De brik ROSETTE werd waarschijnlijk in 1799 gebouwd in Schotland, zie KG 300101. De scheepsbouwer is onbekend. André Delporte meent bouwjaar in 1798, maar zijn bron is onbekend.
Loyd’s Register noteert in 1819 ROSETTE, Bergveld, brik, 146 ton British built, 19e levensjaar, d.w.z. 1799. Marhisdata heeft dit jaar aangehouden.
1800
GVB 120400
Oostende, den 20 germinaal, 10 april.
Gisteren is uitgevaren de ROSETTE (opm: brik), kapt. Leendert Eelman, op avontuur.
(opm: germinal: kiemmaand van de Franse Republikeinse kalender, 21 maart – 19 april, hier dus de 20e dag vanaf 21 maart = 10 april).
KPCJ 270500
De PREVOYANTE heeft gekaapt en naar de Downs gezonden de Pruisische brik ROSETTE, kapt. Leendert Eelman, uit en bestemd voor Emden, van St. Martin, Ile de Rhé, geladen met zout.
1801
KG 300101
Op dinsdag 3 februari a.s., om 12 uur, zal in de Kings Head Koffiekamer in Ramsgate worden geveild de brigantijn (opm: brik) ROSETTE, voormalig kapt. Leendert Eelman, metende ongeveer 150 ton, tijdens haar reis van St. Martin naar Emden gekaapt door Zr.Ms. schip PREVOYANTE, commandant de heer John Sealer. (opm: zie GVB 120400 en KPCJ 270500)
Bovengenoemd schip wordt verondersteld te zijn gebouwd in Schotland en zal een uitstekend schip blijken te zijn voor elke trafiek waar gewicht is vereist (opm: groot laadvermogen basis zware lading). Het schip is uitstekend voorzien van alle mogelijke voorraden en ligt thans in de haven van Ramsgate.
Onmiddellijk na de verkoop van het schip zal haar lading worden geveild, bestaande uit ongeveer 217 ton Frans zout en twee vaten azijn, voor uitvoer.
Voor nadere gegevens vervoege men zich bij Austen en Blackburn, agenten, Ramsgate.
1810 – 1811
Na verkoop op 30 maart 1810 door Rosalia van Iseghem, weduwe van Theodor van Moorsel, aan de Oostender familie AJ. van Iseghem vertrok de ROSETTE onder kapt. Joannes van Iseghem van Oostende, voorzien van een keizerlijke licentie die zes maanden geldig was. Dit document stelde kapt. Van Iseghem in de gelegenheid een of meer reizen naar Engeland te maken.
Op 8 januari 1811 werd de brik, op dat moment onder Pruisische vlag varend in de Oostzee, door een schip van de douane uit Travemünde in beslag genomen. (opm: zie voetnoot *) 1813)
Dagelijkse bulletin van de geheime politie van de eerste Keizer (opm: 1811, geen datum):
Op 8 januari heeft het wachtschip van de douane van Travemünde zich meester gemaakt van een Pruisische brik, de ROSETTE, in 1810 uit Oostende vertrokken met een keizerlijke licentie voor zes maanden. Nu is erkend dat het schip onschuldig is en is het vrijgelaten.
1813
Uittreksel uit een besluit van de Tweede Kamer der Aanzienlijken (Rechtbank) van Duinkerken d.d. 14 augustus 1813:
2. Het voorbeeld van het schip ROSETTE, in 1810 uit Oostende vertrokken met een lading graan, bestemd – naar men zei – voor Noorwegen, terwijl alles er op wees dat het graan naar Engeland was verscheept. Dat was het motief om het schip, en diverse anderen te confisqueren, waarbij kwam dat ook nog eens van vlag was gewisseld zonder de Franse agenten te informeren, feiten waaraan ook het schip JEUNE HENRI zich schuldig maakte.
