|
Suez, 14 april. De brand in de PRINSES AMALIA. Hoe ik u de ramp moet beschrijven, die ons getroffen heeft, weet ik niet; het hoofd en gemoed zij nog te vol en ook hebben onze handen te veel te doen, om u alles rustig mede te delen. Toch willen wij u niet zonder tijding laten. Sinds wij zaterdag 9 april Port Said verlieten, is er zoveel gebeurd, dat de dagen wel maanden schijnen. Toch brak de eerste Paasdag vriendelijk aan. Krentenbrood en gekleurde eieren versierden de ontbijttafel en het menu voor de middag beloofde veel extra's. Om half twaalf kwam een traktatie van advocaat borrel en bitterkoekjes de passagiers verrassen. Wij zouden 's avonds te Suez aankomen, wat wilde men meer! Maar het was anders beschikt, zoals ge nader zult vernemen. Het is heden woensdag 13 april en eerst hedenmorgen ankerden wij hier te Suez en nog wel als in een noodhaven. Even voor 12 uur dan op die bewuste eerste Paasdag zagen wij de haastige schreden van kapitein, administrateur, enz. zich naar beneden spoeden en in het laadruim gaan, waar de hofmeester altijd de proviand haalt en ook dagelijks een paar maal in afdaalt. Hij had namelijk rook ontdekt en dit gerapporteerd. Vandaar de ongewone drukte. Onmiddellijk vloog iedereen op en spoedig zagen ook wij, passagiers, de rookwolken dringen door de roosters van het ruim, net in de gang, die tussen de hutten van de passagiers doorloopt. Onmiddellijk kwamen de brandspuiten in beweging en werd er meer lucht gemaakt. Dit had echter tengevolge, dat de rook spoedig verstikkend werd en in een half uur werd het haast onmogelijk meer naar beneden te gaan. Ieder had van de rook rode ogen en hoestte en proestte om te stikken. Toen werd het tijd om aan redding van onze hutbagage te denken, die dan ook met welwillende hulp van de bemanning nog op het dek kwam, waar alles pêle mêle stond, zoals het in de verschillende hutten was bijeengeraapt. Ik had dadelijk idee, dat we aan wal zouden gebracht worden. Wij waren in het Bittermeer gekomen en hadden daar het anker laten vallen, omdat wij door de brand niet verder konden stomen. Ik had daarom voor paraplu's en warme kleren tegen de nacht gezorgd. Overigens bleven de passagiers vrij kalm en gelaten afwachten wat er verder zou gebeuren. Wij aten te hooi en te gras wat in het rooksalon, waar zo goed als het kon een ontbijt was klaargezet, want de rookwolken werden hoe langer hoe dikker en voller. Na een uur had er op eens een ontploffing plaats als van kruit langs de mast. Ineens was het dek gevuld met zwarte walm en rook, zodat het daar onhoudbaar werd en wij passagiers naar voren vluchtten bij de matrozen en in de tweede klasse. Uit het grote luik op het bovendek drongen dikke rookwolken als uit een krater omhoog. De sloepen werden losgemaakt en over boord gehangen en onze kalmte behielden wij slechts uit de wetenschap, dat, wat er ook gebeuren mocht, wij er toch stellig het leven zouden afbrengen. Zo elk ogenblik met nieuwe ontploffingen en emoties viel de avond. Alle spuiten waren in werking, maar zonder succes, de brand werd zichtbaar heviger! Reeds werden er vlammen waargenomen, het was ontzettend! Toch zorgde men al weer zo goed mogelijk voor de passagiers en werd er in de 2e klasse gedekt, waar wij dan ook om acht uur weer samen zaten te eten, in afwachting van een centrifugaalpomp, waar de kapitein naar Suez om geseind had. Men begon te begrijpen, dat onze enige redding in de hulp van die machine bestond, die zoals ge misschien weet, in één uur 500 ton water of 500.000 liter uitwerpt. Ook hierin hadden wij echter tegenspoed, want er lag een schip vast in het Kanaal, zodat het gevaarte eerst tegen elf uur in de nacht langs de zij van ons schip kwam liggen. Toen duurde het nog twee uur eer het kon werken, want het is een fameuze machine om op te stellen. Daarbij werd de brand steeds heviger en drongen af en toe vlammen en dikke rookwolken van allerlei kleur met geweld door het gesloten laadruim, dat toch telkens als veiligheidsklep moest omhoog gelicht worden. De spanning werd groter, niemand sliep; een schip met elektrisch licht, door de Kanaalmaatschappij afgezonden, voer om