1935-11-28: |
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Dinsdag 19 Mei 1936, no. 97.
Uitspraak van den Raad boor de Scheepvaart: No. 47. Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake de motoraverij aan boord van het motorschip Eton gedurende de reis. Op 28 November 1935 is aan boord van het motorschip Eton, gedurende het afvaren van de Theems, ernstige motoraverij ontstaan. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij art. 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van deze motoraverij zou instellen, welk onderzoek ter zitting van 20 Februari 1936 in tegenwoordigheid van den inspecteur-generaal voor de Scheepvaart heeft plaats gehad. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie, waarbij rapporten met schets van de deskundigen bij die inspectie, den expert H. Schuringa en den adjunct- inspecteur J. den Hollander, en hoorde als getuige Etzo Smid, kapitein op de Eton ten tijde van het ongeval. Uit een en ander is den Raad het volgende gebleken: De Eton is een Nederlandsch motorschip, metende 230,37 bruto-, 108,01 netto-registerton, roepnaam PDZN, thuis behoorende te Groningen, eigendom van den kapitein E. Smid. Het schip is in het jaar 1933 van staal gebouwd en is voorzien van een vier-cylinder viertact Brons-motor (oud systeem) van 160 pk. Op 28 November 1935 te 12.30 uur namiddags vertrok de Eton, bemand met vijf personen, van Londen met bestemming Antwerpen. Er was geen gediplomeerd motordrijver aan boord; de zoon van den kapitein verzorgde in den regel den motor. Bij vertrek van Londen pakte de motor, over welken de kapitein in het algemeen tevreden was, minder goed aan. Een monteur van de Appingedammer Bronsmotorenfabriek, die toevallig te Londen vertoefde en den motor van de Eton kende, is daarop aan boord gekomen, heeft een half uur meegevaren en den motor nagezien, welken hij toen in orde verklaarde. Te 6.30 uur namiddags werd eenklaps een harde klap geboord in de motorkamer. De motor werd dadelijk gestopt en het schipwerd buiten het vaarwater gebracht. Bij een hierna ingesteld onderzoek bleek, dat de krukbouten der achterste krukmetalen gebroken waren, doch dat de splitpennen nog op de goede plaats zaten; de drijfstang zat vast in den zuiger, maar was voldoende opzij gedrukt, dat de kruk nog vrij sloeg. De zuiger is opgehangen en met drie cylinders is de reis vervolgd naar Sheerness. Daar heeft de kapitein de verzekering de Vereeniging „Oranje", te Groningen, opgebeld. Geadviseerd werd de reis te vervolgen met assistentie van een ander schip. Het motorschip Deni, kapitein Velthuis, heeft toen vastgemaakt en zonder eenig bezwaar werd in den avond van 29 November 1935 te 6 uur de reede van Vlissingen bereikt. Van Vlissingen naar Antwerpen werd vervolgens geheel op eigen kracht gevaren. Aldaar is de motor gerepareerd. Aan het rapport van den expert Schuringa zij het volgende ontleend: „Zuiger met pen, cylindervoering, drijfstang en metalen aan beide einden van deze waren gebroken en moesten vernieuwd worden; door de bijzondere constructie der krukbouten zijn, op de wijze als hier de breuk is ontstaan, de metalen om de krukpen blijven zitten en zijn carter en krukas voor groote beschadiging gevrijwaard gebleven; de drijfstang werd direct zooveel opzij gezet, dat de kruk er vrij van zwaaide. Hij heeft de krukas nagezien en deze in orde bevonden, doch bij verder onderzoek is gebleken, dat de bovenmoer van een der beschadigde krukbouten zeer glad was, gelijk ook de drijfstangvoet aan dien kant; hieruit concludeert hij, dat de bovenmoer van dien krukbout niet vast heeft gestaan, zoodat de andere bout werd onderworpen aan wisselende buigspanningen, welke vermoeidheid bevorderen; deze bout vertoonde dan ook een vermoeidheidsbreuk. Daarna moet eerstgenoemde bout zijn gebroken en de drijfstang opzij zijn gegooid, ten gevolge waarvan zuiger en binnencylinder braken; het breukvlak van evengenoemden bout was meer vezelig. De maatregelen, na het ongeval genomen, namelijk het ophangen van den defecten zuiger, het afblinden van de koelwaterleiding en het afstellen van de brandstof, zoodat de motor op drie cylinders kon draaien, zijn doelmatig geweest en zijn goed te keuren." Het rapport van den adjunct-inspecteur den Hollander vermeldt o.m.: „Uit het onderzoek is gebleken, dat de moeren van de drijfstangbouten niet goed vast hebben gestaan, waardoor de voet van de drijfstang niet meer voldoende op de metalen klemde en de bouten voortdurend op trek- en buigspanning werden belast, zoodat de bouten moesten breken. De vermoedelijke oorzaak van het los gaan zitten van de moeren der bouten, met als gevolg de averij, is ontstaan, doordat geen motorist, die speciaal met het toezicht over den motor is belast, aanwezig was. Een geregeld toezicht op de drijfstangbouten en moeren van motoren is zeer noodzakelijk wegens de groote gevaren, die aan het loswerken of losgeraken der moeren is verbonden." De inspecteur-generaal voor de scheepvaart heeft aangevoerd: dat hij zich refereert aan het door de deskundigen der scheepvaartinspectie uitgebrachte rapport, onder toevoeging, dat aan het geregeld nazien van de bouten, hetwelk, volgens de verklaring van den kapitein steeds vóór den aanvang van een reis geschiedde, wel wat gehaperd moet hebben, nu is gebleken, dat de bovenmoer van een der krukbouten zeer glad was. De Raad is van oordeel, dat dit ongeval is veroorzaakt door onvoldoende zorg bij het nazien van de bouten. De kapitein verklaarde, dat dit geregeld geschiedde en in elk geval vóór den aanvang van een reis. De vraag rijst echter, of dit controleeren wel op juiste wijze is geschied. Tikken met een hamer is de juiste manier. Het controleeren wordt echter ook wel gedaan door het voortdurend aanzetten van de bouten. Dit moet ontraden worden. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, plaatsvervangend voorzitter, C. J. Canters, G. J. Lap en A. L. Boeser, leden, J. M. Jansen, plaatsvervangend buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden plaatsvervangend voorzitter ter openbare zitting van den Raad van 8 Mei 1936. (get.) B. M. Taverne, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |