|
Stoomvaart Maatschappij ‘Zeeland’ in 1909. Hedenmiddag werd te Vlissingen de jaarlijkse algemene vergadering gehouden van aandeelhouders van de Stoomvaart Maatschappij ‘Zeeland’, Koninklijke Nederlandsche Postvaart. Hierin werd door commissarissen het verslag uitgebracht over het 35e boekjaar, waarin zij in de eerste plaats herinneren aan het verlies, dat de maatschappij getroffen heeft door het overlijden van de commissaris Mr. Æ. baron Mackay. In de toelichting tot de balans zeggen commissarissen, dat de nog on-uitgelote obligaties van de 3 procent lening Anno 1886, groot NLG 3.600.000, thans voor het bij aflossing verschuldigde bedrag in het credit van de balans zijn opgenomen. Het verschil tussen het nominale bedrag van de obligaties en de som, voor welke zij werden uitgegeven, werd tot dusver als verlies geboekt, zo dikwerf aflossing plaats had. Het komt commissarissen echter regelmatig voor, het verschil tussen opbrengst en verschuldigd bedrag thans voor het gehele nog onafgeloste bedrag van de lening als verlies te beschouwen en dus uit het nu voor afschrijving beschikbare te bestrijden. Voorts wordt opgemerkt, dat in het debet van deze balans de hoofden van rekening “Belegd Reserve-ketelfonds” en in het credit die van het “Reserve- en ketelfonds” niet meer voorkomen. De gelden, aan deze fondsen toebehorende, zijn, voor zover die belegd waren, gebruikt tot versterking van de kasmiddelen, in verband met de bouw van de nieuwe schroefboten, terwijl de saldo’s van het reserve- en van het ketelfonds, per 31 december 1909 bedragende NLG 29.247 respectievelijk NLG 407.967, op de stoomschepen zijn afgeschreven. De gelden van het ketelfonds behoorden feitelijk aan de thans uit de vaart gaande dagboten. Waar die schepen binnenkort zullen verdwijnen, bestaat voortaan geen behoefte aan dit fonds. Echter bestaat het voornemen, in een volgend jaar een nieuw ketelfonds te vormen, bestemd voor het laatst aangeschafte materieel. De post te betalen wissels ad. NLG 1.468.000 vertegenwoordigt het per 31 december 1909 nog aan The Fairfield verschuldigde voor de bouw van de 3 nieuwe schroefboten, waarvoor accepten zijn afgegeven. Met het oog op de reeds plaats gevonden afschrijvingen, ook per 31 december 1909, staan de raderstoomschepen thans op zodanig cijfer, dat commissarissen menen een deel van het overschot op de exploitatie thans ook te kunnen bestemmen voor afschrijving op andere eigendommen van de maatschappij, zodat 1°. Abattoirs: gebouwen en inventaris, 2°. Terrein, gebouwen en meubelen, 3°. Werktuigen en gereedschappen thans op de balans voorkomen met resp. NLG 30.000 (v.j. NLG 68.267); NLG 50.000 (NLG 103.785) en NLG 34.333 (NLG 43.218). Ofschoon de drie nieuwe dubbelschroefboten reeds vóór 31 december 1909 door The Fairfield waren afgeleverd en door de Maatschappij geaccepteerd, moesten deze schepen toen nog worden gemeubileerd en gedecoreerd, waarom deze schepen nog op de balans voorkomen onder het hoofd van rekening ‘Stoomschepen in aanbouw’. Ten gevolge van de aanbouw van meergenoemde 3 nieuwe schepen, is het reserveschip WILLEM, PRINS VAN ORANJE in augustus 1909 verkocht aan de Scheepsslooperij Holland te Hendrik-Ido-Ambacht. De vloot van de Maatschappij bestond op 31 december 1909 uit de stoomschepen NEDERLAND, DUITSCHLAND, ENGELAND, PRINS HENDRIK, KONINGIN REGENTES, KONINGIN WILHELMINA, PRINSES JULIANA, ORANJE-NASSAU en MECKLENBURG. Van de 3 procent obligatielening Anno 1886 werden geen obligaties uitgeloot, zodat in omloop bleef NLG 2.856.000. Het door de maatschappij betaalde voorschot op kosten van vernieuwing van de ketels van de nachtboten verminderde