ons heen en verlichtte het vreselijke toneel, waar dit het meest nodig was. Eindelijk, eindelijk kwam de reusachtige pomp in werking en viel er met een ontzettende kracht als het ware een waterval in het schip. Nooit vergeet ik dit toneel! Toen het grote luik werd geopend om de watermassa binnen te laten, drongen rook en vlammen met verdubbelde kracht naar buiten. Nu was het doel om het schip onder water te zetten tot het passagiersdek toe, om zo alle vuur te smoren. Om half drie 's nachts was dit doel bereikt en ademde ieder wat ruimer. Men zag toen van boven het water door de salons spoelen en door de hutten van de passagiers. In het laadruim zag men als in een uitgebrande krater. Alles, passagiersgoed en vrachtgoed dreef daar broederlijk in een zwart meer rond. Wij dachten niet anders of ons goed was reddeloos verloren, want het had in het hevigst van het vuur gestaan, zoals wij van de stuurman hoorden. Enfin, alles wat er nog van terechtkwam, viel mee en wij waren met ons verlies getroost, met het bewustzijn voor ogen, dat als de ramp ons in open zee had getroffen, het schip reddeloos was verloren geweest en wij dan misschien dagen of weken in een bootje hadden moeten rondzwalken zonder zekerheid van redding, die nu stellig moest opdagen. Na het blussen van de brand ging ieder zo goed als het kon wat rust zoeken. Niemand echter rustte lang; om 6 uur was ieder weer ter been, de meesten zonder iets geslapen te hebben. Reeds in de nacht was men begonnen het ruim weer leeg te pompen, een werk dat langzaam vorderde. Het daglicht vertoonde de uitgebrande ruimte en de meeste kisten zwart geblakerd aan ons oog. De oplossing met de stoomkraan begon en veel van het goed viel onder de behandeling uit elkaar. Om twaalf uur was er weer in het grote salon gedekt, waar ook de kinderen gegeten hadden, daar ook de vloer van de kinderkamer half verbrand was. Bij de kap is een groot gat gehakt in het dek, waardoor men niets dan verkoolde massa's ziet. Onder het eten werd ik ziek van moeheid en overspanning en viel uitgeput in mijn kooi neer, waar ik bijna volle twintig uur rustig bleef liggen, onverschillig voor het goed, dat langzaam te voorschijn kwam, geblakerd en druipend van stromen zeewater en ook onverschillig voor het opnieuw bespeuren van brand, welke echter in enige ogenblikken geblust was. Toen ik eindelijk mijn goed weer zag, was de aanblik hartverscheurend. Ach, al dat met zorg ingepakte en bijeenvergaderde goed zo weer uit te pakken, dit kan ik u niet beschrijven. Van porselein of glaswerk was niets gebroken, maar al het witte goed droop van het zeewater en was gedeeltelijk verzengd. Boeken, albums, dozen, enz., alles is losgeweekt en valt uit elkaar. Enfin, wij hebben met vereende krachten nog gered wat mogelijk was, veel, wat al te zeer bedorven is, overboord gegooid en alles gedroogd, voor zover het zeewater dit toeliet. De meeste kisten waren door de zwelling van de inhoud uit elkander gevallen en nu moeten wij maar zo goed mogelijk zien te verpakken op andere manier. Wij delen ons lot met de meeste andere passagiers; door het vertonen van al het bedorven wekken wij elkanders medelijden op en wij hebben het allen even druk met het versjouwen en verpakken van alles wat behouden bleef. Wij weten nog niet hoe wij verder zullen gaan: Met de BURGEMEESTER DEN TEX of met de Franse mail. De beslissing moet nog uit Holland komen, want dit schip zal de reis wel niet mogen vervolgen. Wat een overpakken weer en wat zullen wij ons misschien moeten behelpen op een overvol schip! Toch wordt er geen klacht gehoord, want ieder is even dankbaar voor het geredde leven. Allen namen wij het aanbod van de kapitein aan, om aan boord te blijven tot onze overscheping. Wij kregen te Suez van het gouvernement wel NLG 50 per dag, als zijnde in een noodhaven, doch daarvan maken wij geen gebruik, daar het in Suez erg vuil en duur moet zijn en daar we dan ons goed, waaraan wij nu zo de handen vol hebben à l'abandon zouden moeten laten staan. De lossing van de goederen gaat dag en nacht door onder het geschreeuw van Egyptenaren en andere sjouwers; het is een hels leven.
|