Deslinne, de advocaat antwoordde, dat in 1810 de reis van Duinkerken naar Londen, en het vervoer van graan naar Engeland, was toegestaan, tenminste oogluikend, en dat het algemeen bekend was dat een groot aantal Franse schepen dit soort reizen maakte. *)
Het bovenstaande en de uitspraak van de rechtbank in november 1815 maken duidelijk dat de ROSETTE vanaf de kaping in januari 1811 tot voorjaar 1813 in Travemünde aan de ketting heeft gelegen.
*) Op 21 november 1806 had Napoleon een stelsel van maatregelen afgekondigd om de handel van Engeland op het vasteland onmogelijk te maken dat als het Continentaal Stelsel bekend werd. In latere jaren werden bij verschillende decreten de regels aangescherpt, waardoor langzamerhand het belang van de vlag viel te verwaarlozen en kapingen van schip en/of lading aan de orde van de dag waren. Engeldelportand stelde tenslotte vergunningen in, letters of licence, om onder neutrale vlag ladingen naar Frankrijk te kunnen vervoeren. Frankrijk deed daarop hetzelfde en daarvan profiteerden o.a. de Nederlanders die onder vlaggen als die van Emden, Papenburg, Kniphausen, Pruissen of Hannover in deze crosstrade konden functioneren. ‘Verhuisde’ de eigenaar niet naar zo’n land, dan werd het schip door een ingezetene ‘gekocht’, waarbij tezelfdertijd een tweede contract werd opgesteld waarin het aankoopcontract nietig werd verklaard.
1814
Op 21 augustus 1814 werd aan J. van Iseghem te Oostende een eerste zeebrief afgegeven voor de ROSETTE onder kapt. Leopold Heijde. Het schip lag op dat moment in Lübeck met een totaal van 8 opvarenden.
1815
Op 20 oktober 1815 werd in Amsterdam een monsterrol opgemaakt van de ROSETTE onder kapt. Leopold Heyde; de bestemming was Havanna. Het aantal opvarenden bedroeg (slechts) 7.
Uitspraak van de Staatsraad d.d. 20 november 1815 (vertaald):
Kapitein Van Iseghem versus de Douane
20 november 1815, beschikking (1888)
Louis XVIII enz.,
Het Franse schip ROSETTE, behorende aan Van Iseghem, van Ostende, was gecharterd door de heer Vanderstrackten, Gent, die het schip op 15 juni 1810 vanuit Oostende, onder de vlag van Kniphausen, onder kapitein Schacken, met een lading graan naar Wardus in Noorwegen stuurde.
De Heer Vanderstrackten ontving op 14 september 1810 een licentie (opm: uit Engeland, waardoor de vaart op Engeland mogelijk werd ondanks de oorlog tussen Engeland en het Frankrijk van Keizer Napoleon) voor het schip. Deze was op 26 augustus daaraan voorafgaand opgestuurd en was zes maanden geldig.
De ROSETTE had, na haar lading graan te hebben gelost, vervolgens in Baltishport, Rusland (opm: nu Paldiski, Letland) potas geladen. Het schip voer (nu) onder Pruisische vlag, tot het op 12 januari 1811 werd aangehouden door het wachtschip van de douane, vanwege het eindigen van de geldigheid van de licentie en de toeslag op het certificaat van origine van de lading potas.
Tijdens de ondervragingen verklaarde de kapitein dat hij de lading in Wardus had verkocht, vanwaar hij naar Varel was gezeild om zijn Kniphauser papieren te verwisselen voor die van Papenburg. Vandaar was hij naar Sint Petersburg gevaren. Nadat hij verscheidene keren havens had moeten aanlopen en zeeschade had opgelopen had hij in de haven van Baltishport overwinterd. In de maand maart 1811 was zijn schip met de inhebbende lading onder beslag gelegd op verzoek van de Heren Roosen te Hamburg, om als garantie te dienen op betaling door hen gedaan voor de lading potas voor rekening van de heer Vanderstrackten die inmiddels failliet was gegaan. Nadat hij tegen dit beslag protest had aangetekend vertrok hij uit Baltishport op 29 december 1811. Tenslotte, omdat hij had vernomen dat de vlag van Papenburg niet meer werd gerespecteerd had hij die van Pruisen gebruikt.
