1949-04-27: |
In de Waalhaven in Rotterdam zwaar beschadigd ten gevolge van een aanvaring met een sleepschip.
06-01-1950 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart: No. 403 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake de aanvaring van het motorschip „Aldebaran ' met een gesleepte elevatorbak in de ingang van de Waalhaven te Rotterdam. Op 27 April 1949 is het motorschip „Aldebaran", op reis van boei no. 3 in de Waalhaven naar de Parkkade te Rotterdam, bij de ingang van de Waalhaven in aanvaring geweest met de elevatorbak „V. 502". die de haven werd binnengesleept. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze aanvaring. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 24 November 1949, in tegenwoordigheid van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein en de stuurman van de „Aldebaran", benevens die van de kapitein van de binnensleepboot „Hoek van Holland" en van de schipper van de bak „V. 502", zomede van het scheepsdagboek en een situatieschets, en hoorde als getuigen onder ede L. Salomons, kapitein, en B. Meertens, stuurman, beiden van de „Aldebaran", en A. Schippers, kapitein van de sleepboot „Hoek van Holland". Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Aldebaran" is een Nederlands schip, toebehorende aan J. Smit, te Groningen. Het meet 199 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 120 pk. Bronsmotor. De bemanning bestaat inclusief de kapitein uit vijf personen. Op 27 April 1949 beëindigde de „Aldebaran", liggende aan boei 3 in de Waalhaven, de belading. Zij had 240 ton oud ijzer geladen voor een haven aan de Engelse Oostkust. De diepgang was vóór 2,45, achter 2,55 meter. Te 13.00 uur begon men te ontmeren. Het was de bedoeling om eerst naar de Parkkade te gaan, daar proviand in te nemen en uit te klaren en vervolgens naar zee te vertrekken. Tijdens het verstomen naar de Parkkade was geen loods aan boord. De kapitein stond aan het roer, hij was alleen op de brug; de stuurman stond op de bak. Het was goed helder weer met zwakke wind. Na het ontmeren werd verder in de haven rondgemanoeuvreerd; zodra het schip slaags was, werd de motor op langzaam vooruit gezet en voer het tussen de op de boeien gemeerde schepen door naar de uitgang. De vaarruimte tussen de schepen was ongeveer 50 meter. Ongeveer 150 meter vóór de havenmonding gaf de kapitein een lange stoot op de luchtfluit als attentiesein en zette de motor dan op halve kracht. Toen het westelijk hoofd van de Waalhaven dwars was aan bakboord, zag de kapitein plotseling op een afstand van 70 meter dicht langs het hoofd een sleepboot van de rivier de Waalhaven invaren. Eerst zag hij niet, dat de sleepboot iets sleepte, maar kon dan de sleepdraad zien en nog later de gesleept wordende bak „V. 502". De vaart van de sleep werd op tien kilometer geschat. Daar de kapitein van de „Aldebaran" begreep, dat hij niet vóór de sleepboot langs kon lopen, gaf hij stuurboords-roer om mee te gaan liggen en gaf daarop volle kracht achteruit en gaf drie korte stoten. De sleepboot „Hoek van Holland" liep vóór de „Aldebaran" langs, maar de door haar gesleepte bak ,,V. 502" raakte te 13.15 uur met s.b.-boeg b.b.-voorschip van het schip. De „Aldebaran" werd door deze aanvaring zodanig beschadigd, dat de lading moest worden gelost en het schip voor herstelling moest worden drooggezet. Van de zijde van de sleepboot is verklaard: De sleepboot „Hoek van Holland" meet 87,90 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een stoommachine van 325 pk. De „V. 502" meet 975 ton. De sleepboot had te 12.00 uur van 27 April 1949 te Vlaardingen de grotendeels met zand geladen bak „V. 502" vastgemaakt om deze naar de Waalhaven te slepen. De ruimte tussen beide vaartuigen was 26 meter. De vaart door het water werd, waar volle kracht werd gevaren, geschat op 7 kilometer. Bij de Waalhaven werd over stuurboord de haven ingedraaid en voer men tussen het westelijk hoofd en een in de ingang liggende baggermolen door. Men had geen seinen gehoord en gaf zelf geen seinen en bleef volle kracht varen. Het havenhoofd was op minder dan 100 meter afstand gerond. Toen men de Waalhaven in kon zien, zag men op hoogstens 100 meter aan stuurboord de „Aldebaran" naderen, die vrij snel voer. Daar het onmogelijk was achter dit schip om te gaan, gaf de sleepboot b.b.