1949-02-12: |
Onderweg met een lading cement in zakken van Malmo naar Lagos (Nigeria), bij Laaland op een magnetische mijn gelopen. De schade werd in Rotterdam hersteld.
Het Vrije Volk 16-02-1949: De mijn ontplofte, Da Capo ontsnapte. Op de kustvaarder Da Capo, die Dinsdagavond in Rotterdam arriveerde, had men een onaangenaam avontuur beleefd. Zondag, toen het schip van Malmö was vertrokken, werd men in de Oostzee opgeschrikt door een heftige ontploffing achter het schip. De explosie veroorzaakte een ravage in de hutten en ook in de machinekamer. De Da Capo had een mijn, die zich niet aan de mijnenvelden had gehouden, tot ontploffing gebracht. Geen lid van de bemanning werd echter gewond. Op halve kracht varend kon het schip zijn reis voortzetten. Zodra het gelost is, zal het ter reparatie naar de werf gaan. Men vermoedt, dat de schroefas ontzet is.
NvhN 16-02-1949: „Da Capo” liep op een mijn. Doch kon verder varen. (Van een bijzondere correspondent) De Da Capo, het mooie motorschip, dat nog maar zo kort geleden werd gebouwd op de werf Pattje te Waterhuizen, is er op haar zesde reis niet zonder kleerscheuren afgekomen. De „Witte Zwaan van de Oostzee", welke erenaam heer wegens de smetteloze witte kleur en sierlijke lijn is geschonken door de loodsen van het Kielerkanaal, heeft verleden week Zaterdag in de buurt van Holtenau enige kneuzingen opgelopen tengevolge van een ontploffing buitenboord. Verondersteld wordt, dat een mijn de schuldige is geweest. Het schip, dat een laadvermogen heeft van 780 ton, had een volle lading cement ingenomen te Limhamn bij Malmö en was op weg naar Lagos in Nigeria, via Rotterdam, om daar o.a. te provianderen. De reis scheen een normaal verloop te hebben. Het schip met zijn hydraulische stuurinrichting luisterde nauwkeurig en toen de avond was gevallen, yas men de ingang van het Kaiser Wilhelmkanaal al tot op minder dan een dag varen genaderd. Om half twaalf dreunde plotseling een zware schok door de „Da Capo." Tegelijkertijd sloeg het grootste gedeelte van het electrisch licht uit. Kapitein Van der Laan, die enige jaren geleden zijn schip Aegir door oorlogshandelingen verloor, beheerste zich volkomen. Op het moment van de ontploffing was hij zelf op de brug. Zijn rustige houding had een kalmerende uitwerking op de overige twaalf koppen van de bemanning. Zij pakten stevig aan om de wanorde te herstellen, de machinisten, die allen in de motorkamer waren omdat het wisselen van de wacht naderde, niet het minst. Allen zetten zich aan het werk om de schade aan enige machine- onderdelen te herstellen. De duisternis bemoeilijkte weliswaar het voorlopige onderzoek hiernaar, maar spoedig bleek, dat de reis op eigen kracht kon worden vervolgd. Het schip scheen namelijk geen water te maken en de hoofdmotor deed nog zijn werk. Op de brug, in de hutten en aan dek was nogal wat ravage aangericht. Een reddingsboot was uit de kamelen geslagen, de kompassen lagen om, de verwarmingsleiding was kapot, de sanitaire leiding bleek defect, en verder waren er heel wat scherven van kapotte ruiten en serviesgoed. Geen enkele fan in de hutten bleek op zijn plaats, want die werden door de korte, felle stoot losgerukt. Gelukkig liep niemand van de bemanning letsel op. Alleen de roerganger had de onaangename sensatie tegen zijn wil te worden opgelicht — een forse tik van zijn hoofd tegen het plafond van het stuurhuis was het enige gevolg. Degenen, die in hun kooi lagen werden even opgelicht en schrokken wakker, behalve een tweetal, dat — hoe onwaarschijnlijk het ook klinkt — rustig bleef doorslapen. Toen het daglicht weer doorbrak bleek ,zelfs de knop van de achtermast spoorloos te zijn verdwenen. Na 16 uren varen bereikte de Da Capo met verminderde vaart Holtenau, waar zij een certificaat van zeewaardigheid ontving. Zo kwam het schip gistermiddag te Rotterdam aan, waar het meerde aan de Parkkade. Vandaag is het in dok gegaan voor een nader onderzoek van de schade. Na de reparatie wordt de reis vervolgd naar Lagos, hetgeen tevens een afscheid voor een lange tijd van het Vaderland betekent. De Da Capo vaart n.l. in charter voor Van Nievelt, Goudriaan & Co., te Rotterdam, die haar heeft bestemd voor de vaart langs de Oostkust van Zuid-Amerika. Waarschijnlijk zal dit moderne vaartuig, dat na de Rijnhaven het tweede schip is, dat zijtanks volgens het systeem Merhottein in plaats van een dubbele bodem heeft, daar evenveel bewondering wekken als toen het voor het eerst in Polen aankwam.