De kapitein toonde bewijzen van zijn Franse bevrachtingen, waaronder een certificaat van de Franse consul in Sint Petersburg voor de bestemming Ostende.
Het Prijsgerecht, hebbende de klachten van de Heren Van Iseghem en Roosen ontvangen, deed uitspraak per Besluit van 17 februari 1813 dat het schip en haar lading werden geconfisceerd op de volgende gronden:
1e. Dat de licentie slechts was aangevraagd om frauduleus zaken te doen met Engeland.
2e. Dat de ROSETTE tijdens haar reis successievelijk zou hebben gebruik gemaakt van de vlaggen van Kniphausen, Papenburg en Pruissen, zonder toestemming van de Franse regering, noch door een verklaring aan haar agenten.
3e Dat de bestemming Wardus in Noorwegen werd voorgewend, en dat het Engeland was waarheen de lading graan werd gebracht. Bovendien kon de kapitein het logboek niet tonen van zijn eerste overtocht als het minste bewijs van de lossing in Noorwegen, of het binnenlopen van de haven van Varel.
4e. Dat indien een journaal, inhoudende een getrouwe weergave van de navigatie, regelmatig zou zijn bijgehouden zou zeker duidelijk geworden zijn dat de ROSETTE, die volgens de correspondentie een Engelse licentie had, vanuit Engeland zou zijn gekomen terwijl ze onderweg was naar Denemarken, waar ze te midden van Engelse schepen was geweest en dat ze in hun konvooi had gevaren.
De Heren Van Iseghem en Roosen gaan bij de Staatsraad in beroep tegen het besluit van het Prijsgerecht.
Zij hebben het eerste motief van dit besluit afgewezen terwijl ze er aan vast houden dat de licentie nutteloos was, omdat de actueel uitgevoerde reis slechts plaats vond tussen een geallieerde haven naar een andere, eveneens geallieerde haven. Zij wijzen het idee van de hand dat de aanvraag voor de licentie slechts was gedaan om een frauduleuze handel te dekken, waarbij ze opmerkten dat ze deze licentie eerst drie maanden na het vertrek van het schip hadden ontvangen.
Zij blijven erbij dat de verschillende voorwendsels (opm: van vlag) waaronder het schip had gevaren de Franse opdrachten niet hadden kunnen annuleren. Dat deze dus waren geoorloofd en dat de Raad hen in feite geen serieus verwijt had kunnen maken.
(opm: bekort)
- Gelet op het verzoek zoals ingediend op 29 april 1813, door de heer Van Iseghem, burgemeester van Oostende, eigenaar van het schip ROSETTE en de heer Roosen uit Hamburg, eigenaar van de lading van voornoemd schip, beogend het tenietdoen van een besluit van het Prijsgerecht de dato 17 februari 1813, waarin vonnis is gewezen, dat de op 8 januari 1812 door het wachtschip van de Douane van de haven Travemünde in de Oostzee prijsgemaakte schip de ROSETTE juist en rechtmatig is, en derhalve voornoemd schip ten gunste van de Staat heeft verbeurd verklaard, tezamen met de goederen van haar lading;
- Gelet op genoemd besluit, dat tot het voornoemde vonnis komt, dat toestaat dat eisers in dit geval kunnen vragen om inschikkelijkheid van de Regering.