-roer en trachtte de bak naar bakboord te trekken, maar de „V. 502" kwam met de „Aldebaran" in aanvaring. De sleepboot heeft de sleep losgegooid en is bij de ,.Aldebaran" gaan vragen of hulp nodig was. Ter zitting verklaarde getuige Salomons, dat hij op de plaats, waar hij had geladen, geen overzicht had op de vaart bewesten de Waalhaven. Getuige zette de motor op volle kracht achteruit, zodra hij de sleeptros zag, en zijn schip lag vrijwel stil, toen het door de bak werd geraakt. Getuige heeft slechts één keer het attentiesein gegeven, toen de „Aldebaran" slaags was; vervolgens is hij zeer langzaam tussen de schepen doorgevaren en zette daarna de motor op halve kracht. De kapitein is van mening, dat de sleep met te grote vaart te dicht langs het hoofd de haven invoer. De verklaring van getuige Meertens komt overeen met die van zijn kapitein. Hij is van mening, dat het laten vallen van de ankers de aanvaring niet zou hebben voorkomen. Getuige Schippers verklaart, dat er bij vertrek van Vlaardingen te 12.00 uur nog eb liep, doch dat het stil water was, toen hij voor de Waalhaven kwam. Hij voer volle kracht eerst aan s.b.-zij van de rivier op 100 meter uit de zuidoever en voer de haven in midden tussen het westhoofd en de baggermolen, die midden voor de havenmond lag. Hij lag weldra koers naar het binnenste gedeelte van de haven. Getuige heeft geen attentiesein gegeven; hij acht dat daar niet nodig. Hij heeft geen attentiesein van de „Aldebaran" vernomen. De inspecteur-generaal voor de scheepvaart voert aan, dat de aanvaring van het motorschip „Aldebaran" met een bak het gevolg is van een samenloop van omstandigheden, waarvan de belangrijkste zijn het niet opvolgen van de bestaande voorschriften en een gebrek in het betonen van goede zeemanschap. De sleepboot kwam met een zware bak achter zich bij stil water voor de Waalhaven. Toen zij de haven open zag, draaide ze op. Voor het binnenvaren van dergelijke havens bestaan nog geen voorschriften, maar in de praktijk bestaat toch de gewoonte, dat men de Waalhaven eerst openvaart en dan naar binnen gaat. Anders kan men zich niet vergewissen of de ingang vrij is. De sleepboot voer naar binnen, maar verzuimde tijdig een attentiesein te geven. Dit was een gebrek aan goede zeemanschap. Getuige Schippers wist toch, dat van het westelijke deel van de haven zijn sleepboot met bak niet konden worden gezien. Door een attentiesein zouden schepen, die wilden uitvaren, zijn gewaarschuwd. Het is evenwel de vraag of de „Aldebaran" achter in dat deel van de haven bij het heersende lawaai van lieren en kranen dit sein zou hebben gehoord. De vaart van de sleepboot op de rivier was normaal, maar deze had bij het binnenvaren voorzichtig moeten worden verminderd. De „Aldebaran" vertrok achter uit de haven en kon daar niet de vaart op de rivier overzien; zij moest bedenken, dat de haveningang moet worden beschouwd als een nauw vaarwater en dat een vaartuig dit slechts over mag steken, indien binnenkomende schepen niet in hun manoeuvre worden gehinderd. De ,,Aldebaran" kwam het westelijke deel van de haven uitvaren en dacht er niet aan, dat zij andere schepen zou kunnen hinderen. Zij had in dit geval zeer langzaam moeten varen; zij voer nu op het laatst halve kracht; de vaart was te groot en zij kon niet tijdig stoppen. Resumerende is de inspecteur-generaal van mening, dat de aanvaring is veroorzaakt aan de ene kant door het niet geven van een attentiesein en aan de andere kant door het niet in acht nemen van de gewoonten van goede zeemanschap. De Raad is van oordeel, dat de aanvaring tussen het motorschip „Aldebaran' en de door de sleepboot „Hoek van Holland" gesleepte elevatorbak „V. 502" te wijten is aan fouten, aan beide zijden gemaakt. De sleepboot „Hoek van Holland" heeft nagelaten enig aandachtsein te geven, toen zij het westelijk hoofd van de Waalhaven, dat zij wilde ronden, naderde. Zij had dit motten doen, vooral in een havengebied met druk verkeer als te Rotterdam en nu men wist, dat het geven van zulk een sein nogal eens wordt nagelaten. De „Aldebaran" zou dan gewaarschuwd zijn geweest. Ook zou het raadzaam zijn geweest, al werd een geladen zandbak gesleept, bijtijds vóór het binnenvaren van de Waalhaven enigszins vaart te minderen, waarvoor de omstandigheden van tij en wind gunstig waren. Anderzijds bevond de „Aldebaran", komende van boei no, 3 in de Waalhaven en bestemd voor de Parkhaven, zich de positie van een stoomvaartuig, dat een nauw vaarwater wil oversteken; art. 36, lid 3, B.A.R. verbiedt dan de koerslijnen van andere vaartuigen te snijden, indien deze daardoor verplicht zouden worden van de koers af te wijken om aanvaring te voorkomen. De sleepboot kon nog juist vóór de ..Aldebaran" overgaan, maar de elevatorbak, hoewel zij naar bakboord werd weggetrokken en afgestuurd, raakte de b.b.boeg van het motorschip. Ook was de vaart van dit schip te groot. Men voer, in een nauwe pijp tussen veel schepen, die het uitzicht belemmerden, halve kracht, maar niet zo langzaam mogelijk. Was dat gedaan, dan zou de aanvaring vermeden zijn. Weliswaar had de „Aldebaran" een aandachtsein gegeven, maar het was juister geweest, dit vroeger te doen en te herhalen. Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus, voorzitter, C. H. Brouwer, G. }. Barendse en L. Meulman, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad. (Get.) J. Offerhaus; A. Boosman.
|