|
Raad voor de Scheepvaart. De Raad voor de Scheepvaart deed gistermiddag uitspraak in de schipbreuk van het stoomschip SANTUNUS, van de rederij Van Santen &, Co. te Rotterdam, welk schip in de avond van de 3e november 1909 in de Golf van Biscaye op een onbekend voorwerp zou gestoten zijn en door de bemanning in zinkende toestand was verlaten. De opvarenden werden opgenomen door oen Japans stoomschip, dat zich in de nabijheid bevond. Men herinnert zich, dat de Raad verscheidene zittingen aan de zaak wijdde en dat door de als getuigen gehoorde leden van de bemanning tegenstrijdige verklaringen werden afgelegd. Sommigen beweerden wel een stoot gevoeld te hebben, anderen daarentegen verklaarden hoegenaamd niets van een stoot te hebben bemerkt. Vooral opmerkelijk was de verklaring van een stoker, die meedeelde in de machinekamer herhaaldelijk te hebben horen slaan, en even daarna een dikke waterstraal te hebben zien binnen spuiten. Volgens deze getuige was men, na aan boord van het Japanse stoomschip te zijn overgegaan, nog wel een paar uur in de nabijheid van de SANTUNUS gebleven. Toen men eindelijk wegvoer, had deze getuige nog de lichten van de SANTUNUS gezien. De Raad overwoog in zijn uitspraak, dat de tegenstrijdige getuigenverklaringen de vraag doen opkomen of' het verhaal van het stoten op enig voorwerp geen verdichtsel is. De kapitein zag het schip niet overhellen, de tweede stuurman ook niet. De kok en donkeyman hadden de stoot gevoeld, anderen van de bemanning niet. De stokers en tremmers zelfs zo weinig, dat ze meenden beetgenomen te worden, toen hun gezegd werd, dat het schip gestoten had. Het stoten is dan ook niet bewezen en niet aannemelijk, omdat het hele voorschip ongedeerd over het voorwerp heen gegleden zou zijn en de schroef ook geen schade heeft bekomen. Nog zou het begeven van een spant, of een hoekijzeren verbinding mogelijk zijn, maar dan is de waterstraal niet verklaarbaar. De leden van de Raad voor de Scheepvaart, die vroeger deel uitmaakten van de Raad van Tucht, herinneren zich, dat het zinken van de SANDUO aan een gelijke oorzaak werd toegeschreven als het zinken, van de SANTUNUS. Toen van zinken van het schip naar de mening van de Raad nog geen sprake kon zijn, werden de jongens, die te kooi lagen, gewaarschuwd „het schip zinkt". De Raad aarzelt bij de gebleken tegenstrijdigheden een uitspraak te doen. Hij acht niet bewezen, door welke oorzaak het lek ontstaan is, maar allerminst door het stoten op een wrak. Wel is de Raad opgevallen het totaal gebrek aan beleid van de kapitein en de eerste machinist. Aangenomen toch, dat hun voorstelling juist is, dan had het schip moeten stoppen en een onderzoek ingesteld worden naar tanks, vullings en ruimen. Dan had men gezamenlijk over de te nemen maatregelen moeten raadplegen. Maar aan opening van het luik en het achterluik is eerst gedacht bij het verlaten van het schip. De luchtkoker van de 3e tank, waarin water werd gepeild, had moeten worden afgesloten. Het drooghouden van machinekamer en ketelruim is geheel uit het oog verloren, niets is gebeurd wat gedaan had moeten worden, hoewel duidelijk is, dat het lek niet groot is geweest. Want ondanks alle fouten is het schip nog 4 uur drijvende gebleven, en daarna bleven de lichten nog lang zichtbaar. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk, dat wanneer de steven gewend was, de haven van Ferrol op 60 mijlen afstand had bereikt kunnen worden, of de naaste kust op 40 mijlen afstand. De Raad concludeert, dat het aan beleid en te plegen overleg geheel heeft ontbroken, dat de oorzaak van het gebeurde niet vaststaat, maar dat het niet aannemelijk is, dat het lek is ontstaan ten gevolge van het stoten op enig voorwerp.
|