- Gelet op de pleitnota ter verdediging van het Hoofd der Douane dat geen enkele conclusie trekt en verwijst naar justitie;
- Gelet op de opmerkingen van de Procureur-Generaal van het Prijsgericht ten gunste eisers;
- In overweging nemend dat het schip ROSETTE Frans eigendom is;
- Dat om het schip te de-nationaliseren en de Franse confiscatie uit te spreken het Prijsgerecht zich er vooral op heeft gebaseerd dat het waarschijnlijk was dat het schip een reis naar Engeland had gemaakt, en zeker, dat gedurende deze reis het schip drie verschillende vlaggen had gevoerd.
- Overwegende dat voor de reis naar Engeland geen enkel bewijs bestaat, zelfs niet de erkenning van het Prijsgerecht, dat zich op dit punt slechts baseert op vermoedens.
- Dat het vast staat dat op het moment van de kaping nabij Travemünde in de Oostzee, de ROSETTE niet van Engeland kwam, maar van een Russische haven, en dat scheepsdocumenten bewezen dat de bestemming een haven in Denemarken was.
- Ten aanzien van het verwisselen van de vlag, een voorwendsel dat gebruikelijk en geoorloofd is om zich te onttrekken aan een onderzoek door de vijand, niet als gevolg kan hebben dat een Frans schip de nationaliteit wordt ontnomen dat haar Franse transportopdrachten heeft uitgevoerd.
- Ten aanzien van de confiscatie van de lading, was door het Prijsgerecht uitgesproken dat dit slechts een gevolg was van de inbeslagname van het schip. Maar daar het beslag op het schip nu was opgeheven er geen enkel motief was om de lading – welke in een neutrale haven was geladen en voorzien was van een certificaat van een Franse consul die de neutrale oorsprong bevestigde – vast te houden.
Art. 1. De beslissing, op 17 februari 1813 door het Prijsgerecht genomen, wordt herroepen. Als gevolg hiervan zal aan de eisers de teruggave worden gedaan, elk voor het deel dat hem en/of haar toekomt, van het schip ROSETTE, haar tuigage, zeil, treil en verder toebehoren, alsmede de betaalde waarborgsom, die aan hen voorlopig over de lading was opgelegd, en betaling van de kosten welke zijn veroorzaakt door de inbeslagname.
Art. 2e Onze ministers van Financiën en Marine worden belast, elk voor het gedeelte dat het betreft, met de uitvoering van het onderhavige besluit.
1816
Op 3 augustus 1816 werd de ROSETTE voor 11.000 francs gekocht door Nicolaas Bouvy, Amsterdam (2/3e deel) en J. Hulten (1/3e deel). Verkoper was de familie Van Iseghem, Oostende, die het schip hadden geërfd van hun vader A.J. van Iseghem.
Deze verkoop vond plaats nadat de brik van haar rondreis van Amsterdam naar Havana was teruggekeerd.
Op 13 augustus 1816 werd in Amsterdam een monsterrol opgemaakt van de ROSETTE onder kapt. Leopold Heyde; de bestemming was Bilbao; agent in Amsterdam Bouvy. Het aantal opvarenden was 8.
1817
RC 070117
Den 27 en 29 december zijn te Cowes binnengelopen de schepen BELLONA (opm: brik), kapt. J. de Lange, naar Sumatra, ROSETTE (opm: brik), kapt. L. Heyde, naar Bilbao, beiden van Amsterdam, en MINERVA (opm: hoeker), kapt. J. Boudestein, van Rotterdam naar Kadix.
Op 15 maart 1817 werd aan Den Haag een Cedule gepresenteerd ten bewijze dat het schip Nederlands eigendom was. Op 19 maart 1817 werd door Nicolaas Bouvij, Amsterdam, een nieuwe zeebrief met een Turkse Pas aangevraagd voor de ROSETTE onder kapitein Léopold Heyde. Deze had onder de vorige eigenaars al sinds 1814 als kapitein gediend.
Daar een Turkse Pas slechts geldig was voor één rondreis en daarna moest worden ingeleverd om niet de cautie te verliezen werd op 13 juni 1817 voor de volgende reis onder kapt. Heijden opnieuw een Turkse Pas aangevraagd. In beide gevallen is de bestemming niet gevonden.
