Inloggen
DOROTHEA - ID 10070


In dienst
Onder Nederlandse Vlag tussen:1837-08-10 / 1857-07-16

Identification Data

Bouwjaar: 1837
Categorie: Cargo vessel
Voorstuwing: Sailing Vessel
Type: Fregat
Masten: Three masts
Material Hull: Wood, sheathed with copper
Dekken: 2
Construction Data

Scheepsbouwer: Jeremias Meyjes & Zoon, werf de Witte Olyphant, Amsterdam, Noord-Holland, Netherlands
Date Laid Down: 1836-00-00
Launch Date: 1837-03-21
Delivery Date: 1837-08-03
Technical Data

Gross Tonnage: 312.00 lasts
Gross Tonnage 2: 590.00 tons (oude meting)
 
Length 1: 36.10 Meters Registered
Beam: 6.84 Meters Registered
Depth: 5.38 Meters Registered
Zeebrieven en Turksche passen

Record type Zeebrief
Zeebrief jaar: 1837
Datum agenda: 1837-08-10
Register nr: 18370314
Scheepsnaam: DOROTHEA
Type: Fregat
Lasten: 312
Gebouwd in provincie: Noord Holland
Gebouwd in binnen- of buitenland: Binnenlands
Zeebrief / Turksche pas verzocht door: Marselis, J.& T. van
Plaats: Amsterdam
Kapitein op moment van verzoek: Dekker, E.D.
Opmerkingen: Eerste zeebrief

Bekijk de overige zeebrieven / Turksche passen van dit schip
Ship History Data

Date/Name Ship 1837-08-03 DOROTHEA
Manager: Firma J. & Th. van Marselis, Amsterdam, Noord-Holland, Netherlands
Eigenaar: Partenrederij onder boekhouderschap van genoemde manager, Amsterdam, Noord-Holland, Netherlands
Shareholder:
Homeport / Flag: Amsterdam / Netherlands

Bezitters van parten (aandelen) in het schip

Bijlage bij acte 29 van 1837, fregat DOROTHEA
eigenaren per primo augustus 1837:

firma J.& T. van Marselis, Amsterdam (boekhouders en 7/32e part)
firma Jeremias Meijjes & Zoonen, Amsterdam (4/32e part)
Mevr. M.A van Tuyl van Serooskerken, geboren G. van Marselis Hartsinck, Utrecht (3/32e part)
P. van Marselis Hartsinck, Amsterdam (2/32e part)
J. Schutte Hoyman, Amsterdam (2/32e part)
firma B.& H. Veltman, Amsterdam (2/32e part)
J.B. Sichel, Amsterdam (2/32e part)
G. Munniks van Cleef, Utrecht (2/32e part)
Mevr. J.C. van Eelde, geboren Van Haeften, Utrecht (2/32e part)
P.C. van Bareneveld, Utrecht (2/32e part)
A. Sloet tot Olthuis, Voorst bij Apeldoorn (2/32e part)
N.P.J. Kien, Utrecht (1/32e part)
J.J. van der Hagen van den Heuvel, Utrecht (1/32e part)

Ship Events Data

1837-05-31: Meetbrief No. 150 van 31 mei 1837 door scheepsmeter P.A. Dronrijp
1857-07-16: Final Fate: Stranded

Hongkong, 10 augustus. Het Nederlandse schip (opm: fregat) DOROTHEA, van Macao naar Batavia bestemd, is de 14e juli op het Pratasrif gebleven (opm: zie NRC 011057, 291057 en volgend bericht). Naar men verneemt, is de equipage door het Nederlandse schip FORMOSA (opm: bark, kapt. A.C.F. Krull, zie ook NRC 080458) gered.
(Red: de DOROTHEA, kapt. A. v.d. Kolk, vertrok volgens de berichten, per vorige mail ontvangen, de 14e juli van Macao naar Batavia. Het vroeger medegedeelde bericht alsof evengenoemd schip bedoeld zou zijn, verdient dus nog nadere bevestiging.)

Gezagvoerders

 

Familiegegevens

Engel Douwes werd geboren op 03 september 1787 te Oostzaandam en gedoopt op 19 februari 1804 te Amsterdam als zoon van Pieter Douwes en Engeltje Dekker. Het gezin was doopsgezind.

