1952-10-12: |
NvhN 13-10-1952: De Cornelia B2 liep bij Ameland op mijn. Schip zwaar beschadigd, de bemanning ongedeerd. Kapitein Ludwig vertelt.
„Jongens, dat is meegevallen. Mijn gelukwensen", zei reder O. Bosma, toen hij vanmorgen om half acht met behulp van een laddertje aan boord van de Cornelia B II kon klauteren, die gistermorgen dwars van Ameland, om precies te zijn bij het Bornrif, zo'n angstig avontuur beleefde. De reder was gisteravond nog uit Groningen naar Rotterdam gekomen om zijn mensen de hand te drukken en regelingen te treffen.
We waren achter de reder aan geklommen en bevonden ons in het kapiteinsverblijf al spoedig in gesprek met de gezagvoerder, kapitein J. W. Ludwig, eveneens een Groninger. Meubilering en uitrusting van de hut zagen er ogenschijnlijk nog behoorlijk uit „Geen wonder", zei de kapitein, toen we een opmerking dienaangaande maakten. „Ik heb de ravage zo goed mogelijk opgeruimd, maar u had het gisterochtend moeten zien". Sober doet kapitein Ludwig dan zijn verhaal. De Cornelia B II was Vrijdagavond uit Kopenhagen vertrokken met een lading van 670 ton gerst en 200 ton creoliet, bestemd voor Rotterdam. Zondagmorgen bevond men zich al ter hoogte van Ameland en dacht: vanavond zetten we voet aan wal in Rotterdam. Maar het zou anders zijn. Het was acht uur. De kapitein had zich juist gewassen en wilde in zijn jas schieten. Hij moest immers de stuurman aflossen, die tot dan toe de wacht had gehad. Plotseling een geweldige klap. Het was of het schip werd opgetild en weer neerplonsde. De gezagvoerder kreeg een gevoel, of hij met het hoofd tegen het plafond van zijn hut was gesmakt. De houtsplinters uit de hut vlogen hem om de oren. Zijn eerste gedachte was: een mün. Meteen vloog hij naar buiten, nog tijdig genoeg om de waterkolom te zien, die achter het schip omhoogspoot. Kapitein Ludwig nam vlug de nodige maatregelen. Er moest direct onderzocht worden hoe het beneden de waterlijn stond. Zou er veel water binnenkomen? De kapitein rende naar boven om de radio te proberen, maar daar was geen geluid uit te krijgen en zenden ging evenmin. Dit was lelijker. Het betekende, dat hij voorlopig van de buitenwereld afgesloten was. Voor alle zekerheid liet hij onmiddellijk een boot gereed houden, om op alle gebeurtenissen voorbereid te zijn. Peilingen en andere onderzoekingen wezen er echter niet op, dat er veel water binnendrong. Gelukkig maar. Machine werkte niet. Intussen keek men uit naar in de buurt zijnde schepen, om contact te kunnen krijgen, want in ieder geval werkte de machine niet meer. Achter de Cornelia B II naderde het Deense tankschip Faero Shell, dat net door de Cornelia gepasseerd was. De Deen zag gelukkig, dat de Cornelia bijdraaide en kwam naar haar toe. De kapitein verzocht de Faero Shell op de noodgolf direct Scheveningen Radio te waarschuwen en in ieder geval in de buurt te blijven. Met de gevierde boot roeide kapitein Ludwig vervolgens naar de Deen, waar hij van de Deense gezagvoerder hoorde, dat ook zijn schip door de ontploffing een schok had gekregen. Pas toen hij de Cornelia had zien bijdraaien, had hij begrepen, dat het schip getroffen was. Aan boord van het Deense tankschip is kapitein Ludwig direct aan het telefoneren gegaan, o.a. met zijn reder in Groningen. Later is hij naar boord teruggekeerd, waar hij nu rustiger gelegenheid had de ravage in ogenschouw te nemen en met zijn bemanning te praten. Geen letsel. Niemand had noemenswaardig letsel opgelopen. Nu ja, de eerste machinist, die zich toevallig op de bolder bevond, had een luchtsprong gemaakt en was wat onzacht op zijn stuitje terecht gekomen en het deel van de bemanning, dat ter kooi lag, was uit bed gerold, maar dat was dan ook alles. Erger was het met de machine gesteld. Vermoedelijk is o.m. de schroefaskoker gebroken. Daardoor was de hulp van de zeesleper Holland noodzakelijk geworden, die de Cornelia naar Rotterdam trok. De reddingboten van Hollum, Oosterend en Terschelling, die ook waren uitgevaren, behoefden gelukkig nog geen dienst te doen. „Dat dit nu juist met mijn schip gebeuren moest", zei kapitein Ludwig. „We zaten nl. mooi in de route en het was zelfs ongewoon druk. Vermoedelijk zijn we het slachtoffer geworden van een z.g. grond- of trilmijn, die pas ontploft wanneer er een bepaald aantal schepen overheen gevaren is. Hadden wij te doen gehad met een magnetische mijn, dan waren wij er waarschijnlijk niet zo best afgekomen. Een meter of vijf meer naar bakboord of stuurboord gevaren en we waren de dans ontsprongen. Maar het heeft zo moeten zijn en laten we dankbaar wezen, dat er niets ergers is gebeurd".
Het Vrije Volk 13-10-1952: Trilmijn slaat coaster Cornelia B II uit elkaar. Schip bleef drijvende, bemanning ongedeerd. (Van een onzer verslaggevers) Dwars door het Bornrif, ten Noorden van Ameland, tussen de boeien ET 12 en 13 is Zondag- morgen de Groningse kustvaarder „Cornelia B. II" van de rederij Bosma uit Groningen, die in time- charter voor Van Nievelt Goudriaan te Rotterdam voer, op een mijn gelopen. Het schip was dank zij zijn snelle vaart reeds nagenoeg over de mijn geschoven, toen de ontploffing, die met geweldige kracht het schip in al zijn voegen deed kraken, volgde. Het achterschip werd getroffen en een groot gat werd in de romp beneden de waterlijn geslagen.
Hier bevinden zich de olietanks. Het getroffen scheepsdeel was goed afgesloten, zodat er slechts weinig water kon binnenstromen. Hierdoor bleef het schip drijvende. Persoonlijke ongelukken deden zich niet voor, al heeft het een haar gescheeld. Kapitein J. W. Ludwig was op het ogenblik van de ontploffing in zijn toiletkamer. Koksmaatje Kaldenhove bakte kippetjes voor de Zondags- maaltijd. Het was rustig, zonnig weer. De Cornelia schoof over de gladde zee snel naar haar bestemmingsplaats Rotterdam, waarheen de boot 670 ton gerst en 20 ton creoliet moest brengen, gehaald uit Kopenhagen. Hoge waterzuil. Na de slag vloog kapitein Ludwig uit zijn hut. Achter het schip zag hij nog een hoge waterzuil neerploffen. Kok Kaldenhove wist juist onder een grote fornuisplaat, die tegen de zoldering van de kombuis was geslagen, door te duiken. De kippen vlogen uit de pan en ik kreeg zo'n klap, zo vertelde ons het vrolijke kokje, bekomen van de schrik, dat het wel leek, alsof ik de vliegende kippen achterna wilde.
