1952-02-27: |
NvhN 28-02-1952: CORMORAN vast en weer vlot. De Cormoran, een 143 ton grote coaster die eigendom is van de heer L. Bolhuis te Groningen, geraakte gisteren tijdens een dichte mist bij Redcar (Yorkshire) aan de grond. Het schip, dat in 1927 gebouwd werd op de werf van de firma J. J. Pattje te Waterhuizen, was op weg met een lading ijzererts naar Middlesborough. De reddingboot van Redcar deelde later mee, dat de Cormoran met behulp van vissersboten weer vlot was gebracht en dat het schip op eigen kracht verder stoomde.
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Maandag 14 Juli 1952, no. 134. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart. No.75 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het aan de grond lopen van het motorschip „Cormoran" op de Redcar Rocks. Betrokkene: W. D. Hoeksema, kapitein. Op 27 Februari 1952 is het motorschip'„Cormoran" op de reis van Londen naar Middlesborough tijdens mist aan de grond gelopen op de Redcar Rocks. Na vier uren kwam het schip op eigen kracht vlot. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit aan de grond lopen en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Cormoran", W. D. Hoeksema, wonende te Tjuchem. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 23 Juni 1952, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart M. M. Merens. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein en de bestman, het scheepsdagboek en de door de kapitein gebruikte Engelse kaart 1191: England E.coast— Flamborough Head to Hartlepool, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken : Het motorschip „Cormoran" is een Nederlands schip en eigendom van L. Bolhuis, te Overschie. Het meet 151 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een 120 pk motor. Op 25 Februari 1952, te 13.00 uur, vertrok de „Cormoran", beladen met oud ijzer, van Londen met bestemming Middlesborough. De diepgang was vóór en achter 7. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 5 personen. De kapitein is in hat bezit van het diploma stuurman beperkte Kleine Handelsvaart, maar heeft toestemming op de „Cormoran" als kapitein te varen binnen het gebied, dat dit schip mag bevaren. Hij is sinds 1 Februari 1952 kapitein van de „Cormoran", maar heeft vele jaren als stuurman op de oostkust van Engeland gevaren. De eigenaar van de „Cormoran", die ongediplomeerd is, vaart als bestman op dit schip. De kapitein weet niet, wanneer de kompassen voor het laatst zijn gecompenseerd, maar meent, dat dit vóór ongeveer 6 maanden was gedaan. Deze reis is er geen gelegenheid geweest de miswijzing te bepalen. Op 26 Februari, te 42.30 uur, werd Haisbro-vuurschip gepasseerd op korte afstand en werd de koers 330° (k) en 323° r.w. Een uur na het passeren van dit vuurschip werd het dik van mist. De vaart werd geminderd tot 6 mijl per uur, een extra-uitkijk werd gezet en de voorgeschreven mistseinen werden gegeven. Het was windstil met kalme zee. De kapitein hield rekening met de getijstromen. Te 19.45 uur van 26 Februari was de „Cormoran" volgens de gis bij Dowsing-vuurschip, maar men heeft dit noch gezien, noch gehoord. Lodingen gaven 17 vadem diepte aan. In dezelfde koers werd doorgevaren naar Flamborough Head. Geregeld werden andere schepen gehoord zowel aan stuurboord als aan bakboord. Te 23.30 uur werd 22 vadem water gelood. Op 27 Februari, te 2.00 uur, moest de „Cormoran" dwars zijn van Flamborough Head. Hoewel werd gestopt om beter te kunnen luisteren, heeft men het mistsein niet gehoord. Bij loding was de diepte 22 vadem. In dezelfde koers voer men door. Te 5.00 uur hoorde men zeer flauw het mistsein van Whitby. De kapitein nam aan, dat hij daar 4 a 5 mijl vanaf stond, en veranderde tot 300° (k) en 293° r.w. De kapitein heeft niet laten loden en hoewel het dik van mist bleef, heeft hij dit ook daarna niet gedaan, omdat hij er op vertrouwde, dat na het opkomen van de zon de mist wel zou optrekken en hij verkenning van de wal zou krijgen. Te 9.00 uur van 27 Februari kwam de wal dwarsop aan bakboord in zicht. Onmiddellijk liet de kapitein hard s.b.