1959-12-24: |
NvhN 24-12-1959: De kerstboom in top. Met de kustvaarder Donata van Kiel naar Delfzijl. Het is donderdagavond, omtrent zeven uur. De vreugdeloze, vormloze NS-diesel, tot activiteit gedwongen door een heer in een net kostuum, draagt ons in Leer over aan zijn Duitse collega, een heuse, levende stoomjumbo, nauwelijks in bedwang gehouden door twee mannen met zwart- glimmende petten. Dwars door het roetdonkere Noord-Duitsland draaft hij met ons van de ene lichtoase naar de andere, van Leer over Oldenburg en Bremen naar Hamburg, van Hamburg over Neumünster naar Kiel. Zijn smook sliert uit over de Eems, over de Weser, over de Elbe, over de Kieler Förde, veegt langs het groezelige raam van onze coupé, vervaagt soms het beeld van de steden, door de Weihnachtsmann gestoken in een uitbundig feestkleed van licht en rood en groen.
we door Kiel, heuvel-op-heuvel-af, stad van 400.000 mensen, die wonen in lange, grijze huizenkoeken, imponerende nietszeggendheid. Aan het einde van de rit ligt Holtenau, klein plaatsje met het enorme sluizencomplex aan het begin of het einde van het Noord-Oostzee Kanaal, dat dwars door Sleeswijk- Holstein loopt. Voor ons het begin, want we hopen op een coaster naar Delfzijl, waarvan de bemanning met Kerstmis thuis wil zijn. Het scheepsmakelaarskantoor op de sluiskant levert een gedienstige Herr Kaempfert, die zijn medewerking toezegt, in een redelijk Nederlands, dat hij heeft opgebouwd in de veertig jaren, dat hij koffieplanter was in Indonesië. De overgang naar klerk op dit kantoor is wel erg groot geweest, zegt hij en vertelt dan enthousiast over de twee sluizen, die elk 400 meter lang en 40 meter breed zijn en schepen van een kleine 30.000 ton kunnen bergen. Er ligt een tanker uit Karachi, kleumende Indische matrozen in eskimokledij rennen heen en weer, om voor en achter vast te maken. Een Russische tanker uit Odessa schuift langzaam binnen, een sluisknecht brengt als een berenleider het gevaarte aan een touw naar zijn plaats.
Herr Kaempfert was koffieplanter. Een slaperige, in leer verpakte Duitser, met een pet als een springschans, accepteert in Kiel onze kaartjes met hetzelfde gebaar als waarmee de chef in Uithuizermeeden een kaartje uit Roodeschool aanneemt. Het is vrijdagmorgen, kwart voor één. Luttele-uren daarna: in een trammetje rammelen. Bijna geen Nederlanders; uit de Oostzee zo goed als helemaal niet. Mijn vriend Jan Niehoff, die de tekeningen bij deze reportage verzorgde, is om vier uur zó moedeloos, dat hij bereid is tot een reportage over een Poolse haringlogger, die naar Stettin vaart.