Bijvoegsel tot de Nederlandse Staatscourant van Donderdag 9 Juni 1949, no. 110. Uitspraak voor de Raad van de Scheepvaart: No: 150. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake de ontploffing nabij het achterschip van het motorschip ,,Da Capo", terwijl het varende was beoosten Laaland. Betrokkene: F. v. d. Laan, kapitein. Op 12 Februari 1949 heeft, terwijl het motorschip „Da Capo", op reis van Limhavn naar Lagos, varende was beoosten Laaland, bij route boei no. 14, in de nabijheid van 54 44.8' N.B., 12 39.3' O.L.. een hevige ontploffing nabij het achterschip plaats gehad, waardoor schade aan dek en in de motorkamer werd aangericht. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze ontploffing. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zittingen van 31 Maart en 8 April 1949 in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein, de motordrijver en de uitkijk, zomede van het scheepsdagboek, en hoorde 31 Maart 1949 als getuige de kapitein F. v. d. Laan. Deze werd niet de eed afgenomen, omdat het mogelijk was, dat hij als betrokkene zou worden gehoord. De door de kapitein gebruikte Duitse zeekaart no. 40 was ter tafel. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken. Het motorschip „Da Capo" is een Nederlands schip, toebehorende aan de kapitein F. van der Laan, te Groningen. Het meet 499 bruto registerton en wordt voortbewogen door een 600 pk 6 cylinder Werkspoormotor. Op 12 Februari 1949, te 16 uur, vertrok de ,,Da Capo", bemand met 14 personen, beladen met 700 ton cement in zakken, van Limhavn in de Sont, bestemd voor Lagos (West-Afrika). De diepgang was voor 2,80, achter 3,40 m. Te 17.15 uur werd Kalkgrundet vuurschip gepasseerd en te 17.50 uur Drogden. Hier werd de log uitgevierd bij stand 3. Te 19.28 uur werd bij logstand 17 boei 8 gepasseerd. Nu werd gestuurd 158' r.w., tot te 19.44 uur bij logstand 21 boei 7 werd gepasseerd, en daarna 140 r.w. tot boei 5, die bij logaanwijzing 34 te 21.04 uur werd voorbijgevaren. Van hier werd gestuurd 193 en toen te 22.53 uur boei 3 dichtbij aan bakboord was gepasseerd (log 51), werd de koers 188° r.w., recht naar boei 14. Het was rustig weer met kalme zee. De wind was ZZO, kracht 2, het zicht matig, enigszins heiig. Het schip liep volle kracht, 9½ a 10 mijl. Enkele schepen waren dichtbij aan bakboord gepasseerd. Bij boei 3 waren de volgende boeien nog niet te zien; de afstand tot boei 2 was 2½ mijl, die van boei 2 tot boei 14, 3¼ mijl. De kapitein had de wacht; behalve de roerganger was eveneens een uitkijk op de brug. De kapitein zegt nog gehoord te hebben, dat te voren een Zweeds schip in de route ergens op een mijn was gelopen. Na boei 3 werden geen schepen meer gezien en boei 2 is ook niet waargenomen. Te 23.20 uur vond achter het schip een hevige ontploffing plaats. De kapitein stopte de motor en liet rondpeilen. Het schip maakte geen water, maar weldra bleek het ernstige schade te hebben bekomen. Het standaardkompas was vernield en het stuurkompas was beschadigd, zodat peilen niet mogelijk was. In de motorkamer was ernstige averij ontstaan aan dynamo en hulpmotoren; bovendien waren de luchtvaten losgeslagen. Men zag nu een schip van de kant van boei 3 naderen en toen de „Da Capo" voor de wind was gevallen en dus ongeveer