1935-05-19: |
De banier 04-08-1936: Kapitein berispt. Inzake het aan den grond loopen van het motorschip „Democraat" in de haven van Gravelines (Noordkust van Frankrijk) en de klacht van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen den kapitein van voornoemd motorschip, wegens overtreding van artikel 13 van het schepenbesluit, is de raad van oordeel, dat dit ongeval hierdoor is veroorzaakt, dat er bij het binnenkomen in de haven van Gravelines te weinig water stond. De raad maakt ten deze de „Democraat" geen verwijt, omdat de verklaring van den kapitein, die drie weken tevoren nog in Gravelines was geweest, n.l. dat zich door den kort te voren gewoed hebbenden Noordooster storm een zandbank had gevormd juist ter plaatse waar de kapitein het meeste water meende te kunnen verwachten aannemelijk lijkt. De klacht acht de raad gegrond. De kapitein bemerkte de in de voorpiek van zijn schip gestooten gaatjes te 3 uur en hij kon juist te 4 uur vertrekken, terwijl hij anders een tij moest blijven liggen. Zijn bewering, dat die twee gaatjes er niet op aan kwamen, kan de raad niet juist achten. Door bedoeld lek kon de kapitein niet de beschikking hebben over de voorpiek als ballasttank, wanneer zulks noodig mocht zijn. Een verzachtende omstandigheid is wel, dat de af te leggen afstand zeer kort was en dat hij te Vlissingen dadelijk aangifte van de schade heeft gedaan. Met een berisping kan hier worden volstaan.
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Dinsdag 25 Augustus 1936, no.165 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart. No. 80 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake: a. het aan den grond loopen van het motorschip Democraat in de haven van Gravelines (Noordkust van Frankrijk) ; b. de klacht van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen Pieter Dekker, kapitein van voornoemd motorschip Democraat, wegens overtreding van art. 13 van het Schepenbesluit. Op 19 Mei 1935 is het motorschip Democraat in de haven van Gravelines, aan de noordkust van Frankrijk, aan den grond geloopen. In afwijking van het voorstel van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij art. 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van dit ongeval zou instellen. Tevens is op 28 Mei 1935 door den inspecteur-generaal voor de scheepvaart bij den Raad voor de Scheepvaart een klacht ingediend van den volgenden inhoud: ,,De inspecteur-generaal voor de scheepvaart, verwijzende naar de ingezonden stukken, betreffende het aan den grond loopen in de haven van Gravelines van het motorschip Democraat; overwegende, dat daaruit blijkt, dat kapitein Pieter Dekker zich, nadat na lossing van het schip gebleken was, dat het anker tijdens het ongeval door het schip was gedrongen, ten gevolge waarvan de voorpiek was leeggeloopen, na overleg met de verzekering en bevrachter in dezen toestand van zijn schip van Gravelines naar Vlissingen heeft begeven, zonder naar de beloopen schade aan zijn schip een onderzoek te hebben doen instellen door een expert van een door de wet erkend particulier onderzoekingsbureau tot het verkrijgen van een bewijs van zeewaardigheid, zooals is voorgeschreven in art. 13 van het Schepenbesluit ; overwegende, dat het niet gevolg geven aan het in het vorig lid bedoeld voorschrift geacht moet worden een misdraging op te leveren jegens de schepelingen; gelet op de artt. 48 en 49 der Schepenwet, stelt aan den Raad voor de Scheepvaart voor een onderzoek in te stellen en den kapitein, Pieter Dekker, voornoemd, te hooren." Een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij art. 49 der Schepenwet, besliste, dat ook naar de gegrondheid van voorschreven klacht een onderzoek door den Raad voor de Scheepvaart zou worden ingesteld. Het onderzoek naar het ongeval en de klacht heeft eerst plaats kunnen hebben ter zitting van 12 Juni 1936, daar de kapitein niet eerder beschikbaar was. De inspecteur-generaal voor de scheepvaart was mede ter zitting aanwezig. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie en hoorde den kapitein, Pieter Dekker, voornoemd, als getuige, tevens aangeklaagde, buiten eede. De voorzitter zette hem doel en beteekenis van de tegen hem ingediende klacht uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren, hetgeen hij daartoe dienstig achtte, zoomede om het laatst het woord te voeren. Uit een en ander is den Raad het volgende gebleken: De Democraat is een Nederlandsch motorschip, metende 198,02 bruto-, 120,11 netto-registerton, roepnaam PDOL, thuisbehoorende te Nieuw-Scheemda, eigendom van den kapitein, Pieter Dekker. Het schip heeft een Bronsmotor van 160 pk en is geklasseerd bij den Germanischen Lloyd. De Democraat was op reis van Londen naar Gravelines, beladen met balen oud papier; diepgang vóór 19 dm, achter 23 