|
Rotterdam, 23 mei. Omtrent het verbranden van het stoomschip WILLEM III meldt de Times het volgende: Het uitgebrande casco van het ijzeren schroefstoomschip kwam zaterdag omstreeks 12 ure te Spithead aan. Nadat het op de zandbank nabij Portsmouth was gezet, werden er gaten in geboord om het vuur uit te doven, dat steeds voortwoedde in het onverbrande overschot van de steenkolen vóór de machinekamer. Gelukkigerwijze zijn er bij deze snelle en algehele vernieling van een groot stoomschip op zee, dat als het ware opgevuld was met passagiers, geen mensenlevens te betreuren. De brand barstte uit, terwijl men het land in het gezicht had en tijdens een prachtige kalme nacht; er waren andere schepen dicht in de nabijheid om hulp te verlenen, zodat tot de laatste man aan boord een veilige gelegenheid vond om het brandende schip te verlaten. Zij, die geheel gekleed waren, mochten van geluk spreken. Heel wat vrouwen en kinderen landden te Portsmouth in nachtgewaad. Sommigen waren gedeeltelijk gekleed, doch barrevoets en zonder hoofddeksel. Allen bevonden zich in de toestand waarin zij het schip verlaten hadden om hun leven te redden. Al wat hun toebehoorde was een prooi van de vlammen geworden. Een heer en dame, Duitsers, waren onlangs gehuwd en zouden zich te Batavia gaan vestigen; alles wat zij bezaten, ter waarde van GBP 1.500 hadden zij bij zich in de vorm van allerlei goederen, waarmee zij ginds een toko zouden openen. Dit alles ging te loor en ongelukkig genoeg voor hen, was het niet verzekerd; zij zijn nu van alle middelen ontbloot. Dit geval is echter volstrekt niet énig onder de ongelukkige passagiers. De meerderheid van de geredden werd zaterdagochtend vroeg te Portsmouth aan wal gebracht door de SCORPIO, een schroefboot, van Sunderland naar Charente; de rest volgde aan boord van de loodskotter MARY van Portsmouth. Dit kleine vaartuig (24 tonnen) nam niet minder dan 114 personen aan boord, waaronder 48 soldaten en hun officieren met familie, behorende tot een detachement bestemd naar Batavia, benevens 20 dames en 12 kinderen. De heer Coote, de loods van de kotter, constateert dat hij vrijdagavond, ten ongeveer 10 ure – het vuurschip van de Ower in peiling noord oost- op ongeveer acht mijlen van de kotter snel achtereenvolgens wit, rood en blauw vuur in zuidelijke richting zag: blijkbaar een sein van enig schip, dat zich in nood bevond. De wind woei toen flauw uit het N W; maar desniettemin zette men de kotter onmiddellijk koers in de richting, waarin de noodseinen gezien werden, terwijl het gewone loodssignaal in antwoord herhaaldelijk gegeven werd. Daar de kotter, wegens de flauwe koelte, slechts zeer weinig vaart liep, zo werd de boot met twee roeiers voorgespannen, die gedurende meer dan een uur de kotter opsleepten – totdat het punt bereikt was, vanwaar de noodseinen gegeven waren en waar thans de bemanning van de MARY een groot schip vond dat van voor tot achter hevig brandde. Rondom het schip zag men verscheidene lichten: lantarens in de boten, in welke de passagiers en een gedeelte van het volk zich gered hadden. De levende lading van vier van die boten – ten getale van 114 personen – werd dadelijk aan boord van de MARY genomen; en de overigen roeiden, op raad van Coote, een ander vaartuig tegemoet, dat op het brandende schip afkwam… ( Hier volgen enige overbekende aanduidingen omtrent schip en lading)… Sommige van de geredde passagiers verzekerden, dat acht vaatjes kruit of ammunitie op last van de gezagvoerder waren overboord geworpen. Niemand – zelfs niet