1938-12-17: |
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Vrijdag 30 Juni en Zaterdag 1 Juli 1939, no. 126. No. 85. Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake het stukpersen van een dubbele- bodem-tank van het motorschip Ceram te Hamburg. Betrokkene: de motordrijver Jan Zuur. Op 17 December 1938 is de dubbele-bodem-tank n°. 1 van het motorschip Ceram, liggende te Hamburg, stukgeperst. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij art. 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van dit ongeval zou instellen en dat het onderzoek tevens zou loopen over de vraag of het ongeval niet mede was te wijten aan schuld van den motordrijver, Jan Zuur, wonende te Kolham (provincie Groningen). Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 8 April 1939 buiten tegenwoordigheid van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart of diens plaatsvervanger, die beiden verhinderd waren de zitting bij te wonen. De Raad nam kennis van de door den inspecteur-generaal voor de scheepvaart overgelegde stukken van het voorloopig onderzoek der scheepvaartinspectie en hoorde den motordrijver, Jan Zuur voornoemd, als betrokkene, buiten eede. De voorzitter zette den betrokkene doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren, hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is den Raad het volgende gebleken: De Ceram is een Nederlandsch motorschip, metende 336,44 bruto-, 161,94 netto-registerton, roepnaam PDJU, thuisbehoorende te Groningen. Op 16 December 1938 lag het schip te Hamburg. De kapitein gaf den motordrijver opdracht de tanks te vullen. Het vroor dien dag hard, bij oostelijken wind, kracht 7—8, en ook in den nacht van 16 op 17 December vroor het. De kapitein gaf deze order, omdat het in zijn bedoeling lag, na lossing, zonder sleepboothulp te verstoomen en hij bij den harden wind ballast in de tanks noodzakelijk achtte om het schip te kunnen behandelen. De motordrijver, betrokkene Zuur, verklaarde: dat hij ongeveer drie maanden op de Ceram voer en zoodoende volkomen op de hoogte was van de leidingen, ballastpomp, enz.; dat de ballastpomp een drieslags plunjerpomp is, door middel van een drijfriem bewogen door een hulpmotor van 10 pk; dat men voor het vullen van de tanks, ook bij geladen schip, deze eerst kan laten oploopen, doch dat er in den regel nog gepompt moet worden om ze geheel te vullen; dat in den morgen van 17 December eerst de voorpiektank werd opgepompt, totdat hij na ongeveer een half uur het water uit de beide overvloeipijpen zag komen; dat de pomp vervolgens op bodemtank n°. 1 werd gezet; dat na een kwartier pompen een matroos kwam waarschuwen, dat werklieden in het voorruim aldaar water naar boven zagen komen en de buikdenning zagen rijzen; dat aan de werking van de ballastpomp niets bijzonders was bemerkt; dat hij niet heeft gecontroleerd of de overvloeipijpen, zwaanshalzen, met een diameter van 2½ Engelsche duim, open waren. Nadat de lading oud ijzer was gelost, bleek bij onderzoek, dat de tanktop over de volle breedte was opgezet en keerspantnagels door de plaat waren getrokken. Nadat de tank was leeggepompt, is den volgenden dag door een expert van Bureau Veritas nog belangrijke schade geconstateerd, o.a. bleken verschillende wrangen en stutten in den dubbelen bodem te zijn uitgescheurd. De Raad is van oordeel, dat de bodemtank n°. 1 van het motorschip Ceram inderdaad bij het oppompen is stukgeperst. De veronderstelling van den betrokkene, dat bedoelde tank reeds lek was — zulks in verband met de lading oud ijzer, welke boven die tank had gelegen —, acht de Raad niet aannemelijk. Wel kan de tank zwakke plaatsen hebben gehad. De aard van de schade aan de tank wijst echter op stukpersen. De betrokkene heeft voorts nog aangevoerd, dat hij het stukpersen tijdens het oppompen ook daarom niet aannemelijk acht, omdat hij aan de werking van de pomp niets heeft opgemerkt en deze regelmatig is blijven loopen, zulks in tegenstelling met bijv. het geval, dat er een knik in de slang van de dekwaschleiding is, waarop de pomp dadelijk begint te stooten. De Raad acht echter in dit geval het regelmatig blijven werken van de pomp niet vreemd, daar zich in den top der tank een luchtkussen moet hebben gevormd, waarvan de druk geleidelijk toenam, totdat een lek ontstond. De betrokkene heeft zich er niet van overtuigd, of er bij het oppompen van de tank lucht uit de overvloeipijpen kwam. Hij weet niet, of deze afgestopt waren. De Raad acht het zeer waarschijnlijk, dat bedoelde overvloeipijpen waren dichtgevroren, met of zonder de houten stoppen. Uit alles blijkt, dat de betrokkene niet voldoende oplettend is geweest. De Raad meent thans nog met het uitspreken van een berisping te kunnen volstaan. Mitsdien: Straft den betrokkene, Jan Zuur, geboren 29 October 1912, wonende te Kolham (Groningen), door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, eersteplaatsvervangend-voorzitter, J. N. Egmond, lid, H. Th. de Booy, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door den tweeden-plaatsvervangend-voorzitter, mr. dr. F. C. van Geer, ter openbare zitting van den Raad van 19 Juni 1939. (get.) B. M. Taverne, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris.
|