1952-03-12: |
NvhN 12-03-1952: Groninger kapitein in Engeland veroordeeld. Schip zou te zwaar beladen geweest. Gisteren is te Londen kapitein J. Buitenkamp uit Groningen, wegens te zwaar beladen van zijn schip veroordeeld tot een boete van 275 pond sterling (2750 gld.) en betaling van de proceskosten (ruim 150 gld.). Kapitein B. verklaarde niet schuldig te zijn. Bij vertrek uit Zweden was zijn schip, de 277 ton metende “Aegir”, niet overladen geweest, aldus de kapitein, doch op weg naar Portsmouth was het schip in een storm gekomen en door buiswater had het een slagzij van 20 graden over stuurboord opgelopen. Hierdoor was hij gedwongen geweest enige ballasttanks vol te laten lopen om het schip grotere stabiliteit te geven. Een functionaris van het Britse ministerie van vervoer had verklaard dat de “Aegir” bij aankomst in Portsmouth in November j.l. bijna dertig cm dieper dan zijn waterlijn lag.
NvhN 25-03-1952: Wat anderen er van zeggen. Te zwaar beladen coaster. Op 11 Maart j.l. is te Londen de Groninger kapitein J. Buitenkamp veroordeeld tot 215 pond sterling boete en betaling der proceskosten (15 pond) wegens te zwaar beladen van zijn coaster, de Aegir. Bij aankomst in November te Portsmouth lag het schip bijna 30 cm dieper dan de waterlijn. De heer Buitenkamp voelde zich niet schuldig. Hij verklaarde dat hij — in een storm gekomen met de Aegir, die door buiswater slagzij van 20 graden over stuurboord maakte — gedwongen was geweest enige ballasttanks vol te laten lopen om het schip grotere stabiliteit te geven. In het Alg. Handelsblad schrijft een oud-zeeofficier en oudrederij-inspecteur hierover: „Voor een ieder die studie heeft gemaakt van de stabiliteit van schepen — en elke stuurman of gezagvoerder behoort dit te doen, zie o.m. het illustere voorbeeld van kapitein Carlsen van de Flying Enterprise — is het duidelijk dat de Groningse gezagvoerder de beste maatregel heeft genomen om schip, bemanning en lading te beveiligen. Het alternatief „werpen van deklading" is als regel gevaarlijker of bij ruwe zee zelfs niet uitvoerbaar. Dat de kapitein de moed had over zijn Plimsoll-merk binnen te komen te Portsmouth, als onvermijdelijk gevolg van zijn goede maatregel, strekt hem tot eer. In gevallen als het onderhavige is dikwijls de grote fout begaan — door onbekendheid met de stabiliteitsleer als regel — water over boord te pompen van de lage kant van het schip, met gevolg dat het schip oversloeg naar de andere zijde, met veel groter slagzij ofwel kapseisde".
19-12-1952 No. 124 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart inzake de klacht van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen ]. Buitenkamp, kapitein van het motorschip „Aegir", wegens overlading. Op 1 Juli 1952 is door de inspecteur-generaal voor de scheepvaart bij de Raad voor de Scheepvaart een klacht ingediend van de volgende inhoud: „De Inspecteur-Generaal voor de Scheepvaart, Verwijzende naar de hierbijgaande stukken, t.w.: a. het proces-verbaal van vooronderzoek, b. het scheepsdagboek; Overwegende, dat kapitein Jantienus Buitenkamp van het Nederlandse m.s. „Aegir", geboren 16 Februari 1920 te Delfzijl, wonende Baanstraat 12 te Groningen, zijn schip te Söderhamn met hout in de ruimen en aan dek heeft beladen; dat op 15 December 1951, na afloop van de reis naar Gosport, bij aankomst aldaar bleek, dat de diepgang van het schip 30 cm meer bedroeg dan de maximum toegestane diepgang; dat zulks geweten moet worden aan het nat en daardoor zwaarder worden van de deklast hout; dat de kapitein bij het beladen van het schip, vóór het ondernemen van de reis, niet voldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen, welke het mogelijk nat worden van de deklast hout op de uitwatering van het schip zou kunnen hebben; dat zijn schip daardoor gedurende een gedeelte der reis en bij aankomst in de haven van bestemming niet heeft voldaan aan de eis van