|
De Holland-Gulf. In haar verslag over 1899 deelt de directie van de Holland-Gulf Stoomvaartmaatschappij (Jos. de Poorter), mede dat dit eerste boekjaar, “de omstandigheden in aanmerking nemende ( slechts twee van de drie schepen waren in exploitatie)”, zeer gunstige uitkomsten heeft opgeleverd. De oprichting van de maatschappij had plaats, zegt de directie, in een tijd, toen de schepen beduidend voordeliger aan te schaffen waren dan thans. Twee van onze schepen zijn dan ook veel onder de tegenwoordige marktwaarde verkregen. Toen het derde stoomschip, na de uitgifte van de obligatieleningen, kon aangekocht worden, waren de prijzen ongeveer 10% gestegen. Wij meenden toen niet zo dadelijk op deze verhoging te moeten ingaan, maar eerst eens te zien hoe de markt zich zou houden. Nu echter de loonprijs op een blijvende verhouding wijst en staal, hout, etc. veel hoger staan, terwijl de vraag steeds onbeperkt blijft; toen daarenboven onze maatschappij reeds op enige goede resultaten kon wijzen en haar twee schepen voor geruime tijd zeer winstgevend bevracht waren, hebben wij eerst op het einde van het boekjaar het stoomschip PILGRIM aangekocht, dat, met een laadvermogen van ruim 7.000 ton, gebouwd door de heren Craggs & Co. te Middlesbrough, reeds één jaar in de vaart was en goed heeft voldaan. Dit stoomschip is in het begin van ons tweede boekjaar, onder de naam van WILHELMINA, in de vaart gebracht en ter betaling van de aankoopsom van GBP 51.000 hebben wij grotendeels de in de balans voorkomende beschikbare middelen gebruikt. Het contract dat wij met de Kansas City Pittsburg & Gulf Railroad Company gesloten hadden, is door de receivers van deze maatschappij opgezegd en wij zullen nu voor de toekomst afwachten of door de gereorganiseerde maatschap nieuwe voorstellen gedaan worden. Intussen hebben onze schepen zeer goed voldaan. Reparaties zijn niet voorgekomen en wij ondervonden alleen gedurende de reizen enige tegenspoed door quarantainemaatregelen. Beide schepen zijn nog voor geruime tijd bevracht tot cijfers, die ons met reden doen verwachten, het tweede boekjaar op een beter resultaat te kunnen wijzen dan het eerste. Op de balans is aan de debetzijde uitgetrokken het volle bedrag voor de stoomschepen besteed; aan de creditzijde vindt men de bij de statuten voorgeschreven afschrijving van 7½% over NLG 1.030.492,73; zijnde de originele waarde van de stoomschepen MARIA en FOLMINA. De debetpost saldo vracht nog lopende reizen toont aan het bedrag NLG 75.963,38; dat tot ultimo december 1899 netto, dus na aftrek van de lopende onkosten verdiend is voor reizen waarvan echter de rekening niet is afgesloten, omdat de contracten eerst eindigen respectievelijk in mei en augustus 1900. De gelden van de obligatielening, gesloten in februari 1899, zijn in mei gestort. De interestrekening is belast met het bedrag, dat betaald is voor de ingevorderde augustus-coupons. Aan de creditzijde van de balans is gereserveerd een bedrag van NLG 135 voor nog niet ingevorderde augustuscoupons, alsmede een bedrag van NLG 14.062,50 op rekening van hetgeen verschuldigd zal zijn voor de coupon van 1 februari 1900. De exploitatierekening sluit met een goed saldo van NLG 173.107,06. Daarvan is, na aftrek van de algemene onkosten, van het saldo van de interestrekening ( NLG 1.751.34½ ), van afschrijving van een kleine schade van het stoomschip MARIA bij de pier van Galveston, van afschrijving en reserve voor buitengewone reparaties op de MARIA en de FOLMINA ( NLG 77.287,73), van afschrijving van oprichtingskosten (NLG 3.566,78) en van de kosten van de obligatielening (NLG 3.952,68), een nettowinst beschikbaar van NLG 78.570. De voorgestelde verdeling van dit bedrag is: aan de aandeelhouders NLG 70.000 ( dus een dividend van 7%), aan de directie NLG 5.713 en aan commissarissen NLG 2.857.
|