GVB 120517
Oostende, 11 mei. Den 8, uitgevaren de Vlaamse brik ROSETTE, kapt. Heyde, naar Antwerpen, met wol, hebbende gerelacheerd; aan A. en J. Van Iseghem, 138 tonnen.
1818
RC 230718
Advertentie. J.H. de Witt, J. van Ouwerkerk de Vries, J.E. Lublink, J. Boelen, H.R. de Barbanson en F. Bouvy, makelaars, zullen, op maandag den 27 juli 1818, des avonds ten 6 uren, te Amsterdam, in het Nieuwezijds Heeren-Logement, verkopen:
- Een sterk, snelzeilend, proper betimmerd en van alle gemakken voorzien Spiegel-Jagt, lang over steven 48 voet, wijd 15 voet 8 duim, hol 5 en 1 half voet, alles Amsterdamse maat; breder bij de inventaris omschreven.
- Een derde part in het Brikschip ROSETTE, kapt. H.G. Bergveld.
Op 8 augustus werd door Nicolaas Bouvij, Amsterdam, een nieuwe zeebrief aangevraagd voor de ROSETTE, nodig geworden door vervanging van kapt. Léopold Heijde door kapt. Herman Gerhard Bergveld. Daarnaast werd t.n.v. kapt. Bergveld een nieuwe Turkse Pas aangevraagd.
Op 24 augustus werd in Amsterdam een monsterrol opgemaakt van de ROSETTE onder kapt. Herman G. Bergveld; de agent was Bouvij, de bestemming St. Thomas. Het aantal opvarenden bedroeg 9.
1819
RC 270319
Amsterdam, 25 maart. Extract (opm: uittreksel) uit een brief van kaptein H.G. Bergveld, voerende het schip ROSETTE, liggende te Havana, in dato den 10 januari:
‘Voor veertien dagen arriveerde alhier kapt. Spoeler, van Bremen, die bezuiden Cuba om gekomen en aldaar door een Insurgenten (opstandeling) kaper van alle zijne beste goederen is beroofd geworden, en voor acht dagen kaptein Frohm, van Hamburg, die op de Bahanis Bank acht dagen door een kaper opgehouden is geworden, welke drie schooners met goederen uit zijn schip geroofd heeft; de super-carga (opm: functionaris gemonsterd voor het toezicht over de lading; in het algemeen in dienst van de charterer/ladingeigenaar die het schip bevracht), die zij wilden ophangen, om dat hij het geld niet wilde wijzen, is over boord gesprongen, doch door het scheepsvolk gered.’
RC 010419
Vlissingen, 27 maart. Kaptein A.S. Pranger, voerende het schip L‘ECLAIR (opm: fregat, thuishaven Antwerpen), van Antwerpen, rapporteert van de Havana gezeild te zijn den 12 februari 1819, in compagnie met de Nederlandse schepen, kapteins Visscher en H.G. Bergveld (opm: brik ROSETTE), beide gedestineerd naar Amsterdam, (beide reeds in Texel gearriveerd) en kaptein Floer, naar Ostende; hebbende hij dezelve in goede staat verlaten op den 16 februari, op de noorder breedte van 27º.
Kennelijk vond in 1819 een verandering van boekhouders plaats, in aanloop naar een verkoop in september 1820. Op 14 augustus 1819 vroeg ‘Jan Heere en anderen’ te Amsterdam voor kapt. H.G. Bergveld een Turkse Pas aan.
Op 18 augustus werd in Amsterdam een monsterrol opgemaakt van de ROSETTE onder kapt. Herman G. Bergveld; de agent was Heere; de bestemming Havanna.