minimumuitwatering, als bedoeld in artikel 89 van het Schepenbesluit; dat laatstgenoemd feit een overtreding oplevert van artikel 9, punt 1 (b), van de Schepenwet; Van oordeel, dat bovengenoemd verzuim een misdraging vormt, als bedoeld in artikel 48(1) van de Schepenwet; Gelet op de artikelen 48 en 49 van de Schepenwet, stelt aan de Raad voor de Scheepvaart voor, een onderzoek in te stellen en kapitein Jantienus Buitenkamp te horen.". Een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 49 der Schepenwet, besliste, dat naar de gegrondheid van voorschreven klacht een onderzoek door de Raad zou worden ingesteld. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 5 November 1952, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart }. Metz. De Raad nam kennis van de ten deze door de inspecteurgeneraal voor de scheepvaart overgelegde stukken, waaronder een door de expert van de Scheepvaartinspectie J. de Vries in het 2de district op de ambtseed opgemaakt procesverbaal dd. 29 Mei 1952, inhoudende een verhoor van aangeklaagde J. Buitenkamp, wonende te Groningen, en hoorde de kapitein, voornoemd, als aangeklaagde buiten ede. Na voorlezing van de klacht zette de voorzitter de aangeklaagde de betekenis daarvan uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip ,,Aegir" is een Nederlands schip, toebeherende aan Erven R. de Winter, te Groningen. Het meet 277 bruto-reqisterton en wordt voortbewogen door een 180 pk motor. Na te Söderhamn een volle lading gezaagd hout te hebben geladen, vertrok de „Aegir" op 5 December 1951 vandaar met bestemming Gosport. De diepgang was bij vertrek vóór 24 dm, achter 26 dm in zoet water. Het schip, dat niet in het bezit is van een speciaal Certificaat voor de Houtvaart, mag in de winter in zoet water tot een diepgang van 26,8 dm afladen. De deklasthoogte was 23 dm. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit zeven personen, verder voer de echtgenote van de kapitein mee. Behalve tank 2 was de gehele dubbele bodem bij vertrek leeg. Gedurende de reis door de Oostzee werd steeds slecht weer ondervonden; de deklast nam daardoor zoveel water op, dat het schip tenslotte 20° slagzij kreeg. De kapitein heeft tanks 1 en 3 laten vullen. Te 0.00 uur van 11 December arriveerde de „Aegir" te Holtenau. Hier trachtte men het schip recht te werken met een takel in de mast, maar het viel toen over naar bakboord tot 25°. Hierop heeft men zeven standaard hout gelost en acht ton brandstofolie en vijf ton drinkwater geladen. De dubbele bodemtanks 1 en 3 werden weer leeggepompt. De kapitein rekent, dat hij, daar het hout nat was, 28 ton deklast heeft ontscheept. De kapitein heeft vöór vertrek de diepgang niet opgenomen, maar is overtuigd, dat de „Aegir" toen niet te diep lag. Op 12 December 1951 werd de reis vervolgd. Het was gedurende de vaart over de Noordzee en het Kanaal steeds vrij goed weer, maar voortdurend kwam water over. Nabij Dungeness kreeg de „Aegir" 10 a 12° slagzij; bij Royal Sovereign-vuurschip werden tanks 1 en 3 weer gevuld. De slagzij nam niet af, maar het schip lag vaster. Toen de „Aegir" voor Portsmouth kwam, liet de kapitein vóór- en achterpiek vullen om zoveel mogelijk stabiliteit te verkrijgen. Onder loodsaanwijzing werd naar binnen gevaren. Eerst werd aan een kade vastgemaakt om ongeveer twaalf standaard te lossen, ten einde het schip recht te werken, en hierna zou de eigenlijke losplaats worden opgezocht. Juist was men begonnen genoemde twaalf standaard te lossen en de dubbele bodemtanks en vóór- en achterpiek leeg te pompen, toen een ambtenaar van de Board of Trade aan boord kwam en de diepgang opnam. Hierbij werd vastgesteld, dat de „Aegir" 30 cm over haar merk lag. Wegens deze overlading is de kapitein beboet in Londen met £ 300. De kapitein ontkent de juistheid van de overlading door aan te voeren, dat de tanks, die omstreeks 86 ton ballastwater bevatten, eerst kort vóór het binnenlopen