De bemanningsleden, voorzover nog ter kooi, werden uit hun bedden geslagen. De spiegel van de wastafel in de kapiteinshut vloog van de wand. De deuren werden uit de kasten geslagen. De werktuigen in de machinekamer waren van hun fundamenten losgewrikt. De scheepsmachine was nog slechts een brokkenwinkel. Cornelia vloog een meter uit zee omhoog. Onmiddellijk liet kapitein Ludwig een reddingboot strijken, maar de Cornelia bleek het te houden. In de nabijheid voer een Deense tanker, die de Cornelia juist achter zich had gelaten. De radio van de Cornelia, de electrische installatie, schakelborden, kortom alles, wat maar even los stond of hing, was grondig vernield. Zelfs waren de armleuningen uit de stoelen gerukt. Kapitein Ludwig stelde zich via de Deense tanker in verbinding met zijn rederij. Doeksen op Terschelling ving de radioberichten van de Deense tanker op en onmiddellijk voer de Holland II ter assistentie uit. Ook de reddingboot Brandaris van Terschelling koos zee, maar behoefde geen hulp te verlenen. Naar Rotterdam. De Holland II heeft de Cornelia aan haar trossen gebonden, bereikte vanmorgen om 3 uur de Rotterdamse haven, waar het schip, ogenschijnlijk zonder enig mankement, voor de Westerkade op de Maas ligt. De uit elf koppen bestaande bemanning heeft van geluk mogen spreken. De klap van de ontploffende trilmijn was zo hevig, dat zelfs de Deen, die eveneens op enkele tientallers meters afstand in de schoongeveegde vaargeul voer, werd opgelicht. En ik zelf had het gevoel, door de lucht te worden gezwaaid, zo vertelde kapitein Ludwig ons. Toen ik weer op mijn benen stond, schokte het schip nog na: het is zeker een meter opgelicht en toen weer in het water neergeploft.
Familieleden van de bemanning stonden al vroeg op de kade. De jongens waren behouden thuis, en dat was de hoofdzaak.
De Cornelia B II, pas anderhalf jaar geleden in Lekkerkerk gebouwd bij T. van Duyverdijk en 499 ton metende, ongeschonden naar het lijkt, maar....
De Heerenveensche courier 14-10-1952: Kapitein Ludwig van Cornelia B II: We zaten precies vijf meter verkeerd. Ik had me net gewassen........
De Cornelia B II, die Zondagmorgen om half acht ten Noorden van Ameland op een mijn liep, is gistermorgen de Rotterdamse haven binnengesleept. Het schip lag maar nauwelijks aan de kade, of reder O. Bosma uit Groningen klom al aan boord om zijn mensen geluk te wensen met de goede afloop van het avontuur. Dat het allemaal nog zo is gegaan is misschien mede te danken aan het feit, dat er een ander schip in de nabijheid van de Cornelia B II was, die op de noodgolf Radio Scheveningen waarschuwde, met het gevolg dat er spoedig sleepboothulp werd verleend. Kapitein Ludwig vertelde, dat men vermoedelijk het slachtoffer is geworden van een zogenaamde grond- of trilmijn, die pas ontploft, wanneer er een bepaald aantal schepen overheen is gevaren. Waren we een meter of vijf meer naar bakboord of stuurboord gevaren, aldus de gezagvoerder, dan waren we de dans ontsprongen. Maar het heeft niet zo mogen zijn en laten we dankbaar wezen, dat er niets ergers is gebeurd.
De Cornelia B II was Vrijdagavond uit Kopenhagen vertrokken met een leiding van 670 ton gerst en 200 ton creoliet, bestemd voor Rotterdam. Zondagmorgen bevond men zich al ter hoogte van Ameland en men dacht: vanavond metten we voet aan wal in Rotterdam. Maar het zou anders zijn. De kapitein had zich juist gewassen en wilde de stuurman aflossen. Plotseling kreeg het schip een geweldige klap en was het alsof het uit het water werd opgetild. De gezagvoerder kreeg het gevoel of hij met het hoofd tegen het plafond van zijn hut was gesmakt. Meteen vloog hij naar buiten, nog tijdig genoeg om de waterkolom te zien, die achter het schip omhoog spoot. Radio zwijgt. De kapitein nam direct de nodige maatregelen. Hij rende naar boven om de radio te proberen, doch daar was geen geluid uit te krijgen; de zender deed het evenmin, zodat men van de buitenwereld was afgesloten. Voor alle zekerheid liet de kapitein een boot gereed houden. Peilingen en andere onderzoekingen wezen echter uit, dat er niet veel water binnen drong. Intussen keek men uit naar schepen in de buurt, teneinde contact te kunnen krijgen, daar de machine niet meer werkte. Achter de Cornelia B II naderde gelukkig 't Deense tankschip Faero, die bij draaide en Radio Scheveningen waarschuwde.