met NLG 25.200, zodat dit voorschot op 31 december 1909 bedroeg NLG 55.083. Van de kasmiddelen was op 31 december 1909 NLG 133.650 in effecten belegd. Het hoofd “Effecten” wijst dit jaar een groter bedrag aan dan het vorig jaar. Deze verhoging is veroorzaakt doordien op 31 december 1909 nog niet gerealiseerde effecten, welke deel uitmaakten van het ketel- of reservefonds, thans mede onder dit hoofd zijn ondergebracht. Het fonds tot aflossing van de hypothecaire geldlening ad. NLG 2.810.898, onder beheer van de Maatschappij tot Expl. van Staatsspoorwegen, waarin op 31 december 1909 aanwezig was NLG 1.980.302, werd gedurende 1909 vermeerderd met: maandelijkse bijdragen NLG 140.545 en gekweekte rente NLG 71.671, zodat het op 31 december 1909 in totaal aanwijst NLG 2.192.518. De resultaten van de exploitatie over het afgelopen jaar zijn de volgende: Er werden 730 reizen afgelegd, zijnde drie reizen minder dan in het vorige jaar. De bruto opbrengsten beliepen NLG 2.409.223 (NLG 2.302.884), waarvan wegens het vervoer van reizigers en bagage NLG 1.059.945 (v.j. NLG 1079.800), in 1907 NLG 980.801); wegens het vervoer van koopmangoederen en pakketten NLG 617.207 (resp. NLG 575.488 en NLG 588.573); wegens het vervoer van brievenmalen enz. NLG 561.261 (resp. NLG 478.538 en NLG 317.550); wegens huur van hutten op de stoomschepen NLG 118.910 (resp. NLG 120.110 en NLG102.676), wegens buitengewone ontvangsten NLG 51.819 (resp. NLG 48.947 en NLG 44.249). Per reis werd ontvangen NLG 3.300 in 1909, tegen NLG 3.141 in 1908 en NLG 2.786 in 1907. Er werden in 1909 128.715 reizigers en 50.342 tonnen goederen à 1.000 kg. vervoerd, tegen resp. 132.946 en 54.647 in 1908 en 120.059 en 56.327 in 1907. Voor het postvervoer werd ontvangen: Brievenmalen (gewaarborgde som) NLG 450.000; de vergoeding voor het vervoer van buitenlandse brievenmalen gedurende het jaar 1909 bedraagt voor de Maatschappij, boven de gewaarborgde som circa NLG 85.000. Over 1908 werd meer ontvangen voor de buitenlandse brievenmalen dan geraamd werd NLG 9.226. Voor buitenlandse postpakketten werd ontvangen NLG 10.473 en voor binnenlandse NLG 8.853, totaal dus NLG 563.552, waarvan moet worden afgetrokken voor betaalde zegel en leges NLG 2.291. Aan brievenmalen werden vervoerd in 1909: Buitenlandse 3.006.553 kg, Hollandse 500.899 kg, totaal 3.507.452 kg, tegen in 1908 resp. 2.908.814, 447.452 en 3.356.251. De exploitatiekosten bedroegen in 1909 NLG 1.354.458 of gemiddeld NLG 1.855 per reis, tegen NLG 1.391.494 of gemiddeld per reis NLG 1.898 in 1908. De verhouding van de exploitatiekosten tot de ontvangsten was 56,219 pct., tegen 60,424 pct. in 1908. Het voordelig saldo bedraagt dus NLG 1.054.765 (NLG 911.390). Hiervan moet worden afgetrokken: 1e het nadelig saldo van de intrestrekening, voortspruitende uit de rente van de leningen, na aftrek van de rente van uitgezette gelden NLG 100.972 (v.j. NLG 68.906). 2e. Bijdrage ten behoeve van het ketelfonds nieuwe stoomschepen NLG 25.209, evenals v.j., zodat de beschikbare winst bedraagt NLG 928.592 (NLG 817.193), welke zowel voor het disagio op de nog niet uitgelote 2.856 obligaties van de 3 pct. geldlening Anno 1886, als voor afschrijving op schepen en andere eigendommen worden bestemd. De vergadering van aandeelhouders van de Maatschappij ‘Zeeland’ besloot op voorstel van commissarissen om het beschermheerschap van de Maatschappij aan Prins Hendrik aan te bieden. Tot commissaris werd in de plaats van wijlen baron Mackay benoemd de heer J.T. Cremer, president van de Nederlandsche Handelmaatschappij en commissaris van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen.
|