1946-12-28: |
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Woensdag 21 Mei 1947, no. 96. No. 55 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het verzoek van H. Tattje, kapitein- eigenaar van het motorschip „Coeta", te Schiedam, tot inhouding van het monsterboekje van H. J. Vos, destijds als stuurman gemonsterd op het motorschip ,,Coeta . Op 30 Januari 1947 heeft H. Tattje, kapitein-eigenaar van het motorschip „Coeta", te Schiedam, bij de inspecteur-generaal voor de scheepvaart een schriftelijk verzoek ingediend tot inhouding van het monsterboekje van Hendrik Johannes Vos, geboren 8 Maart 1918, wonende te Groningen, wegens het onrechtmatig doen eindigen van de arbeidsovereenkomst op 28 December 1946 te Rotterdam. De behandeling van dit verzoek door de Raad voor de Scheepvaart heeft plaats gevonden ter zitting van 21 Maart 1947 in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart J. H. Th. Eerman. De Raad nam kennis van de door de inspecteur-generaal overgelegde stukken van liet vooronderzoek. Aangeklaagde H. J. Vos, hoewel behoorlijk gedagvaard, is niet verschenen. Tegen hem wordt verstek verleend en de zaak buiten zijn tegenwoordigheid behandeld. De rederij heeft haar verzoek voor de Raad niet nader doen toelichten. Uit een en ander is de Raad het volgende gebleken: Genoemde schepeling heeft on 17 September 1946 te Harlinden een arbeidsovereenkomst, als bedoeld in artikel 398 van het Wetboek van Koophandel, aangegaan met voormelde rederij en is vervolgens als stuurman gemonsterd op het motorschip „Coeta" voor onbepaalde tijd voor de vaart op Noord-Europese havens. Aangeklaagde kreeg op 21 December 1946 te Rotterdam verlof tot 28 December. Op 23 December kwam hij weer aan boord, verzocht af te mogen monsteren, daar hij een ander schip kon krijgen. Het verzoek werd toegestaan, mits hij zorgde, dat tijdig een aflosser aan boord kwam. De Koopvaardij Stichting had een stuurman disponibel. De kapitein-eigenaar van de „Coeta" liet hem 27 December weten, dat hij aan boord van dat schip moest terugkeren, daar geen aflosser was gekomen. De Koopvaardij Stichting, te Groningen, zou Vos hebben geadviseerd af te wachten. Hij is toen thuisgebleven tot hij op 2 Januari 1947 naar zijn nieuwe schip ging. De ,,Coeta" heeft tot 31 December gewacht op een aflosser. De inspecteur voor de scheepvaart voert aan, dat een bevel van zijn kapitein ging boven een advies van de Koopvaardij Stichting. De stuurman heeft verkeerd gedaan, hoewel het onder verzachtende omstandigheden is geschied. Een lichte straf dient te worden opgelegd. De Raad is met de inspecteur voor de scheepvaart van oordeel, dat aangeklaagde de arbeidsovereenkomst onrechtmatig heeft doen eindigen. Aangeklaagde is beïnvloed door een advies, waarin hij geen vertrouwen had mogen stellen. Hij had de indruk, dat hij zich daaraan mocht houden, maar had ook van de kapitein een bericht van 27 December, dat hij aan boord moest komen. Dit moest voor hem de doorslag geven. Inhouding van het monsterboekje voor na te noemen tijd acht de Raad gerechtvaardigd. Mitsdien, recht doende bij verstek: Houdt het monsterboekje van Hendrik Johannes Vos, geboren 8 Maart 1918, wonende te Groningen, in voor de tijd van 1 maand, ingaande op de dag der beslissing (21 Maart 1947). Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus, voorzitter, L. den Hoedt en C. H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman en uitgesproken door de eerste plv. voorzitter ter openbare zitting van de Raad van 9 April 1947. (Get.:) J. Offerhaus; A. Boosman.
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Woensdag 15 October 1947, no. 199 No. 108 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het verzet van H. J. Vos, destijds als stuurman gemonsterd op het motorschip „Coeta", tegen een beslissing van de Raad voor de Scheepvaart van 21 Maart 1947, waarbij zijn monsterboekje werd ingehouden voor de tijd van een maand. Op 9 Juli 1947 is door de Raad voor de Scheepvaart ontvangen een schriftelijke memorie van de Oranje Lijn (Maatschappij Zeetransport N.V.), te Rotterdam, vertegenwoordigend H. J. Vos, destijds als stuurman gemonsterd op het motorschip „Coeta", eigendom van H. Tattje, te Schiedam, waarbij adressant in verzet komt tegen een beslissing van de Raad voor de Scheepvaart, op 21 Maart 1947 bij verstek gewezen, welke beslissing aan H. J. Vos werd toegezonden. Bij gemelde beslissing werd ten verzoeke van H. Tattje, kapitein-eigenaar van het motorschip „Coeta", het monsterboekje van H. J. Vos ingehouden voor de tijd van een maand wegens het onrechtmatig doen eindigen van de arbeidsovereenkomst op 28 December 1946 te Rotterdam. De behandeling van dit verzet door de Raad voor de Scheepvaart heeft plaats gevonden ter zitting van 19 Augustus 1947, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart A. S. de Bats. Aangeklaagde, die niet ter zitting is verschenen, heeft schriftelijk nader verklaard onder welke omstandigheden hij in December 1946 het motorschip „Coeta" heeft verlaten, terwijl de kapitein-eigenaar van dit schip eveneens in een brief verdere toelichtingen heeft verstrekt. Uit een en ander blijkt, dat beiden uit mededelingen van de Koopvaardijstichting tot de overtuiging waren gekomen, dat de vervanger van requestrant tijdig aan boord van het motorschip „Coeta" zou zijn, waardoor de kapitein de achtergebleven eigendommen van Vos op diens nieuwe schip, het m.s. „Nieuwaal",. liet brengen en Vos zelf niet naar het motorschip „Coeta" terugkeerde. De Raad voor de scheepvaart is van mening, dat, hoewel, zoals in de uitspraak van 21 Maart 1947 werd overwogen, voor aangeklaagde een oproeping van zijn kapitein de doorslag moest geven tegenover een advies van de Koopvaardijstichting, de kapitein in dit geval blijkbaar ook zelf zozeer heeft vertrouwd op de toezegging van de stichting, dat hij zelfs de eigendommen van aangeklaagde heeft teruggegeven en dus het risico van het niet tijdig aankomen van een vervanger aanvaard heeft. In deze omstandig- heden behoort aan Vos geen straf te worden opgelegd. Mitsdien, recht doende bij verstek: Beslist, dat de op 21 Maart 1947 genomen beslissing omtrent het monsterboekje van Hendrik Johannes Vos, geboren 8 Maart 1918, wonende te Groningen, moet worden gewijzigd in die zin, dat het monsterboekje niet wordt ingehouden. Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus, voorzitter, G. J. Barendse en jhr. G. A. Berg, plv. leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman en uitgesproken door voornoemde voorzitter ter openbare zitting van de Raad van 19 Augustus 1947. (Get.:) J. Offerhaus; A. Boosman. |