van Portsmouth zijn gevuld. Daar het schip op 1,9 ton 1 cm inzinkt, moet het schip op zee ongeveer 15 cm onder zijn wintermerk hebben gelegen en was het dus op zee niet overladen. Ter zitting verklaarde de kapitein geheel overeenkomstig het hiervóór vermelde. Hij voegde daaraan toe, dat er water in het ruim was gelopen. In de Oostzee was een poort in het vóórlogies, waarvan de stormklep gescheurd was, ingeslagen. Te Hoitenau bemerkte men, dat er veel water in het logies stond. De kapitein wilde dit water in tank 1 laten lopen; hij heeft echter niet de dop van de peilpijp van deze tank in het logies losgedraaid, maar die van een peilpijp van het ruim, zodat het water in het ruim liep. Aangeklaagde deelt mee, dat hij niet voldoende kleden aan boord had om de deklast af te dekken. De kapitein verklaart, dat het rechttrekken te Hoitenau door middel van een takel op de mast niet de bedoeling had om het schip recht te werken, maar om gedurende de nacht beter te kunnen slapen dan bij een slagzij van meer dan 20°. Eerst de volgende morgen kon men beginnen zeven standaard hout te lossen. De ingeslagen poort is te Kiel voorzien. Te Gosport bleek het schip 30 cm te diep te liggen. De inspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat vaststaat, dat de „Aegir" bij aankomst 30 cm over haar merk lag, hetgeen overeenkomt met een te veel aan gewicht aan boord van 55 ton. Ook al is water in het ruim gekomen door een ingeslagen poort, dan zal dit toch zeker geen 55 ton zijn geweest. De inspecteur wijst de kapitein op het bepaalde in artikel 4, sub a en h, en artikel 9, sub d, der Schepenwet en zegt, dat de kapitein, die reeds twee jaar op dit schip voer, had moeten weten waar de peilpijpen van tanks en vullings zich bevinden. De inspecteur acht de klacht bewezen. De kapitein heeft zich schuldig gemaakt aan overlading van zijn schip. Daar hij reeds zwaar gestraft is in Engeland, stelt de inspecteur voor de kapitein dit keer slechts te straffen door het uitspreken van een berisping. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: De Raad acht bewezen, dat de ,,Aegir" in zwaar overladen toestand te Gosport is binnengekomen. De kapitein heeft het bepaalde in artikel 96, sub 2, van het Schepenbesluit niet in acht genomen door zoveel deklast te vervoeren, dat, toen deze nat werd, de stabiliteit in gevaar werd gebracht en enige bodemtanks moesten worden gevuld om het schip weer recht te krijgen. De kapitein had het gevaar voor ranker worden goeddeels kunnen afwenden door de deklast met goede kleden af te dekken. Nu bleek, zelfs nadat te Holtenau zeven standaard hout van de deklast waren gelost, na enige tijd de deklast nog zo zwaar, dat het schip over zijn merk kwam te liggen. Hoewel artikel 9, sub d, de kapitein verplicht telkens na het innemen van lading of brandstof de diepgang af te lezen, liet hij dit te Holtenau na. Het komt de Raad zeer onwaarschijnlijk voor, dat hij dit na de reeds ondervonden wederwaardigheden zou hebben nagelaten; waarschijnlijk lag het schip toen reeds te diep. De Raad acht het een tekortkoming van de kapitein, dat hij, na reeds twee jaar op de „Aegir" te hebben gevaren, blijk gaf nog niet de peilpijpen van zijn schip te kennen. Bij een andere lading zou door dit gebrek aan kennis grote schade aan deze lading hebben kunnen ontstaan. De Raad is van oordeel, dat de kapitein schuld heeft aan de overlading van zijn schip. Hoewel de Raad deze overtreding ernstig opvat, wil de Raad bij de bepaling van de straf rekening houden met de omstandigheid, dat de kapitein in Engeland reeds zwaar is beboet. De Raad straft mitsdien kapitein Jantienus Buitenkamp, geboren 16 Februari 1920, wonende te Groningen, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, tweede plv. voorzitter, C. H. Brouwer, K. Visser en K. R. Bosma, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 5 November 1952. (Get.) A. Dirkzwager; A. Boosman. |