vuur 39 was aan stuurboord vooruit. De diepgang was voor 10, achter 15 dm. Getuige stond aan het roer en had een goed uitzicht naar voren. Na het passeren van vuur 38 moest getuige wegens een bocht in de rivier meer naar bakboord, maar toen hij het veer passeerde, voer de „Rijnsburg" benoorden, de as van het vaarwater. Nog vóórdat getuige het veer passeerde, zag hij vooruit, op één km afstand, het toplicht en beide boordlichten van een tegenkomer, die later bleek de „Hondsbosch" te zijn. Het viel getuige op, dat het toplicht zeer laag werd gevoerd. Beide schepen voeren recht tegen elkaar in. Getuige verwachtte elk ogenblik, dat de tegenligger naar stuurboord zou gaan, daar deze benoorden de as van het vaarwater voer. De tegenkomer bleef in dezelfde koers doorgaan. Getuige heeft daarom een weinig stuurboord uitgeweken. Hij heeft geen geluidssein gegeven en hij achtte het niet nodig vaart te minderen, daar de rivier aldaar zo breed is, dat de schepen elkaar zonder moeite konden passeren. Ten slotte heeft getuige hard s.b.-roer gegeven en een korte stoot op de fluit. De kuster bleef echter doorgaan, week zelfs eerst nog naar bakboord uit. De ..Rijnsburg" werd op b.b.-achterschip aangevaren. Getuige heeft geen sein van de kuster gehoord en ook niet bemerkt, dat deze achteruitsloeg. De „Hondsbosch" is doorgevaren. Getuige heeft het sein gegeven over bakboord op te draaien. Hij heeft eerst de schade opgenomen en is daarna in oostelijke richting gevaren om de kuster op te zoeken en gegevens uit te wisselen. Hij is doorgegaan tot vuur 38 en toen hij de kuster niet zag, teruggekeerd en heeft de reis vervolgd. Hij heeft te Bolnes het gebeurde gemeld aan de agent van zijn rederij. Getuige H. Spithof verklaarde ter zitting, dat hij destijds lichtmatroos/ kok was op de ..Hondsbosch". Hij was ten tijde van de aanvaring in de motorkamer om de motor te smeren. Getuige voelde de schok van de aanvaring; de schroef werd toen gestopt; er is vóór de aanvaring niet achteruitgeslagen. Getuige ging direct naar dek. Hij zag toen, dat de „Hondsbosch" aan s.b.-zij van de rivier iag met de kop naar de wal. Men was het veer nog niet gepasseerd. De lichten waren ondanks de schok blijven branden. Het schip dreef nog 200 a 250 m door en heeft daar ongeveer 25 minuten gaande gehouden. Getuige heeft de „Rijnsburg" niet meer gezien. De inspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat ook na het houden van een tweede zitting een verschil in de van weerszijden afgelegde verklaringen is blijven bestaan. Slechts enkele feiten staan vast. De inspecteur is van mening, dat, in tegenstelling tot die van de „Hondsbosch", de verklaring van de „Rijnsburg" een betrouwbare indruk maakt. Op 2 april 1954 naderden de twee schepen elkaar kop op kop. Volgens de schipper van de veerpont vond de aanvaring plaats bewesten het veer; volgens de verklaring van de „Hondsbosch" vond deze plaats beoosten het veer. Ook hierdoor ontstaat twijfel aan de verklaringen van de „Hondsbosch". De plaats van aanvaring is evenwel niet van veel belang. De plaats, die in het proces-verbaal van de rijkspolitie te water wordt aangegeven, lijkt wel de juiste te zijn, maar moet meer naar het midden van de rivier zijn gelegen. De „Rijnsburg" had tijdens haar vaart de walvuren aan haar s.b.zij en zal daardoor beter haar s.b.-zij hebben kunnen houden. Toen de schepen elkaar kop op kop naderden, moesten beide naar stuurboord uitwijken. De „Rijnsburg" heeft nog getracht dit te doen, maar was wat laat daarmee. De „Hondsbosch" heeft echter niets gedaan. Er is daarom wel enige schuld bij de ..Rijnsburg", maar de hoofdschuld ligt bij de „Hondsbosch". Al had de „Hondsbosch" een slikloods aan boord, dan moet toch de kapitein als de hoofdschuldige worden geacht. Daar deze aanvaring al lang geleden is, stelt de inspecteur voor kapitein A. Kuipers te straffen door het uitspreken van een berisping. De raadsman, hierna het woord krijgende, voert aan, dat het, bij het verschil in de van weerszijden afgelegde verklaringen, het beste zal zijn zich te houden aan de verklaring van de veerman. Beide schepen zullen middenvaarwaters hebben gevaren en de aanvaring zal daar hebben plaatsgevonden. Het is van belang na te gaan wat de schepen vóór de aanvaring hebben gedaan. De „Hondsbosch" verklaarde, dat zij niet meer naar stuurboord kon gaan. Hoewel het beter is in een dergelijk geval aan de grond te lopen dan een ander schip aan te varen, is te begrijpen, dat een kapitein niet gemakkelijk bewust zijn schip aan de grond zet. Al is de „Hondsbosch" niet voldoende stuurboorduit gegaan, dan is de aanvaring niet te wijten aan de kapitein. De „Rijnsburg" moest ook naar stuurboord uitwijken. Zij zegt wel naar stuurboord te zijn uitgeweken en vlak vóór de aanvaring zelfs scherp naar stuurboord te zijn gegaan. Bij de grote vaart, die dit schip liep, moet het door deze laatste manoeuvre bijna dwars voor de „Hondsbosch" zijn gekomen en is het achterschip tegen de boeg van de kuster geslagen. Op de „Rijnsburg" heeft men de indruk gekregen, dat de „Hondsbosch" naar bakboord is gegaan, maar deze indruk kan zijn veroorzaakt door de scherpe beweging van de „Rijnsburg" naar stuurboord. De „Rijnsburg" heeft door deze beweging haar vlak van aanvaring vergroot. Hoewel deze manoeuvre begrijpelijk is, kan men toch niet de kapitein van de „Hondsbosch" verwijten, dat hij niet of niet genoeg stuurboorduit is gegaan. De raadsman is van mening, dat hier geen straf van berisping voor kapitein Kuipers past. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Op de Lek, ter hoogte van Lekkerkerk, is het opvarende motorschip „Hondsbosch" in aanvaring gekomen met het afvarende binnenmotorschip „Rijnsburg", en wel, naar bijna alle getuigen bevestigen, even beneden het veer, nabij de kalkzandsteenfabriek van Luyten. De opvarenden van beide schepen verklaren wel, dat zij in de s.b.-helft van hun vaarwater zijn gebleven, maar dan zou de aanvaring niet hebben plaatsgehad. Bij de grote tegenstrijdigheid tussen de verklaringen geeft die van de veerman, dat beide schepen middenvaarwaters voeren, enig houvast. Het valt op zich zelf niet af te keuren, dat men dit aanvankelijk doet, mits men zich houdt aan artikel 34 Reglement van Politie voor de Rijnvaart, dat voorschrijft bij gevaar voor aanvaring naar stuurboord uit te wijken. Hieraan heeft de ,.Hondsbosch" niet voldaan. De loods kende, in tegenstelling tot de kapitein, de plaatselijke situatie wel, maar moet niet voldoende hebben opgelet en zich daardoor hebben vergist, zowel in de plaats van de aanvaring, die volgens hem boven het veer was, als in de afstand tot de wal. Hij meende toen niet verder naar stuurboord te kunnen gaan en heeft geen sein gegeven. De raad meent dan ook, dat de schuld grotendeels bij de „Hondsbosch" ligt. Betrokkene is voor deze navigatie verantwoordelijk. Er kan ten aanzien van hem met een berisping worden volstaan. De schipper van de „Rijnsburg" kende de situatie goed; hij heeft de ..Hondsbosch" op behoorlijke afstand gezien en de omgeving goed waargenomen. Hij had de walvuren aan zijn zijde van het vaarwater. Toen hij vaststelde, dat de schepen elkander op tegenkoers bleven naderen, heeft hij eerst een weinig en daarna hard s.b.-roer gegeven, met een korte stoot op de fluit. Het was beter geweest dit eerder te doen en in zoverre heeft de ..Rijnsburg" enige schuld. Hoewel over de grond de „Rijnsburg" sneller liep dan de „Hondsbosch", zullen bij deze ebstroom de snelheden van de beide schepen door het water weinig hebben verschild, zodat daarop geen aanmerking wordt gemaakt. Mitsdien straf de raad kapitein K. Kuipers, geboren 31 mei 1928, wonende te Groningen, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus. voorzitter, W. C. v. d. Burgt, F. v. d. Laan en J. Tissot van Patot, leden, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de raad van 4 november 1955. (Get.) J. Offerhaus, A. Boosman.
Overijsselsch dagblad 21-12-1955: Kapitein van, „Hondsbosch” schuldig aan aanvaring met de „Rijnsburg”. Amsterdam, 20 Dec. De Raad voor de Scheepvaart te Amsterdam heeft de kapitein van het 217 brt metende kustvaartuig „Hondsbosch”, de 27-jarige K. K. uit Groningen, overeenkomstig het voorstel van de Inspecteur-Generaal voor de Scheepvaart gestraft met het uitspreken van een berisping. De aanvaring van dit schip met het 466 ton metende binnenvaartuig „Rijnsburg” op 2 April 1954 op de Lek ter hoogte van Lekkerkerk is grotendeels te wijten aan de navigatie op de „Hondsbosch”, waarvoor de gezagvoerder van dit schip verantwoordelijk is, zo oordeelt de Raad. De opvarenden van beide schepen hadden verklaard, dat zij in de stuurboordhelft van hun vaarwater zijn gebleven, maar dan zou de aanvaring naar het oordeel van de Raad niet zijn geschied. Bij de grote tegenstrijdigheid tussen de verklaringen geeft die, van de veerman, dat beide schepen middenvaarwaters voeren, enig houvast voor de raad. Dat men zulks aanvankelijk doet, valt naar het oordeel van de Raad niet af te keuren, mits men zich houdt aan het voorschrift om bij gevaar voor aanvaring naar stuurboord uit te wijken. Hieraan heeft de „Hondsbosch” niet voldaan. De loods kende, in tegenstelling tot de kapitein, de plaatselijke situatie, maar moet niet voldoende hebben opgelet en zich daardoor hebben vergist, zowel in de plaats van de aanvaring, als in de afstand tot de wal. Hij meende toen niet verder naar stuurboord te kunnen gaan en heeft geen sein gegeven. Voor deze navigatie is de kapitein verantwoordelijk. De Raad is van mening, dat ook de „Rijnsburg” wel enige schuld heeft. De „Hondsbosch” is na de aanvaring snel doorgevaren. De volgende dag is het schip onder de gemeente Lopik door de Rijkspolitie te water in Vreeswijk aangehouden. |