Het kerkelijk huwelijk werd op 13 november 1808 te Ballum op Ameland gesloten met Sytske Eeltjes Klein, geboren te Hollum in 1782 en gedoopt te Zaandam, als dochter van Eeltje Sjoerds Klein en Claaske Jans Nagtegaal. Zij overleed op 05 mei 1846 te Amsterdam.

Engel overleed te Amsterdam op 25 juli 1850. Zijn beroep was zeeman, gezagvoerder.

 

Engel Douwes Dekker werd geboren te Zaandam op 03 september 1787. Hij huwde met Sytske Eelkes (Klein), geboren te Holm (Ameland) op 04 augustus 1782. Lid van het Weldadig Zeemansfonds Fonds per 21 juni 1830. Bedankt als lid003.

 

Engel Douwes was bij zijn inschrijving in het leerlingenregister van de Kweekschool voor de Zeevaart afkomstig uit Oostzaandam. Als zijn geloofsovertuiging werd “mennoniet” opgegeven. Hij was vlg. een doopceduul met nr. 815 gedoopt op 05 oktober 1800. Zijn ouders waren Pieter Douwes, schipper op Amsterdam, wonende te Wormerveer, gereformeerd en Engeltje Dekker uit Westzaandam, mennoniet, en ten tijde van de inschrijving overleden.

Engel werd ingeschreven op 10 december 1800 op de leeftijd van 14 jaar en met een lengte van 5 voet en 2 duim.

In het Register werden zijn vorderingen bijgehouden beginnend in 1801 en meestal eens per drie maanden. In deze rapportage zijn zijn vorderingen gemeld in de trant van “kent miswijzing compas”, kent Zeilage naar ’t plat”, kent Steenstra” (kennelijk een leerboek in verschillende delen). Als aanmoediging en beloning werden door de school soms prijzen uitgedeeld en zo staat bij Engel o.a. “19 sept 1802 Een Prijs gehad Varenius en Stavorinus”, “25 sept. 1805 Een Prijs gehad Vaderl. Historie met pl.” (Het gaat hier kennelijk om boekwerken).

Tenslotte worden ook andere opmerkingen gemaakt en wel: “7 May 1806 buiten het kweeks vernacht aan ’t blok” en “1 dito onderzocht dat te Bruyloft geweest was. nog 8 d thuis”.

Tenslotte de mededelingen: “16 april 1804 Geplt als ligtmatroos op het Transpt schip Margaretha Capt. K.Dreewes” en “4 maart 1807 uit hoofde zijner gevorderde Jaaren en verkregen kunde ontslagen met attestatie” 004-530/p.847. (Ik heb deze kapitein niet teruggevonden bij van Sluijs013)

 

In dossier 38-90 een monsterrol dd 21 december 1813 met het kaagschip “Nepthunus”, varend onder Hollandse vlag onder kapitein Dirk Tjeerds Visser. Boekhouder Louwerens Veen te Alkmaar. Bestemming Londen. 4 bemanningsleden de kapitein, stuurman Engel D.Dekker, matroos Klaas H. de Boer en kok Douwes T.Visser, allen van Ameland.011a

 

Lidmaatschap zeemanscollege(s)

In de Algemene Ledenvergadering van het Amsterdamse zeemanscollege Zeemanshoop van 21 augustus 1829 werd Engel Douwes Dekker, wonende op de Haarlemmerdijk te Amsterdam, oud 41 jaar, voerend het fregat de “Zorgvuldigheid” voorgedragen als effectief lid door Jan Sipkes Feykesz. In de vergadering van 28 augustus 1829 werd de voordracht afgewezen023.

E.D.Dekker werd met vlagnummer 332 effectief lid van Zeemanshoop per 03 augustus 1830 op voorspraak van P.F.Wegener. Zijn schip was de "Dorothea"002.

In de Algemene Vergaderingen van 27 juli/03 augustus 1830 van het Amsterdamse zeemanscollege Zeemanshoop wordt met vlagnummer 332 voorgedragen/benoemd als effectief lid kapitein Engel Douwes Dekker, wonende op de Haarlemmerdijk te Amsterdam, oud 42 jaar, voerend het fregat de Zorgvuldigheid, op voordracht van kapitein P.F.Wegener023.

In de notulen van de Algemene Vergadering van Zeemanshoop dd 10 augustus 1847 staat vermeld, dat kapitein E.D.Dekker, bedankt voor zijn effectief lidmaatschap.023.

