1955-03-13: |
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van dinsdag 19 maart 1957, nr.55.
Nr. 17 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake het stoten van het motorschip „Express" nabij Stiffkey Overfalls beoosten de Washbay. Betrokkene: de kapitein J. van der Reest. Op 13 maart 1955 heeft het motorschip „Express" op de reis van Rotterdam naar Boston gestoten nabij Stiffkey Overfalls. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit stoten en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Express", Johannes van der Reest, wonende te Rotterdam. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 20 februari 1957, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de bestman, de motordrijver en de kapitein, zomede van het scheeps- en machinedagboek en de Engelse kaart nr. 108: The Wash, benevens een brief van de inspecteur voor de scheepvaart in het 2de district, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Express" is een Nederlands schip, toebehorende aan Wm. H. Müller & Co. N.V.. te Rotterdam. Het meet 195 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 150 pk motor. Op 16 en 17 mei 1956 hebben de bestman en de machinist verklaringen afgelegd bij de inspecteur voor de scheepvaart in het 2de district. De bestman heeft verklaard, dat hij ongeveer 6 jaar als bestman heeft gevaren, waarvan 5 jaar bij Müller & Co. In het voorjaar van 1955 (de juiste datum herinnert hij zich niet) maakte hij een reis met de „Express" van Rotterdam naar Boston. De bestman had de wacht gehad tot 16 uur en werd toen afgelost door de kapitein. Te 13.45 uur was de Foulnessboei gepasseerd; de bestman herinnerde zich niet of hij de Blakeney Overfallsboei heeft gezien; het eventueel passeren daarvan is niet in het journaal vermeld. Daar er vloed liep, lag men koers op de Woolpackboei aan en niet op Burnham Flat. De bestman was na 16 uur naar de kombuis gegaanom te eten. Ongeveer een half uur later voelde hij, dat het schip op de grond stootte en dat het vlak op de grond sloeg. Hij ging direct naar de brug; hij nam dan met een haakstok de diepte op en constateerde, dat er zeer weinig water stond. De kapitein had de motor al op vol achteruit gezet. Hoewel het goed zicht was, zag de bestman niets van de wal; wel zag hij even voorlijker dan dwars aan stuurboord op een geschatte afstand van y 2 mijl de rood-en-witte boei van Stiffkey Overfalls. Met de kijker zag hij ongeveer recht vooruit de boei van Woolpack. Het schip kwam door achteruitslaan spoedig vlot. De motordrijver heeft verklaard, dat hij reeds 9 jaar als zodanig vaart bij Müller & Co. en daarvan de laatste 6 jaar op de „Express". Op 14 maart 1955 moest de „Express", na vertrek van Boston, wegens averij aan de motor naar die haven terugkeren. Hij herinnerde zich daardoor, dat de „Express" de dag tevoren had gestoten. De motordrijver had die dag de wacht van 16 tot 20 uur. Tussen 16 en 17 uur voelde hij het schip over de grond schuiven. Door manoeuvreren met de motor kwam het schip, na ongeveer 10 minuten, weer vlot en kon de reis worden vervolgd. Er werd geen lekkage bevonden. Het stoten op 13 maart 1955 is niet in het journaal vermeld en ook niet gerapporteerd bij de Scheepvaartinspectie. De inspecteur voor de scheepvaart in het 2de district kon, daar de kapitein op vorige oproepen niet was verschenen, eerst op 30 januari 1957 de kapitein horen. Deze heeft verklaard, dat hij sedert 1953 als kapitein vaart. Hij acht het mogelijk. dat de „Express", waarop hij toen kapitein was, op 13 maart 1955 ergens heeft gestoten. Hij zei, dat het wel meer voorkomt, dat op het traject van Blakeney Overfalls naar de Woolpackboei, dat nogal een vuil vaarwater is, de grond wordt geraakt. Na 2 jaar herinnert hij zich het stoten niet meer, maar geeft toe, dat wel meer de grond daar wordt geraakt en hij zulks niet speciaal in het journaal vermeldt. Hij geeft toe, dat het beter zou zijn geweest, indien hij het stoten op 13 maart 1955 wel had vermeld. Hij ontkent, dat op het moment van stoten de boei van Stiffkey Overfalls op een afstand van circa 1J/2 mijl voorlijker dan dwars aan stuurboord kan zijn geweest, daar men in dat geval zeker de wal zou moeten hebben gezien. Ter zitting geeft betrokkene toe, dat de „Express" op 13 maart 1955 heeft gestoten nabij Stiffkey Overfalls, toen het schip op reis was van Rotterdam naar Boston. Betrokkene heeft vele reizen op dit traject gemaakt. Hij weet, dat het beste vaarwater langs Burnham Flat ligt, maar dat langs de Woolpackboei is ongeveer 20 mijl korter en indien men dit volgt bij rijzend water, heeft men steeds de stroom mee. Dit laatste vaarwater heeft vele ondiepten en het gebeurt meer, dat een schip daar of dichter bij Boston vastloopt. Betrokkene had op 13 maart 1955, te 16 uur. de wacht overgenomen van de stuurman. Te omstreeks 16.30 uur liep het schip aan de grond, maar het gelukte, na hoogstens 10 minuten, weer vlot te komen. Betrokkene kan niet precies aangeven waar het schip is vastgelopen. Het was even binnen de Stiffkey Overfallsboei, doch zeker niet 11^ mijl daarvandaan. De wal was wel te zien. maar op de normaleafstand. Eerst na vlot komen kwam de Woolpackboei in zicht. Het was die dag zeer kalm weer en daar de grond uit zand bestaat, nam betrokkene aan, dat het schip niet beschadigd was door dit stoten. Hoewel betrokkene weet, dat hij zo'n ongeval moet melden en inschrijven in het journaal, heeft hij dit nagelaten, omdat hij dit vastlopen een zo onbelangrijke zaak vond, doch hij ziet thans het verkeerde van dit gezichtspunt in. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat de „Express" op de reis van Rotterdam naar Boston op 13 maart 1955 navigeerde op de Engelse kaart nr. 108 en op een deccakaart. De hoofdinspecteur begrijpt, dat een klein schip als de „Express" niet het hoofdvaarwater neemt langs Burnham Flat, maar het kortere, langs de Woolpackboei. Het schip heeft gestoten en de kapitein heeft nagelaten dit te melden. Hoewel zeer vaak in dergelijke gevallen geen schade wordt belopen, zoii het toch beter zijn geweest, indien de kapitein overeenkomstig de voorschriften in Boston een expert had laten komen. Niet alleen had dan de kapitein de verantwoordelijkheid betreffende zijn beslissing * om door te varen niet behoeven te dragen, maar meermalen is later gebleken, dat ook na stoten op zanderige bodem ernstige schade aan het schip was ontstaan. De hoofdinspecteur vindt dit ongeval niet ernstig; men kan zeggen, dat de kapitein daaraan schuldig is, doordat hij niet het hoofdvaarwater heeft genomen. Het niet melden van het ongeval is een overtreding. De hoofdinspecteur stelt de raad voor op de kapitein wegens diens schuld aan het vastlopen van de „Express" geen strafmaatregel toe te passen. Het oordeel van de raad luidt als volgt: De „Express" was op 12 maart 1955 vertrokken van Rotterdam naar Boston. De kapitein besloot, nadat het schip de boei van Blakeney Överfalls was gepasseerd, niet eèrst naar de Burnham Flat te koersen, maar direct naar de Woolpackboei te sturen. De kapitein, die meermalen dit traject had gevaren, kende de moeilijkheden van dit gebied en wist, dat hij vele ondiepten zou moeten passeren. De „Express" is een klein schip en had geen grote diepgang. De kapitein meende, door het kiezen van de route langs Woolpack, niet alleen ongeveer 20 mijl te winnen, maar tevens het voordeel van de vloedstroom te hebben. Dit laatste staat echter niet vast; het was die dag te 14 uur hoogwater te Dover en twee uur later is de stroom op het door de kapitein gekozen traject niet gunstig. Ongeveer een half uur nadat de kapitein de wacht had overgenomen, liep de „Express" aan de grond. De kapitein heeft niet precies vastgesteld waar zijn schip was vastgelopen. Hij slaagde erin na ongeveer 10 minuten vlot te komen. Blijkbaar komt het op dergelijke trajecten meer voor, dat, wanneer een schip vastloopt, spoedig gedacht wordt, dat dit geen ernstige gevolgen zal hebben en dat men er dus wel over kan zwijgen. Dit laatste is geheel verkeerd. Niet alleen wordt zo het desbetreffende voorschrift overtreden, maar de kapitein riskeert, indien het schip wel schade heeft belopen, met een minder zeewaardig schip weer naar zee te gaan. De kapitein ziet thans het verkeerde van zijn verzuim in. Hoewel de kapitein wel schuld heeft aan het aan de grond lopen van zijn schip, acht de raad het niet nodig enige strafmaatregel op hem toe te passen. De raad beslist vermits, dat kapitein Johannes van der Reest, geboren 23 december 1920, wonende te Rotterdam, niet wordt gestraft. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, 2de plv. voorzitter, H. A. Broere, J. Tissot van Patot en F. van der Laan, leden, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken door voornoemde voorzitter ter openbare zitting van de raad van 20 februari 1957. (Get.) A. Dirkzwager, A. Boosman.
De Volkskrant 23-03-1957: Raad v.d. Scheepvaart legt zware straf op. Amsterdam, 21 maart — De Raad voor de Scheepvaart heeft zware straffen opgelegd aan de gezagvoerder J. van der R. en de stuurman J. K. van het motorschip „Marne", dat op 8 februari van liet vorige jaar bij Kaap Griz Nez was gestrand. Het schip werd bij dit ongeval ernstig beschadigd. Overeenkomstig het voorstel van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart besloot de raad liet diploma vall de kapitein voor anderhalf jaar in te trekken en dat van de stuurman voor twee weken. De raad vond het zeer ernstig, dat de kapitein voor de bevoegde instanties had verzwegen, dat het schip was vastgelopen. Eerder had de gezagvoerder al eens verzwegen, dat hij met een ander schip de kustvaarder „Express" aan de grond was gelopen. Dit ongeval word noch in het journaal, noch bij de scheepvaartinspectie gemeld. De Raad voor de Scheepvaart had toen geen strafmaatregelen getroffen tegen de gezagvoerder omdat hij het verkeerde van zijn verzuim zou hebben ingezien. Het tweede ongeval, dat de kapitein in volle zee overkwam, was naar de mening van de hoofdinspecteur veel ernstiger. Niet alleen verzuimde de gezagvoerder opnieuw de zaak te melden, maar de hoofdinspecteur achtte het bijzonder ernstig, dat de kapitein, die verantwoordelijk was voor de gang van zaken, tijdens de hondewacht niet op de brug was gebleven. Na het stranden hadden stuurman en kapitein afgesproken het ongeval te verzwijgen. Later toen een andere gezagvoerder een reis maakte met het schip werd de zaak ontdekt. |