|
Raad voor de Scheepvaart. – Vergaan van de PRINS MAURITS. In zijn heden gehouden zitting heeft de Raad een onderzoek ingesteld betreffende het met man en muis vergaan van het stoomschip PRINS MAURITS - gewezen gezagvoerder H.J. v. d. Goot - rederij K.W.I. Maildienst - op 3 dezer ter hoogte van Kaap Hatteras, tijdens de reis van New York naar West-Indië. De heer A.J. Loke, inspecteur van de K.W.I.M., verklaart dat de toestand van het schip uitstekend was. Het was in 1900 te Hamburg gebouwd en was geclassificeerd bij Lloyds en Veritas. Hier in het dok was het het laatst in reparatie geweest. Vermoedelijk was de bemanning bij vertrek van New York 45 groot. Aan boord waren ook 4 passagiers. Er waren 3 stuurlieden en 4 machinisten. Voorts was er draadloze telegrafie. In mei 1907 werd verandering in de inrichting gebracht, waarvan in 1909, bij de invoering van de Schepenwet, het gevolg minder uitwatering was, een verschil van 8 duim minder. Hiervan werden geen moeilijkheden ondervonden. Het schip had meel, beschuit, katoen, gedroogde vis en constructiemateriaal voor Curaçao in lading. Te New York was het zeewaardig verklaard. Getuige verzekert voorts, dat van het personeel absoluut geen klachten omtrent het schip waren ingekomen; het stond in goede naam, ook omtrent de lading. Omtrent de luiken deelt getuige mee, dat zij voorzien waren van houten roosters, waarop de presenning. Het is waar, dat in de gangen wel water stond, gelijk in meer schepen; dit was misschien wel hinderlijk, maar volstrekt niet gevaarlijk. Een stuwplan wordt te New York niet gegeven. De heer A.M. Schippers, secretaris van de Uitwaterings-commissie doet opmerken, dat op 8 nov. 1909 het certificaat van Lloyds omtrent het nieuwe uitwateringsmerk verkregen werd. Op dat veranderde certificaat heeft de uitwaterings-commissie het andere certificaat afgegeven. Zo kon het schip - merkt de voorzitter Cnoop Koopmans op - meer lading innemen. Kapitein P.H. Huizer verklaart, dat hij die dag met zijn schip, de AMERICAN, op ongeveer dezelfde hoogte was waar de PRINS MAURITS voer. Er woei een storm tot orkaan. Getuige had de wind uit NW; de PRINS MAURITS van noord. De zee was zeer hoog; de lucht vol donkere banken. Maar getuige had wind en zee dwars. Kapitein P. Koningstein verklaart lange tijd op de PRINS MAURITS te hebben gevaren. Nooit heeft hij er last mee gehad; het stuurde goed; ook toen bij de nieuwe uitwatering meer geladen kon worden. Wel had het veelal neiging tot achterover liggen, maar bij goede sturing herstelde zij zich. In mijn tijd, zegt getuige, zijn de roosters voorop vervangen door luiken. Hij heeft negen reizen met het schip gemaakt; in 1912 was hij er drie dagen mee in een orkaan, maar het hield zich goed. Voorts bevestigt getuige, dat het water in de gangen wel lastig voor de bewoners was, maar absoluut geen gevaar opleverde. Op de vraag van de voorzitter verklaart getuige nog, nooit te hebben opgemerkt, dat het schip te diep lag. Vóór de laatste reis is het wel onderzocht, maar op de reis kan veel gebeuren. Daarbij moet worden opgemerkt, dat in de laatste tijd meer op de boten en op de reddingsmiddelen gelet wordt. De heer J.B. Slebe, expert van Lloyds, verklaart dat hij in februari jl. het schip, toen het in het dok was, heeft onderzocht en in goede staat bevonden. De verschillende voorzieningen werkten daartoe mee. Toen in 1907 veranderingen waren aangebracht, werd een gedetailleerd rapport van onze bevindingen gezonden aan het kantoor te Londen. Maar omtrent de juistheid van de verdere berekeningen laat men zich dezerzijds niet in. De heer Schippers deelde ten slotte mee, dat voor de bestaande schepen de rederijen in de gelegenheid worden gesteld, de certificaten over te leggen. 21 februari 1910 werd met betrekking tot de PRINS MAURITS een certificaat uitgereikt, geheel overeenkomstig het nieuwe van Lloyds. Ten opzichte van het uitwateringsmerk geldt de sterkte van het schip als grondslag. Nu is door de verandering van het uitwateringsmerk wel is waar het reserve-drijfvermogen vermeerderd, maar de coëfficiënt wordt berekend onafhankelijk van aan opbouw. De hoofdinspecteur, de heer Muller, de theorie waarderende, wijst nochtans op de gevolgen in de praktijk. Zo kon een kleine vermindering van de uitwatering er toe leiden, dat 1.500 ton meer geladen werd. De heer Schippers antwoordt, dat in de praktijk de stuwage aan de rederij wordt overgelaten. De heer Lap, adjunct-inspecteur voor de scheepvaart, verklaart tenslotte, dat het schip jaarlijks in het dok werd nagezien en van de nodige herstellingen voorzien en dat geen klachten daaromtrent, noch omtrent de zeewaardigheid waren vernomen. De Raad zal later uitspraak doen.
|