van de aanwezige officieren – wist echter te zeggen, hoeveel de ganse voorraad ammunitie bedragen had; en daarom moest de kotter zich voorzichtigheidshalve op behoorlijke afstand van het brandende schip houden – in afwachting of er ook nog meer levens zouden kunnen gered worden. Een Franse schoener en de stoomboot SCORPIO voegden zich bij de MARY. Ook een andere loodskotter, de ALARM, schipper Greenham, kwam assistentie bieden; en een van de loodsen van deze kotter begaf zich aan boord van de SCORPIO, om die boot voor Spithead binnen te loodsen. De CAMBRIA, een Londense sleepboot, die mede van het uitkijkstation aan St. Catherine’s Point, op de WILLEM III was afgekomen, nam het verongelukte vaartuig op sleeptouw en bracht het voor Spithead, des zaterdags ongeveer op de middag. Daar het vuur nog immer in het ruim geweldig voortwoedde en dekken en masten reeds verteerd waren, zo werd het schip tot hoog op de zandbank tussen Spithead en de ingang van de haven van Portsmouth weggesleept en daar geboord. Spoedig was de haven-admiraal, Sir James Hope, langszij; onder diens leiding werden door kapt. Moriarty C.B., met behulp van de sleepboten CAMEL en PELTER en van de drijvende brandweer, de meest krachtdadige pogingen aangewend tot overmeestering van de vlammen. Tot gisterenmiddag (21 mei) werd voortdurend water in het wrak gespoten. Desniettegenstaande is het vuur nog niet geheel geblust; de kolenmassa brandt nog van binnen. Gelijk de boot nu op de zandbank ligt, heeft zij een hoogst merkwaardig aanzien. De ijzeren huid boven de waterlijn is, ten gevolge van de ontzettende inwendige hitte, in allerlei bochten gewrongen. Aan boord zelf is het schouwspel nog vreemder. Alles, van voor tot achter, vormt een verwarde massa van dooreen gewrongen ijzer. Van wat brandbaar was, is niets meer te vinden; de ijzeren dekbalken zijn gebogen en gebroken, als door een vulkanische werking. Nadat de passagiers en troepen op zaterdag te Portsmouth aan wal waren gebracht, werden de laatsten gemonsterd op het terrein tegenover het kantoor van de Nederlandse consul, de heer Van den Bergh. De soldaten waren allen slechts ten dele gekleed; doch waren ze vrolijk en hun hoera’s klonken herhaaldelijk, toen hun officieren voor het front kwamen en een aantal vrouwen en kinderen, mede slechts half gekleed, hen voorbij trok. Op bevel van de luitenant-generaal Lord Templetown, zijn de soldaten ingekwartierd in de Anglesea Barracks te Portsea. Het voorkomen en gedrag van deze soldaten en hun officieren op de plaats van monstering pleiten zeer voor hun geoefendheid en discipline. Enige passagiers schrijven de ramp hieraan toe, dat uit de machine door de kajuit pijpen liepen, die een grote hitte uitstraalden. Dit is evenwel een blote gissing. De oorzaak van de brand kan slechts blijken uit een officieel onderzoek. Aan een particuliere brief uit Londen ontlenen wij nog het volgende omtrent deze zeeramp. Niet lang na het vertrek van het stoomschip merkten reeds enkele van de passagiers met bevreemding op, dat het beschot van de hutten op menige plaats ongewoon heet was en gaven daarvan aan anderen kennis; maar ongelukkig genoeg werden deze wenken in de wind geslagen; het antwoord luidde steeds: “wij zullen morgen zien”. Toen de volgende morgen aanbrak, bestond het schone schip niet meer. Een onvermijdelijk gevolg van het overhaast vertrek was natuurlijk, dat menige klacht, al dan niet gegrond, door de passagiers geuit werd, zowel over bediening, stowage, bemanning enzovoort. Ik wil mij geen oordeel