1820
Nadat op 20 september 1820 de ROSETTE door Nicolaas Bouvy onderhands werd verkocht aan Jan Heere vond opnieuw een kapiteinswisseling plaats, twee redenen waarom een nieuwe zeebrief vereist werd. Op 27 september werd door Jan Heere, Amsterdam, voor kapt. Johan Carsten Ludders een nieuwe zeebrief aangevraagd en op 3 oktober 1820 een Turkse Pas, nodig in verband met de voorgenomen reis naar Suriname.
Op 28 september werd in Amsterdam een monsterrol opgemaakt van de ROSETTE onder kapt. Johann C. Ludders; de agent was Heere en de bestemming Genua en Livorno.
1821
RC 300121
Amsterdam, 27 januari. Te Surinamen is gearriveerd J.H. Bodeman, te Livorno J.C. Ludders (laatst in Genua) (opm: brik ROSETTE).
RC 150521
Amsterdam, 12 mei. Kapt. J.C. Ludders, voerende de Hollandse brik ROSETTE, van Barcelona naar Amsterdam, meldt van Barcelona van den 28 april, dat hij den 17 dito ter rede van Villanova aangekomen zijnde, den 19 begonnen had 31 pijpen wijn op de kust te laden; doch den 22 door hevige oostelijke storm zijn braadspil (opm: horizontaal spil van het ankergerei) brekende, moest hij de beide touwen kappen, zo als de boot, die aan stukken geslagen was, waarna hij den 27 te Barcelona binnengelopen was om te repareren.
1822
Op 3 augustus 1822 vroeg Jan Heere, Amsterdam, voor de ROSETTE onder kapt. J.C. Ludders opnieuw een Turkse Pas aan.
Op 6 augustus 1822 werd in Amsterdam een monsterrol opgemaakt van de ROSETTE onder kapt. Johann C. Ludders; de agent was Heere en de bestemming St. Thomas.
1823
AC 240423
De Nederlandse brik ROSETTE, kapt. J.C. Ludders, den 22 februari van Guayanilla op Porto Rico vertrokken zijnde, werd den 23 dito door een Spaanse kaper genomen en den 25 te Mayaguas (opm: bedoeld wordt: Mayagüez) op Porto Rico opgebracht. Men heeft de kapitein enige dagen als prisonnier (opm: gevangene) behandeld, zodat hij met niemand konde spreken, doch daarna vrijdom gegeven om aan land te gaan. Hij heeft tegen de kaper geprotesteerd voor alle schade, onkosten, enz, hem hierdoor aangedaan. (opm: het schip kwam weer in bezit van de eigenaars)
Op 21 november 1823 werd in Amsterdam een monsterrol opgemaakt van de ROSETTE onder kapt. Johann C. Ludders; de agent was Heere en de bestemming Curaçao.
1825
Op 12 maart 1825 vroeg Jan Heere, Amsterdam, voor de ROSETTE onder kapt. J.C. Ludders een Turkse Pas aan, op 21 oktober gevolgd door een nieuwe zeebrief (de vorige was verlopen) en opnieuw een Turkse Pas.
AC 090425
Texel, 7 april. De wind NO. Binnengekomen: MAAS, kapt. J. Wason en IJSSELSTROOM, kapt. G. de Weerd, beide van Londen; VROUW MARTHA, kapt. R.P. de Jong, van Hull.
Uitgezeild: ROSETTA (opm: brik ROSETTE), kapt. J.C. Ludders, naar St. Thomas.
AC 120925
Texel, 9 september. Binnengekomen: IDA ALEIDA (opm: fregat IDA ALEYDA), kapt. S.O. Bakker, van Batavia; ROSETTE, kapt. R.C. Ludders, van St. Thomas.
AC 210925
Texel, 19 september. Door Alkmaar zijn langs het Noord-Hollandsche Kanaal gepasseerd:
Den 10 september, ROSETTE, kapt. J.C. Ludders, van St. Thomas naar Amsterdam.
Op 11 november 1825 werd in Amsterdam een monsterrol opgemaakt van de ROSETTE onder kapt. Johann C. Ludders; de agent was Heere en de bestemming St. Thomas. Er waren nu 10 opvarenden.