N.W. voorlag, werd te 0.50 uur boei 14 op ongeveer een mijl dwarsop aan stuurboord gezien. Een loding gaf een diepte van 17 meter. De gispositie was 54° 44.8' N.B., 12° 39.3' O.L. De motor werd weer aangezet te 0.52 uur van 13 Februari 1949 en men voer eerst naar boei 14. Van hier werd de reis vervolgd; het stuurkompas bleek vrij goed aan te wijzen. Af en toe moest worden gestopt, omdat de schroefas-gland warm liep. Te Holtenau werd toestemming verkregen de reis te vervolgen en op 15 Februari arriveerde de „Da Capo" te 14.30 uur te Rotterdam. Nadat de kapitein op 31 Maart 1949 was gehoord als getuige, stelde de hoofdinspecteur voor de scheepvaart de Raad voor, het onderzoek ook te doen lopen over de vraag of de ramp te wijten is aan de schuld van de kapitein. De Raad besliste in raadkamer, dat zij meeging met het voorstel van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart. De voorzitter deelde de kapitein de beslissing van de Raad mee. Betrokkene verzocht hierop uitstel van de verdere behandeling. De voorzitter schorste daarop de behandeling tot 8 April 1949. Op deze datum werd het onderzoek voortgezet. Betrokkene was evenwel niet op het daarvoor bepaalde tijdstip verschenen. Tegen hem werd verstek verleend en de zaak buiten zijn tegenwoordigheid voortgezet. Later kwam telegrafisch bericht binnen, dat betrokkene verhinderd was te komen. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart, het woord krijgende, voerde het volgende aan. Aanvankelijk was de navigatie juist en werd van boei op boei gevaren, maar het is onverklaarbaar waarom betrokkene bij nacht en matig zicht vanaf boei 3 188 laat sturen direct naar boei 14. Deze koers liep nog wel binnen de in de Nemedri voor way 32 aangegeven geul, maar het afsteken van de bocht bij boei 2 was daarom nog niet verantwoord. Door stroom of minder goed sturen kan het schip buiten de afgezette koerslijn raken. Hoewel dit niet zeker is, is er grote kans, dat het schip juist de grens van gevaarlijk gebied heeft geraakt. De kapitein heeft verzuimd de adviezen, vermeld op bladzijde 2 van de Nemedri, op te volgen, die inhouden, dat de routes worden aangegeven door de boeien op de lijn midden door deze routes, welke boeien aan bakboord moeten worden gehouden, en dat geen hoeken moeten worden afgesneden, maar rekening moet worden gehouden met verzetting door wind en stromen. Betrokkene heeft bij nacht en matig zicht met een niet gedemagnetiseerd schip de officiële route verlaten en boei 2 niet in zicht gelopen. Toen hij ter hoogte van boei 2 was en deze niet zag, had hij nog de gelegenheid ten anker te gaan en had zich moeten realiseren, dat hij dicht bij gevaarlijk gebied kon zijn. Hij vaart echter door en hoopt boei 14 aan te lopen. Daarna heeft de explosie plaats en na ongeveer anderhalf uur drijven ziet hij boei 14. De peiling er van was niet na te gaan, omdat het kompas niet in orde was. Hij schatte de afstand tot de boei, maar deze kan belangrijk mis zijn geweest. Het schip kan wel bezuiden de boei in gevaarlijk gebied 51 zijn geweest. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart spreekt een woord van lof over de motordrijver C. Boutkan, die ondanks de in de motorkamer aangerichte ravage de motor zo spoedig weer op gang wist te brengen. De hoofdinspecteur meent, dat, al kan niet met zekerheid worden bepaald of het schip buiten de geveegde geul is geweest, de kapitein toch onvoorzichtig heeft genavigeerd. Zulke navigatie wordt een misdraging geacht tegenover de opvarenden. De hoofdinspecteur is van mening dat een disciplinaire straf gewenst is, en stelt de Raad voor, er rekening mee houdend, dat geen persoonlijke ongelukken hebben plaats gehad, te volstaan met het uitspreken van een berisping. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: De schade, die het motorschip „Da Capo" heeft geleden, is waarschijnlijk toe te schrijven aan de druk, veroorzaakt door de ontploffing van een magnetische mijn achter het schip. Over de juiste plaats is verschil van mening mogelijk. Zeker is, dat betrokkene, op weg van Limhavn, na het passeren van Kalkgrundet vuurschip, de door boeien aangegeven vaargeul heeft gevolgd en van boei 3 in een koers van 188° r.w. recht op boei 14 is afgevaren, daarbij boei 2 vrij ver aan bakboorzijde latende. Hij meent voortdurend binnen de twee mijl brede vaargeul te zijn gebleven en geeft nauwkeurig het bestek aan van een punt, waar hij zich binnen de vaargeul, ongeveer anderhalf uur na de ontploffing, heeft bevonden. Gezien de snelheid van het schip sedert het passeren van boei 3, kan men echter tijdens de ontploffing niet verder zijn geweest dan juist bezuiden 54° 45' N.B. Naarmate het schip noordelijker heeft gestaan, is de kans groter, dat het zich buiten de vaargeul heeft bevonden. De nauwkeurige plaats kan niet worden vastgesteld, ook niet in verband met de tijd, die verlopen is tot men, na de ontploffing, boei 14 had bereikt, want het schip heeft gedurende deze ± anderhalf uur eerst rondgedreven en de kompassen waren defect geraakt. Het was van betrokkene onvoorzichtig en onjuist van boei 3 af dadelijk op boei 14 te koersen, al had hij de bedoeling binnen de vaargeul te blijven. Hij had ook boei 4 al niet waargenomen. Boei 2 hij niet gezien. De Nemedri Routeing Instructions geven aan, dat de route wordt gevormd door de lijn der boeien, cïat men geen hoeken moet afsnijden en rekening moet houden met wind en stromen. De koers, die betrokkene heeft genomen bij nacht en matig zicht door heiig weer, terwijl zijn vaartuig niet gedemagnetiseerd was, is verkeerd geweest, ook al zou niet bewezen zijn, dat hij buiten de geul is geraakt. Het was betrokkene bekend, dat in dit gebied nog drijvende en magnetische mijnen voorkwamen, en hij had gehoord, dat er een explosie in de route had plaats gehad. Betrokkene had niet mogen vertrouwen, dat alles wel goed zou gaan, maar vooral bij deze weersomstandigheden de duidelijke route-instructies moeten volgen. Aldus zou het mijngevaar ook in de route zoveel mogelijk zijn beperkt en in elk geval zou deze ontploffing achterwege zijn gebleven. De Raad meent, dat het ongeval mede te wijten is aan zijn schuld en dat de straf van berisping moet worden opgelegd. Mitsdien: Straft de kapitein van het motorschip „Da Capo", Frans van der Laan, geboren 11 December 1906, wonende te Groningen, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus, voorzitter. C. H. Brouwer, G. J. Barendse en L. Meulman, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad. « (Get.) J. Offerhaus; A. Boosman. |