aanmatigen over de meerdere of mindere juistheid van die klachten; veel meer genoegen is het mij te kunnen constateren 1º. het kloekmoedig gedrag van de gezagvoerder, die alles in het werk stelde wat naar menselijke berekening gedaan kon worden om hen die aan zijn hoede waren toevertrouwd, te helpen; die de orde zoveel mogelijk handhaafde en het geluk had, na veel krachts-inspanning, allen op de Engelse kust behouden te zien aankomen; 2º de menslievende handelwijze van de bemanning van de loodsboot nummer 2, EILAND WIGHT en van een Franse kotter, kapt. Aubriët, door wier hulp men de vaste wal bereikte. De brand is wellicht ontstaan door de stoompijpen, die overal langs het hout waren aangebracht; misschien ook is hij veroorzaakt door het zelfontbranden van Adrianopels garen. Vrijdagavond laat, toen reeds velen ter ruste waren gegaan, hoorde men eensklaps de vreselijke kreet (vreselijk vooral op zee): brand! brand! Meer dan 40 vrouwen en een 16-tal kinderen, door angst overweldigd, snelden ijlings naar het dek, gevolgd door vaders, echtgenoten, broeders, vrienden! Welk een ontzagwekkend gezicht! Het schip, waaraan men zijn leven en bezittingen heeft toevertrouwd, zich verlatende op de hechtheid en de sterkte van het vaartuig, staat in lichterlaaie vlam! Dodelijk bleek is aller gelaat, zelfs dat van de moedigsten. De kust, ofschoon in het gezicht, is 18 Engelse (4 Nederlandse) mijlen verwijderd (opm: 33.300 meter). Geen hulp is nog zichtbaar. De sloepen worden neergelaten: de eerste is onbruikbaar, niet voldoende dicht; de tweede en derde zijn in de touwen verward, daarom besluiten de aan boord zijnde zeeofficieren te doen, wat de plicht van de ondergeschikten was. Zij slagen er in de onmisbare middelen voor aller behoud gereed te maken: de kinderen verlaten het eerst het schip – voor het merendeel zijn zij ongekleed en in dekens en spreien gewikkeld, daarna volgen de vrouwen, ten slotte de mannen, die met een traan in het oog zovelen, hun dierbaar, in de ranke sloepen zien afdalen. Het is intussen zaterdag geworden; de wind legt zich, het is, Gode zij dank, om een zeemansuitdrukking te bezigen, “slecht water” (opm: vlak water); de duisternis doet het fel brandend schip te beter uit komen. Daar dobberen 6 à 7 kleine boten op de baren, zó beladen dat er groot gevaar bestaat voor omslaan of zinken. Eindelijk ziet men een naderend licht, het wordt bereikt en wie schetst de gevoelens van de straks nog onzeker ronddobberende honderden, toen zij zich andermaal op een zeebouwend (opm: zeewaardig) vaartuig bevonden. Opmerkelijk (om dit in het voorbijgaan te zeggen) was de vraag van de Franse gezagvoerder: “Êtes vous des Allemands?” Op het ontkennend antwoord werd dadelijk hulp verleend. Een van de geredden ziet bij het schijnsel van de vlammen op zijn horloge: het is 2 uur min 10 minuten. Er wordt een ontploffing gehoord: 3 kruitvaten zijn aangetast; weldra springen ook de ketels. Het zo trotse als schone zeekasteel is in weinige uren een totaal wrak geworden. De gewaarwordingen, die allen bezielen, kan men met geen pen beschrijven. De traan in veler oog was een welsprekend bewijs van hetgeen in het hart omging. De ontvangst te Portsmouth was uitnemend, de bevolking gaf de treffendste blijken van deelneming en sympathie; zo zag men onder andere een meisje zich van haar schoeisel ontdoen, om een van de militairen het lopen makkelijk te maken. Er gaat slechts één stem van dankbaarheid op over de vriendelijke en deelnemende behandeling, de schipbreukelingen te Portsmouth betoond.
|