 

Engel Douwes Dekker was effectief lid van “Zeemanshoop” van 1830 t/m 1847 met de vlagnummers 332 (1830-1836) en 221 (1836-1847)

 

E.D.Dekker wordt vermeld als lid van het zeemanscollege "De Blauwe Vlag" te Amsterdam en wel met vlagnummer 39 in 1827 t/m 1830 en vlagnummer 12 in 1832 t/m 1840008.

 

Opmerkingen in verband met lidmaatschap Zeemanscollege(s)

In de notulen van de Bestuursvergadering dd 25 april 1833 staat dat de volgende personen “hebben aangevraagd om onder vreemde vlag te mogen varen en toch deelnemer te mogen blijven. de kapiteins E.D.Dekker, R.C.Stada, R.Tjebbes, E.Speelman, D.K. de Groot. stuurl. G.Tinzen, P.C.Fruyt, R.S.Molenaar, B.I.Doornik.042.

In de notulen van de Bestuursvergadering van Zeemanshoop dd 28 november 1833 staat een verzoek van kapitein E.D.Dekker “Lid in het Doorlopend Fonds te mogen blijven, terwijl hij eene reis als supercarga naar Suriname onder Hollandsche Vlag gaat doen.” Het Bestuur gaat acoord. In de notulen dd 27 november 1834 staat een overeenkomstig verzoek. Het bestuur gaat ook nu accoord “mits het schip voor Hollandscche Rekening en uit eenen Hollandsche haven varende en stortende in den rang van Kapitein en met inachtneming van Art. 58.” 042.

In de notulen van de Bestuursvergadering van Zeemanshoop dd 29 juli 1847 staat het bedanken voor het lidmaatschap van Zeemanshoop van E.D.Dekker, vlagnummer 221.042.

 

Artikel 55 van het reglement van het Amsterdamse zeemanscollege Zeemanshoop staat deelname in het Weldadig Zeemans Fonds toe als men met of onder vreemde vlag vaart mits men de verplichte storingen tijdig voldoet. In de Notulen van de Algemene Vergaderingen van het College dd 30 april 1833 staat dat dit Reglementsartikel van toepassing is op de kapiteins E.H.Dekker, R.C.Stada, R.Tjebbes, Ev. Speelman en D.K.de Groot023. (het betreft hier een kapitein die effectief lid is van Zeemanshoop, maar de ledenlijst vermeld geen E.H.Dekker. Degene die er het dichtste bijkomt is E.D. Dekker, vandaar deze vermelding).

 

De schepen van de kapitein

In het Stadsarchief van Amsterdam bevindt zich in inventaris 5081-7148-142b een akte van koop/verkoop van de kof “Richard”, gedateerd Londen 11 februari 1814. De verkoper voor GBP 1300,- was Richard Neale, scheepsreder te St.Catherine’s Tower, Middlesex.

De aankoper was de Londenaar John William Surie, die de aankoop deed ten behoeve van Laurens Veer, koopman te Alkmaar (2/9de part), Cornelis Bloemendaal, particulier te Assendelft (1/9de part) en anderen. De kapitein was Engel Douwes Dekker te Ameland.

Het schip lag bij de aankoop te Londen, waar de consul-generaal Wm. May een tijdelijke zeebrief dd 04 april 1814 afgaf aan Engel Douwes Dekker voor de overtocht van Londen naar Amsterdam. Laurens Veer en Cornelis Bloemendaal vroegen op 09 mei 1814 een Nederlandse zeebrief aan voor de “Richard”.

 

In het Amsterdamse Stadsarchief is in inventaris 5181/7150-1815-47b een rederijcedule ter verkrijging van een zeebrief dd Amsterdam 19 september 1815 van de pink “Vrouw Trijntje”, tevoren genaamd geweest “Margaretha. De eigenaren waren L.Veer (5/16e), Johs. Meijjes (3/16e) en Simon Hikkel (4/16e)

 

In de Amsterdamsche Alamank voor Koophandel en Zeevaart staan de volgende gegevens001:

vlagnummer                  jaren                      type                 scheepsnaam                                       naamreder/boekhouder

       332                      1830-1831                fregat              de Zorgvuldigheid                               Visser

                                     1832-1833                fregat              Maria                                                    J.en T.Marselis

                                         1834                      geen opgave van schip en boekhouder

                                         1835                      brik                  de Verwachting                                   J.en T.Marselis

       221                          1836                      brik                  de Verwagting                                     idem