AC 231125
Gepasseerde schepen door Alkmaar, langs het Groot Noord-Hollandsche Kanaal.
Den 18 november, ROSETTE, kapt. J.C. Ludders, van Amsterdam naar St. Thomas.
1826
AC 240726
Texel, 21 juli. Binnengekomen: ROZETTA (opm: brik ROSETTE), kapt. J.C. Ludders, van St. Thomas; WILLIAM, kapt. W. Nazeby en BRUNSWICK, kapt. J. Page, beide van Londen.
Bovengemelde kapt. J.C. Ludders, heeft den 30 juni jl. op 40 gr. 47 min. noorderbreedte 47 gr. 04 min. westerlengte van Greenwich gepasseerd, een schoenerschip, als wrak op zijn last drijvende, volgens de deklast was hetzelve met hout geladen; er was geen naam van achteren nog op het vlak te zien.
1827
In 1827, mogelijk zelfs nog in 1826, moet door Jan Heere een nieuwe zeebrief – en waarschijnlijk ook een Turkse Pas – zijn aangevraagd voor een nieuwe kapitein, namelijk H. van Soolingen. Deze aanvraag is door Marhisdata in het Nationaal Archief in Den Haag niet teruggevonden.
1828
AH 020728
Advertentie. In lading liggende schepen te Amsterdam:
Naar Curaçao. ROSETTE, kapt. H. van Soolingen.
Adres bij Altena & Co, Hoyman & Schuurman, De Vries & Co en D. Aletrino.
Op 4 augustus 1828 vroeg J. Heere voor kapt. H. van Soolingen van de ROSETTE een Turkse Pas aan, ongetwijfeld vanwege de bestemming Curaçao.
Op 12 augustus werd in Amsterdam een monsterrol opgemaakt van de ROSETTE onder kapt. Henderik van Soolingen; de agent was Heere en de bestemming Curaçao. Het aantal opvarenden bedroeg nu weer 9.
RC 161028
Amsterdam, 14 oktober. Kapitein H. van Soolingen, voerende het schip (opm: brik) ROSETTE, van Amsterdam naar Curaçao, meldt van Ferrol, in dato den 24 september, dat, zijn schip in zware stormen lek geworden zijnde, hij aldaar was binnengelopen en zou moeten lossen.
CCR 131228
Curaçao. De lang alhier verwachte Nederlandse brik ROSETTE is reeds, naar luidt van bovengemelde brieven, op den 29ste der laatstledene maand augustus van Amsterdam vertrokken. Haar lang uitblijven doet ons beducht zijn, dat zij in de klauwen der onbarmhartige zeeschuimers gevallen is. Onze vrees wordt versterkt doordat er onlangs alhier, zo men zegt, uit St. Thomas, verse Hollandse provisie, als kaas en gort, aangebracht zijn, zonder dat er in laatstgemelde plaats enig vaartuig uit Nederland is aangekomen. (opm: ROSETTE was 27 juli 1829 terug in Nederland, zie RC 161028 en 300729)
1829
RC 300729
Rotterdam, 29 juli. Den 27 dezer, des namiddags, arriveerde te Helvoetsluis de ROSETTE (opm: brik, zie CCR 131228), kapt. H. van Soolingen Hz., van St. Domingo, als bijlegger naar Hamburg, en is na visitatie van quarantaine ontslagen.
RC 130829
Rotterdam, 12 augustus. De 12e, des morgens, zeilden uit Helvoetsluis DE MAAS, kapt. J.C. Teves, naar Batavia; ROSETTE, kapt. H. van Soolingen Hz., naar Hamburg.
(opm: de brik ROSETTE, bouwjaar 1799, werd in Hamburg verkocht, waarschijnlijk aan een lokale sloper)
1830
De zeebrief werd op 11 mei 1830 door de consul naar Den Haag teruggezonden.