Het grijs van de rook uit de ,twee lange betonnen schoorstenen van de fabriek vlakbij valt samen met het grijs van de vroege schemer. In het „Seemannsfrauenheim" wacht Frau Nicht uit Hamburg op het schip, dat haar man moet brengen, Beate Nicht van tien jaar staat voor het raam, zij kijkt naar de wild-dansende lichtjes van de reuzen-Weihnachtsbaum, die aan de overkant van de sluis op een bunker staat; met haar heldere stem zegt ze een kerstrijmpje, het Hamburger plat klinkt vertrouwd. De waardin van het huis brengt hete koffie, misschien wel van de plantage van Herr Kaempfert, maar het is lekker. Ver weg boven het kanaal schuiven autolampen over de ontzaglijke verkeersbrug. Wegvaren. Bijna ongemerkt sluipt een klein schip de sluis binnen, de kerstboom in top, het driftige gedokker van de motor ketst tussen de hoge muren heen en weer. Onder het anker een naam: „Donata". „Deutsches Schiff!" zegt een man naast ons. Maar achterop, boven het roer, staat: „Donata, Groningen!" En de kapitein-eigenaar Hendrik Groen is onmiddellijk voor het avontuur te vinden. We stappen op en bijna met ons de kanaalloods. De kolossale sluisdeur verdwijnt langzaam in z'n betonnen etui, dan varen we het kanaal binnen — het is vrijdagavond omtrent half acht. De Donata heeft hout in, afkomstig uit Zweden, geladen in Karlstad aan het Venermeer. Ze hebben al winter gehad daarginds, vijftien graden vorst, zware sneeuwval, behoorlijke ijsgang: de boeg is gedeeltelijk kaal door de langsgeschuurde schotsen. In de stuurkast is de stemming uitstekend: ze varen thuis! Stuurman Geert van der Wal uit Musselkanaal volgt nauwkeurig de adviezen van de loods, die overigens weinig spraakzaam is. „Feind hort mit!" zegt hij, op grond van een vijftien jaar geleden om zeep gebrachte traditie en hij houdt z'n mond. Er wordt om koffie geroepen. En om meer licht, het is aardedonker, buiten de kanaallampen op de oevers en die van de tegemoetkomende schepen is niets te zien. Aan beide wordt iets gedaan: de maan verschijnt en in een gat in de deklast blinkt het hoofd van de kok. Geert Veenstra uit Harkema-Opeinde is nog maar drie weken op de Donata en z'n koffie smaakt al goed. Weihnachts-baum We passeren weinig bewoonde oorden, maar in het kleinste gehucht staat op de oever de Weihnachtsbaum, zijn lichtjes slingeren meer en meer naarmate we verder komen; de wind wakkert aan. Om één uur meldt Hamburg voor de Duitse Bocht windkracht 5 tot 6, afnemend, ruimend naar west tot noordwest, regenbuien. Even voorbij Rendsburg gaat de loods van boord. „Frohes Weihnachtsfest!" zegt hij en ik geloof, dat hij het meent. De nieuwe loods is een dikke, gezellige prater, hij vindt loods-zijn een blijde aangelegenheid, die tophoogten bereikte, toen de Engelsen in de Krieg stiekem mijnen in het kanaal gooiden en de Duitse veegdienst ze lekker iedere keer weer opruimde. Om je rot te lachen! 't Was maar een paar keer mis gegaan, maar toen was hij niet aan boord. „Schwein gehabt, was?" en z'n vet-omrande oogjes glimmen nog van napret. „Bietje schtuurboord," zegt hij tegen de roerganger. „Beetje stuurboord," herhaalt Jan Gerbrink. Hij komt net als Rinus van der Heide uit Enschede, beiden zijn ze matroos o.g., onder de gage, matroos-op-aanwas dus. Olie bunkeren in Brunsbüttelkoog, het andere begin of einde van het kanaal. De kapitein probeert bij de Bunkerstelle zijn vrouw te bellen, maar ze is of niet thuis, of ze slaapt erg vast. Het is dan ook half vier, zaterdagmorgen. Krimpende winden. We krijgen de positie op van de Flamingo, die enige tijd geleden zonk, na een aanvaring op de Elbe. Hij ligt in het vaarwater. Om zeven uur worden we door de sluis geperst en met de anderen, groot en klein, de Elbe opgespuugd. Het water is er rustig, maar het weerbericht sprak van „krimpende winden" en volgens kapitein Groen zijn krimpende winden en uitgaande vrouwen niet te vertrouwen. En wij delen dit wantrouwen al spoedig, want na het passeren van de lichtschepen Elbe 111 Elbe 11, na het zorgvuldig omzeilen van de wrakboei, waarachter de beide masttoppen van de „Flamingo" als twee dwaze paaltjes uit het water steken, wordt het water roeriger. Het valt ons op, dat het grijs is, in Holtenau had het de vreemde groene kleur van de Oostzee. We varen langs Cuxhaven, in de verte liggen een stuk of zes kusters naast elkaar ten anker. Die durven er niet uit, zegt de kapitein, ze zijn bang, dat ze bang worden en de één steekt de ander aan. De Elbe I schuift langs ons heen, de afstand tussen de schepen, die eerst in een soort dicht konvooi lagen, wordt gaandeweg groter. Gaandeweg hoger wordt de deining, de wind sterker. Maar wij zijn niet bang, wij varen thuis! En dapper stijgt de Donata met al zn 200 tonnen naar de schuimige toppen van het knobbelige zeetje, boven . gekomen slaat zijn schroef een ogenblik door de lucht en dat geeft nog een extra-dreun. Beneden in het dal duiken we in de volgende knobbel, de kop wordt door geweldenaarskracht opgetild, gordijnen verstuivend water striemen over de kletsnatte deklast. Onverstoorbaar dendert de motor, onverstoorbaar zit-hangt-staat Rinus van der Heide aan het roer en vertelt grapjes. Over de vorige kok, die ze met mist het dek opstuurden, om mist te vegen. Spek tegen zeeziekte. En zo steigeren we boven langs de Duitse Waddeneilanden, de deining wordt hoger. We varen een geveegde route, daarbuiten is nog steeds mijnengevaar. „Veur 'n joar of wat is hier nog am op 'n mien lopen," zegt kapitein Groen, „hier in de buurt". En ineens doet de vent, die al een poosje in m'n buik trekpiano speelt met m'n maag, een gemene uithaal, die me beneden in de salon van de kapitein op de divan doet belanden. Uit de kombuis komt een sliert gebakken-carbonaden-geur, ik krijg neiging, om over boord te springen, maar m'n knieën willen niet mee. De kapitein komt bij me zitten, met leedvermaak in de ogen en een serie middeltjes in geval van zeeziekte: een stukje geil spek aan een touwtje in de slokdarm op en neer trekken, een slok sla-olie, er wordt geroepen naar de kok om een bloempot je met aarde: „Hai wil grond onder vouten!" Wat mij betreft vergaan we met man en muis, het zou me niks kunnen schelen. De stemming bereikt loeiende hoogtepunten, als blijkt, dat de stuurman de hele zaak op zijn minuscuul bandapparaatje heeft opgenomen en tot gillende vreugde van de rest alles nog eens weer laat beleven. Langs de patrijspoort rennen de golven in dichte gelederen voorbij, eindeloze kudden grauwe wolven, schuimbekkend. Het wordt al weer donker, de wind loopt terug naar zuidwest en wordt harder, i Tegen elven komen de loodsboten in zicht, schuin over bakboord de Duitse, aan stuurboord de Nederlandse. De kapitein seint met de morselamp om een loods, een kwartier later levert een ijverig spetterend bootje er één af. Het is bijzonder fascinerend, deze scène, het spotlight vanaf de loodsboot is beurtelings op de Donata en het wild dansende bootje. De loods is een laconieke kerel, hij begint meteen een debat over die Eemshavengeschiedenis en geeft ondertussen rustig zijn adviezen aan de stuurman. We zwenken scherp over bakboord, het rustiger water van de Westereems is een verademing. De wind neemt nog toe, krapaan tien. De Donata wil oploeven, maar de stuurman houdt hem op koers. Door de kerstboom boven in de mast fluit de wind. De kapitein is begonnen aan een soort grote schoonmaak in zijn appartementen. Ramen worden gelapt, lambrizeringen gezeemd, kleden uitgeklopt — op een hobbelende coaster midden in de nacht. Maar straks komt de vrouw aan boord! DELFZIJL! De sirene snerpt over de stille haven: er moet iemand van de bootslui komen om vast te maken. Maar de man slaapt kennelijk en we manoeuvreren zelf, tot we langszij een andere coaster afgemeerd liggen. „Ziezo, das weer gebeurd Gruin!" de loods stapt af. De motor doet nog een paar slagen en houdt er dan zuchtend, mee óp. We zijn er, we zijn thuis 1 Bedankt kapitein Groen, bedankt jongens van de Donata voor deze ervaring. En een goed Kerstfeest morgen! JAN KLOMPSMA. Op de Westereems komt de loods voor Delfzijl aan boord. |