dm. Op 19 Mei 1935 kwam het schip des middags te 3.10 uur voor de haven van Gravelines. Hoewel het ongeveer een half uur na hoogwater was, zag de kapitein er geen enkel bezwaar in de haven alsnog binnen te varen. Er stond, naar schatting, nog 11 tot 12 voet water, terwijl op de westelijke pier het automatische groene licht, aangevende dat er in de haven 8 voet of meer water staat, brandde. Alvorens naar binnen te gaan werd de voorpiek gevuld. Langs de oostelijke pier ging de kapitein vervolgens naar binnen, daar de ondervinding hem had geleerd, dat aan die zijde het meeste water staat. Drie weken te voren had hij de haven van Gravelines nog zonder ongevallen aangedaan. Ditmaal liep het schip evenwel, nauwelijks binnen de haven zijnde, aan den grond en bleef, nu het water vallende was, zitten. Des avonds omstreeks te 10.30 uur kwam het schip vlot. Vervolgens is eerst naar buiten gevaren om zand uit de filters en uit de koelwaterpomp te spoelen. Daarna ging de kapitein de haven weer binnen. Nadat het schip gelost was, ontdekte hij in de voorpiek twee kleine gaatjes, veroorzaakt door druk van het anker. De voorpiek was daardoor leeggeloopen. De kapitein gevoelde zich echter volkomen verantwoord aldus — in ballast naar Vlissingen te vertrekken. Oorspronkelijk had hij naar Duinkerken willen gaan om te laden. Hij moest zich haasten om nog van het tij gebruik te kunnen maken om naar zee te gaan. Aan de verzekering, de Vereeniging „Oranje", te Groningen, zond hij uit Gravelines telegrafisch bericht, dat hij op eigen risico de reis naar Vlissingen had ondernomen. Aldaar heeft hij terstond de scheepvaartinspectie van een en ander in kennis gesteld. Te Capelle aan den IJssel is het schip vervolgens hersteld. De inspecteur-generaal voor de scheepvaart heeft aangevoerd: dat van het binnenkomen in de haven van Gravelines den kapitein geen verwijt kan worden gemaakt en de voor het vastloopen door den kapitein opgegeven reden, nl. de aanwezigheid van een plaatselijke bank, zeer aannemelijk is; dat het den kapitein ook niet kwalijk is te nemen, dat hij zonder loods naar binnen is gegaan; dat het laten vallen van het anker echter niet juist is geweest, daar er dan onder de omstandigheden, waarin de Democraat verkeerde, altijd kans is, dat het schip op zijn anker terechtkomt en dan ook alleen daardoor de schade is ontstaan; dat de klacht gegrond is en de kapitein dan ook heeft toegegeven, dat hij het niet noodig heeft gevonden de wet op te volgen; dat de kapitein de bepaling van art. 13 van het Schepenbesluit niet heeft opgevolgd, omdat hij meende, dat de schade aan het voortzetten van de reis niet in den weg stond, doch de wet juist niet wil, dat de kapitein dit zelf beoordeelt; dat de door den kapitein nog nader opgegeven reden voor zijn verzuim, nl. dat de voorpiek veelal vol is, geen deugdelijke reden is om de aanwezigheid van gaatjes in de voorpiek niet te tellen; dat immers in voorschreven toestand de voorpiek als ballasttank niet te gebruiken is. De Raad is van oordeel, dat dit ongeval hierdoor is veroorzaakt, dat er bij het binnenkomen in de haven van Gravelines te weinig water stond. De Raad maakt ten deze van dit binnenkomen aan den kapitein van de Democraat geen verwijt, omdat de verklaring van den kapitein, die drie weken te voren nog in Gravelines was geweest, nl. dat zich door den kort te voren gewoed hebbenden noordooster storm een zandbank had gevonmd juist ter plaatse waar de kapitein het meeste water meende te kunnen verwachten, aannemelijk lijkt. De kapitein zal voorts wel uit het feit, dat door zijn eigen anker twee gaatjes in de voorpiek van zijn schip zijn gestooten, de noodige leering trekken. De klacht is gegrond. De kapitein bemerkte de gaatjes te 3 uur en hij kon juist te 4 uur vertrekken, terwijl hij anders een tij moest blijven liggen. Zijn bewering, dat die twee gaatjes er niet op aan kwamen, kan de Raad niet juist achten. Door bedoeld lek kon de kapitein niet de beschikking hebben over de voorpiek als ballasttank, wanneer zulks noodig mocht zijn. Een verzachtende omstandigheid is wel, dat de af te leggen afstand zeer kort was en dat hij te Vlissingen dadelijk aangifte van de schade heeft gedaan. Met een berisping kan hier worden volstaan. Mitsdien: Straft den aangeklaagde, Pieter Dekker, kapitein, geboren 11 Augustus 1887, wonende te Scheemda, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, plaatsvervangend voorzitter, G. J. Lap, lid, W. A. Beijer en J. E. Meijer Kanneft, plaatsvervangende leden, B. Kramer, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Baads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden plaatsvervangend voorzitter ter openbare zitting van den Baad van 3 Augustus 1936. (get.) B. M. Taverne, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |