|
Raad voor de Scheepvaart. De Raad voor de scheepvaart te Amsterdam heeft heden een onderzoek ingesteld naar het ongeval op 18 maart 1919 te IJmuiden, waarbij het stoomschip RIJNSTROOM van de Hollandsche Stoomboot Maatschappij in botsing is gekomen met de grote sluisdeur, ten gevolge waarvan deze belangrijk is beschadigd. De gezagvoerder van de RIJNSTROOM, d» heer Plasschaert, verklaarde op 18 maart ongeveer 8 uur ‘s avonds van Amsterdam naar Hull te zijn vertrokken. Het schip was beladen, achter 14’-4” en voor 13’-3”. De telegraaf staat op het schip dwarsscheeps; voor het seinen ‘vooruit’ moet de handle van de telegraaf naar bakboord, voor het seinen ‘achteruit’ naar stuurboord worden gezet. De telegraaf werkte goed. Het schip was door de grootste sluisdeuren en moest aan de noordzijde meren. De loods stond toevallig voor de telegraaf, getuige aan stuurboord. Toen de sluiswachter ‘achteruit’ riep, greep de loods naar de telegraaf; getuige heeft er op dat ogenblik niet aan getwijfeld of de loods de goede beweging maakte, n.l. volle kracht achteruit. Het was echter te donker om dit te kunnen onderscheiden. Toen het schip vooruit bleef lopen en men dit van de sluis ook riep, heeft getuige de loods nogmaals naar de telegraaf zien grijpen; daarna heeft hij zelf de handle gegrepen en meteen gemerkt, dat deze vooruit wees. Getuige heeft de handle onmiddellijk op volle kracht achteruit gezet, maar het was te laat; de botsing, waardoor de eb-sluisdeur ernstig beschadigd is, was niet meer te voorkomen. Er was geen licht bij de telegraaf. Getuige was tijdens de oorlog gewend om zonder lichten te varen. Een van de leden merkte op, dat men tegenwoordig op weinig schepen een telegraaftoestel vindt, dat zo ingericht is als op de RIJNSTROOM. Het lid vroeg, of het wel volkomen verantwoordelijk was om bij zulk een toestel iemand te laten staan, die niet gewoon was er mee te werken. De kapitein antwoordde, dat hij altijd zelf de telegraaf hanteert, als hij op de brug staat. Er was wel een leiding voor elektrisch licht bij de telegraaf, maar het daarvoor bestemde lampje was niet aan boord. De telegraaf was niet op ‘stand by’ gezet. De binnenloods R. verklaarde meermalen de RIJNSTROOM geloodst te hebben. Hij was met de telegraaf op de hoogte en meent zeker haar goed te hebben gezet, dus op ‘achteruit’. De kapitein heeft onmiddellijk gezegd, dat het jammer was, dat de telegraaf op ‘vooruit’ stond. Als er licht bij het toestel was geweest, had getuige er waarschijnlijk toch niet naar gekeken, omdat hij de behandeling er van kende. Hij heeft ook bij het doorvaren door de Hembrug de telegraaf behandeld. De eerste machinist J.S. Wegenaar verklaart, dat hij voor het ongeval juist naar beneden was gegaan. Het eerste sein, dat de telegraaf gaf, toen hij beneden was gekomen, was ‘langzaam vooruit’. Daarop volgde kort na elkaar de seinen ‘stop’, ‘volle kracht vooruit'. Getuige zei tot de donkeyman, dat hij er niets van begreep, want toen hij omlaag ging, was het schip in de sluis. ,,Als ze maar geen ongelukken maken, zei daarop de donkeyman. Het gebeurde weleens, dat de telegraaf op de brug haakt; dan moet men haar terughalen en daarna opnieuw nazetten. Toen nog eens en dringend volle kracht vooruit werd geseind, heeft getuige volle stoom gegeven. Het volgende ogenblik wees de wijzer plotseling volle kracht achteruit. Onmiddellijk heeft getuige dat commando uitgevoerd. ,,Piet houd je vast” heeft hij toen tot de donkeyman geroepen, want zij hebben zich vergist. De schok van de aanvaring is echter niet hevig geweest. De Inspecteur gaf als zijn mening te kennen, dat het geval te wijten is aan een zeer gevaarlijke vergissing van de loods, maar dat in het algemeen de behandeling van de telegraaf ook niet aan de loods moet worden overgelaten. De uitspraak in deze zaak volgt later.
|