-roer geven, maar het schip liep aan de grond. Het was toen twee uren vóór laagwater. Het lukte niet met achteruitslaan vlot te komen. E!en vissersvaartuig kwam nabij en deelde mee, dat de „Cormoran" was vastgelopen op de Redcar Rocks. Met hulp van dit vaartuig werd een anker uitgebracht. Te 13.00 uur was het water zoveel gerezen, dat men slaagde vlot te komen. Het schip bleek geen water te maken. Te 14.00 uur nam men de loods aan boord en te 15.00 uur werd te Middlesborough gemeerd. Na lossing heeft een expert van Bureau Veritas bet schip onderzocht en een Certificaat van Zeewaardigheid afgegeven. Ter zitting verklaarde de kapitein geheel overeenkomstig het hiervóór vermelde. Hij voegde daaraan toe, dat bij Dowsing-vuurschip het handlood verloren was geraakt. De volle- kracht-vaart van de „Cormoran" was 7 mijl, men liep steeds 5^ a 6 mijl, doch vanaf 5.00 uur 4 mijl per uur. Op de geluidssterkte van Whitby nam betrokkene aan, dat hij ongeveer 4 a 5 mijl daarvandaan stond. Betrokkene geeft toe, dat hij meer had moeten loden, vooral bij het passeren van Whitby. Hij heeft sinds vertrek Londen geen gelegenheid gehad de miswijzing van het kompas te controleren, de miswijzing uit de stuurtafel 0 of -—1 werd toegepast. Tijdens het vastlopen waren de kapitein en de bestman op de brug. De inspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat het opvallend is, dat te 19.45 uur van 26 Februari 17 vaam is gelood en dat men meende toen bij Dowsing-vuurschip te zijn. Het schip moet toen veel verder hebben gestaan, daar bij dit vuurschip de diepte slechts 11 a 12 vadem is. Bij het passeren van Flamborough Head werd 22 vadem gelood. Volgens de gis meende men daar 4 a 5 mijl vanaf te staan. Een diepte van 22 vadem komt echter veel dichter bij de kust voor. De door lodingen bevonden diepten zijn niet goed met die in de kaart vergeleken. Het vaststellen van de afstand enkel op het horen van een geluid is zeer gevaarlijk. De kapitein had gehoopt, dat de mist wel zou optrekken, wanneer de zon opkwam, maar toen het te 8.30 uur nog steeds dik was, ging hij nog niet tot loden over. Bij het uitzetten van de koers vanaf Haisbrovuurschip met een miswijzing van slechts 2° blijkt, dat de „Cormoran" juist stuurde naar de Redcar Rocks, waar zij vast is gelopen. Er is niet voldoende aan gedacht, dat de deviatie ten gevolge van de lading oud ijzer wel heel anders kon zijn dan die volgens de stuurtafel. De inspecteur weet, dat de kapitein als stuurman goede beoordelingen had en een zeer goed examen aflegde. De inspecteur vraagt zich daarom af, of de aanwezigheid van de reder invloed kan hebben gehad op de kapitein. Feitelijk had men hier twee kapiteins op één schip, daar de eigenaar als bestman op dit schip voer. Hoewel de kapitein het hoogste gezag heeft, kan dit in het gedrang komen, wanneer de eigenaar aan boord vaart. Het is volgens de wet niet toegestaan, dat de eigenaar als schepeling op zijn eigen schip vaart. Hij moet om te monsteren een arbeidsovereenkomst overleggen, maar moet die sluiten met zich zelf. De kapitein heeft ernstig gefaald en heeft daardoor schuld aan deze stranding. De inspecteur stelt de Raad voor de kapitein te straffen door hem de bevoegdheid om als kapitein op zeeschepen te varen te ontnemen voor 4 maanden. De kapitein, hierna het woord krijgende, geeft zijn fouten toe, maar acht de straf te zwaar. Hij ontkent, dat de bestman-eigenaar zich ooit met de plichten van de kapitein zou hebben bemoeid. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: Het aan de grond lopen van het motorschip „Cormoran" is het gevolg van de onvoldoende zorg voor een veilige navigatie van de kapitein. De kapitein moest weten, dat hij de kompassen niet ten volle kon vertrouwen, daar het schip een lading oud ijzer in had en men geen gelegenheid had gehad de miswijzing te bepalen. Toen het dik van mist werd, had dus vooral op het lood moeten worden gevaren. Het doen van een sporadische loding is daarbij van weinig nut. Op geregelde tijden moet worden gelood en de uitkomsten moeten met inachtneming van de tussen de lodingen afgelegde afstanden met de diepten in de kaart worden vergeleken. Dit is hier niet gedaan; de kapitein verzuimde bij de geluidpeiling van Whitby tevens te loden en liet na bij het naderen van het land het lood gaande te houden. Door deze nalatigheden stuurde het schip dichter naar de kust dan de kapitein meende en stootte het op de Redcar Rocks. De Raad sluit zich aan bij de inspecteur voor de scheepvaart, waar deze het afkeurt, dat een eigenaar-reder op zijn eigen schip als schepeling vaart. De ambtenaren van aanmonstering zullen er op moeten toezien, dat dit niet gebeurt. De Raad is van oordeel, dat de kapitein voor zijn nalatigheid moet worden gecorrigeerd, en straft mitsdien kapitein Willem D. Hoeksema, geboren 24 Februari 1911, wonende te Tjuchem, door hem de bevoegdheid om als kapitein te varen op zeeschepen te ontnemen voor de tijd van twee weken. Aldus gedaan door de heren mr. W. A. Vos, eerste plv. voorzitter, C. H. Brouwer, L. Meulman en D. Bakker, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 23 Juni 1952. (Get.) Vos; A. Boosman.
|