Hoewel de ravage aan boord groot was, had niemand noemenswaardig letsel opgelopen. De machine was zwaar beschadigd — de schroefaskoker is vermoedelijk gebroken — zodat de hulp van een sleepboot noodzakelijk was.
Leeuwarder courant 25-08-1953: Vegen van mijnen is niet volstrekt afdoende. „De mijnontploffing die de „Cornelia B II" op 12 October heeft getroffen, terwijl het schip langs de geveegde route benoorden de Waddeneilanden voer is een uitzonderlijk geval waaruit weer blükt, dat het vegen niet volstrekt afdoende is. Aan de bevaarbaarheid van het vroegere mijnengebied wordt telkens opnieuw grote zorg besteed, zodat de Raad geen nadere aanwijzing behoeft te geven". Aldus het schriftelijke oordeel van de Raad van de Scheepvaart over het ongeluk met de „Cornelia B ll' van de Groningse reder O. Bosma. Het schip werd toen door de „Holland" naar Rotterdam gesleept.
De waarheid 25-08-1953: Mijnenvegen niet voldoende. Raad voor de Scheepvaart over het mijn ongeluk met de Cornelia B II. „De mijnontploffing die de Cornelia B II op 12 October jl. heeft getroffen, terwijl het schip langs de geveegde route benoorden de Waddeneilanden voer, is een uitzonderlijk geval waaruit weer blijkt, dat het vegen niet volstrekt afdoende is. Aan de bevaarbaarheid van het vroegere mijnengebied wordt telkens opnieuw grote zorg besteed, zodat de raad geen nadere aanwijzing behoeft te geven." Aldus het schriftelijke oordeel van de Raad van de Scheepvaart over het ongeluk met het 499 bruto registerton metende, door een motor van 750 pk voortbewogen schip, dat toebehoort aan de Groningse reder O. Bosma. Het was op weg van Kopenhagen naar Rotterdam toen het te acht uur des morgens in volle vaart (10,5 mijl) bij boei ET 12 op een mijn liep. Nadat het Deense tankschip Faero Shell de kapitein in de gelegenheid had gesteld zich met zijn rederij in verbinding te stellen is de Cornelia B II de volgende dag door de „Holland" naar Rotterdam gesleept.
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Maandag 31 Augustus 1953. no.167. Uitspraak voor den Raad van de Scheepvaart: No.75, Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake de mijnontploffing, waardoor het motorschip „Cornelia B II" benoorden Terschelling werd getroffen. Op 12 October 1952 is het motorschip „Cornelia II", op de reis van Kopenhagen naar Rotterdam, benoorden Terschelling getroffen door een mijnontploffing en ernstig beschadigd. Het schip is door de sleepboot “Holland" naar Rotterdam gesleept. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze ramp. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 29 Juli 1953, in tegenwoordig- heid van de inspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein en de stuurman van de „Cornelia B II", zomede van het scheepsdagboek en kladjournaal en de te Rotterdam afgelegde scheepsverklaring, benevens twee brieven van de N.V. „Doeksen", te Terschelling, en de door de kapitein gebruikte Engelse kaart 2593: Terschelling Zeegat to Friesche Zeegat, en hoorde de kapitein J. W. Ludwig en de stuurman jhr. J. A. C. Six, als getuigen onder ede. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Cornelia B II" is een Nederlands schip, toebehorende aan O. Bosma, te Groningen. Het meet 499 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een 750pk-motor. Op 10 October 1952 vertrok de „Cornelia B II", beladen met 670 ton gerst en 200 ton creolite, van Kopenhagen naar Rotterdam. De diepgang was vóór 3,22 m, achter 4,42 m. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 11 personen. Op 11 October, te 22.35 uur, werd bij „Elbe I" de loods ontscheept en werd koers gezet langs de boeien van de JE-route. Alle boeien werden dichtbij aan bakboord gepasseerd. Te 3.40 uur van 12 October werd boei JE 6 gepasseerd. Te 4.00 uur kwam de stuurman op wacht. Het was goed, helder weer. De boeien JE 5 en 4 waren te 4.00 uur reeds te zien. De vaart was volle kracht, 10,5 mijl. Te 7.52 uur werd ET 13 dichtbij aan bakboord gepasseerd. Te 7.30 uur werd de kapitein geroepen om te 8.00 uur op wacht te komen. Te 8.00 uur was boei ET 12 op b.b.-boeg. Het was mooi weer en windstil. Te 8.00 uur, toen de kapitein juist zijn hut wilde verlaten, vond een hevige ontploffing plaats. Het schip werd opgelicht en viel dan terug. De kapitein snelde naar buiten en zag toen achteruit een 10 ge waterkolom. De motor stopte. De electrische installatie was defect geraakt, evenals het radiotelefonietoestel; de kompassen waren vernield. Bij rondpeilen bleek het schip geen water te maken, alleen de achterpiek liep op. De kapitein zag de boeien ET 13 en 12 en constateerde, dat het schip op de boeienlijn lag. Het Deense tankschip „Faero Shell", dat tevoren door de „Cornelia B II" was opgelopen, kwam naderbij. De kapitein ging aan boord van het Deense schip en kreeg te 8.30 uur verbinding met de rederij. Daar de motor van de „Cornelia B II" niet te gebruiken was, zou de sleepboot „Holland" te hulp komen. Te 8.45 uur werd vernomen, dat de sleepboot onderweg was. De „Faero Shell" bleef tot 11.00 uur in de nabijheid, tot de „Holland" verscheen. Na overleg met de eigenaar werd te 14.00 uur de „Holland" vastgemaakt. Op 13 October meerde men te Rotterdam. Op de werf gekomen, bleken van alle hulpwerktuigen in de motorkamer de fundaties gebroken; het gehele achterschip was ingezet Vanaf de „Faero Shell" is vastgesteld, dat de plaats der ontploffing was N.Br. 53°33.5', O.L. 5°35.3'. In een brief van de N.V. Scheepvaart Maatschappij G. Doeksen en Zonen wordt meegedeeld, dat de „Holland" de „Cornelia B II" één mijl beoosten boei ET 12 heeft vastgemaakt. Ter zitting verklaarde de kapitein, dat hij in de geveegde routes altijd vaart van boei op boei en dan de boeien aan zijn b.b.-zij passeert. Hij snijdt daarbij nooit hoeken af en hij is zeker, dat de stuurman dit evenmin doet. Ook dit keer is de boeienlijn nauwkeurig gevolgd. Getuige was 12 October te 8.00 uur gekleed en zou juist naar de brug gaan, toen hij onder het achterschip een hevige ontploffing voelde. Hij ging naar dek en zag toen 10 m achter het achterschip een waterkolom. Vervolgens ging getuige naar de brug en hij vroeg de stuurman of het schip zich in de route bevond. De stuurman antwoordde bevestigend. De lste-machinist stopte de motor. Getuige liet rondpeilen en een sloep klaarmaken. De „Cornelia B II” liep na het ongeval bakboorduit en lag weldra stil. De „Faero Shell" stopte in de nabijheid en zond een bericht van het ongeval uit. Getuige stelde vast, dat zijn schip, toen het stillag, zich juist op de boeienlijn bevond, iets dichterbij ET 13 dan ET 12. Getuige is met een boot naar het Deense schip gegaan en heeft daar getelefoneerd met zijn reder. De stuurman heeft verklaard, dat hij 12 October 1952 te 4.00 uur de kapitein afloste. Boei JE 6 was gepasseerd. Getuige kreeg order de geveegde route te houden en heeft deze order opgevolgd. Hij volgde de boeienlijn en hield de boeien bij het passeren aan bakboord. Er is geen enkele keer een hoek afgesneden. Te 8.00 uur, toen de roerganger juist werd afgelost, vond een ontploffing plaats. Getuige heeft pas later naar achter gekeken en heeft geen waterkolom gezien. De motor, die nog doorliep, werd door de machinist gestopt. De kapitein kwam direct boven. Getuige geeft aan, dat het schip zich vrijwel midden tussen de boeien ET 12 en 13 bevond en dat het later door de stroom tot dichtbij boei ET 12 is gedreven. Het schip heeft zich steeds in de geveegde route bevonden. De inspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat de „Cornelia B II", op de reis van Kopenhagen naar Rotterdam, op 12 October 1952 langs de geveegde route voer benoorden de Waddeneilanden. Volgens de verklaringen van de kapitein en de stuurman is steeds langs de boeien gevaren en is nooit een hoek afgesneden. Korte tijd nadat boei ET 13 was gepasseerd, vond te 8.00 uur een mijnontploffing plaats. Ook uit de verklaringen van andere schepen moet worden aangenomen, dat de „Cornelia B II" zich op het moment van de ontploffing in de geveegde route bevond. Na de oorlog zijn benoorden de Waddeneilanden vele mijnontploffingen voorgekomen, maar altijd bevonden de schepen zich buiten de route. Nu is de „Cornelia B II" getroffen, terwijl ze zich in de route bevond. Hieruit blijkt ook weer, dat het vegen niet volkomen zeker is; er blijft een zeker gevaar bestaan. De Koninklijke marine, die zeer actief is, waar het de veiligheid van de geveegde routes betreft, heeft terstond na het ongeval weer geveegd. De inspecteur wijst er op, dat sommige kapiteins zich laten verleiden een hoek af te snijden en door gevaarlijk gebied varen; dit is door de „Cornelia B II" niet gedaan. De inspecteur spreekt nog de hoop uit, dat de veiligheid in de geveegde routes steeds blijft toenemen. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: Het motorschip „Cornelia B II" is op 12 October 1952 benoorden Terschelling tussen de boeien ET 13 en ET 12 getroffen door een mijnontploffing, waarbij de electrische installatie, de motor, het radio- telefoontoestel, alsmede het achterschip en andere onderdelen zodanig beschadigd zijn, dat het met sleepboothulp binnengebracht is moeten worden. Het schip had, bij gunstige weersomstandig- heden, voortdurend de boeienlijn even aan bakboord gehouden en er was onder inachtneming van de aanwijzingen der Koninklijke marine genavigeerd. Uit de verklaringen van kapitein en stuurman heeft de Raad de overtuiging verkregen, dat het schip, toen de ontploffing plaats vond, in de geveegde route voer, even aan s.b.-zijde van de boeienlijn, alsmede dat het schip die boeienlijn ook tevoren nauwgezet gevolgd had. Deze mijnontploffing is te beschouwen als een uitzonderlijk geval, maar zij bewijst, dat de vaarroute nog niet volledig veilig is, waarvoor trouwens in de voorschriften van de marine een voorbehoud gemaakt wordt. Welk karakter de mijn had, is niet met zekerheid kunnen worden vastgesteld. Het is de Raad bekend, dat aan de bevaarbaarheid van de routes in het vroegere mijnengebied telkens opnieuw grote zorg wordt besteed, zodat een nadere aanwijzing van de zijde van de Raad niet behoeft te worden gegeven. Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus, voorzitter, C. Heijingman, H. A. Broere en K. R. Bosma, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 24 Augustus 1953. (Get.) J. Offerhaus, A. Boosman. |