                                     1837-1846                fregat              Dorothea                                              idem

 

Bouma025 vermeldt E.D.Dekker als gezagvoerder gedurende:

*   1824 t/m 1832 van het fregat “Zorgvuldigheid”, gebouwd in 1812, bouwlocatie niet vermeld, 248 ton o.m., varend voor Visser te Amsterdam;

*   1833 t/m 1834 van het fregat “Maria”, gebouwd in 1802, bouwlocatie niet vermeld, 451 ton o.m., varend voor J.& T.Marselis te Amsterdam; (zie de opgaven uit het Archeif van de Waterschout. Kennelijk een eerdere “Maria”, die niet door Bouma is vermeld)

*   1835 t/m 1836 van de brik “Verwachting” ex Goede Verwachting, gebouwd in 1800, bouwlocatie niet vermeld, 240 ton o.m., varend voor J.& T.Marselis te Amsterdam;

*   1838 t/m 1847 van het 3/m schip “Dorothea”, gebouwd in 1837 te Amsterdam, 395 ton o.m., varend voor J.& T.Marselis te Amsterdam.

Geen “Richard” en “Vrouw Trijntje” door Bouma vermeld met een kapitein E.D.Dekker.

 

In het Archief van de Waterschout op het Stadsarchief van Amsterdam bevinden zich monsterrollen op naam van kapitein Engel Douwes Dekker op de:

Dorothea”, dd 10 augustus 1837; 11 september 1838.

 

“Richard”, dd 11 mei 1814;

“Vrouw Trijntje”, dd 09 oktober 1815; 30 oktober 1816; 01 juli 1818;

“Maria”, dd 02 oktober 1820; 08 oktober 1821; 04 oktober 1822; 16 september 1823; 13 oktober 1825;

“Zorgvuldigheid”, dd 02 oktober 1826; 21 april 1827; 06 november 1827; 30 september 1828; 17 september 1829; 27 oktober 1830; 20 oktober 1831;

“Verwagting”, dd 09 juni 1835; 15 december 1835; 14 juli 1836;

De opgaven van de “Maria” kloppen niet met die van Bouma en de Amsterdamsche Almanak voor Koophandel en Zeevaart.

 

Amsterdamsche Courant 07 juni 1825. Apart artikel onder de rubriek WEST-INDIE:

“PARAMARIBO, den 12den April. Eenige minuten na middernacht tusschen den 11den en 12den dezer maand werd aan boord van het Nederlandsch koopvaardijschip Willem den Eersten, Kapt. Jens Johannissen, ontdekt dat er brand onder in dien bodem was; er werd om hulp van boord der naast omliggende schepen geroepen; de Kapt. J.Hulsen zond dadelijk manschappen, en bij de opening der luiken, sloeg de vlam uit; de rook was zoo zwaar dat men, in den buitendien donkeren nacht, niets verrigten kon; bespeurende dat de felle brand niet meer te blusschen was, riep Kapt. Jens Johannissen zijne schepelingen toe, van zichzelve en hetgeen zij nog mogten uithalen te redden; en ging toen ook zelf nog eens in de kajuit, waarschijnlijk om zijne papieren an andere stukken van aangelegenheid te trachten met zich te nemen; hij werd gevolgd van een der schepelingen, die echter door den opstijgende damp genoodzaakt was dadelijk te rug te keeren, terwijl kapt., alhoewel dringend te rug geroepen, nog eenige korte oogenblikken langer beneden blijvende, zulks het droevig gevolg had, dat de brand een aan boord zich bevonden hebbend vaatje buskruid genakende de losbarsting hiervan het schip in lichte laaije vlam zette, en tevens het leven van den kapt. moet hebben verkort, vermits sedert dat oogenblik hij niet weder tevoorschijn is gekomen. Deze brand was zoo fel dat de naast aan in de laag liggende schepen, wilden zij behouden blijven, geen tijd hadden om de ankers te ligten, maar genoodzaakt waren de touwen achter en voor te kappen.

Dit had dan ook een gunstig gevolg voor de schepen, de Zorgvuldigheid, Kapt. J.Hulsen; de Henriette, Kapt. J.E.Schneebeeke en de Henriette, Kapt. J.C. Willemse, wiens boegspriet en kluiverpen reeds aan het branden was, andere schepen zoo als de Maria, Kapt. E.D.Dekker; de Jonge Willem, kapt.G.van Meedevoort ; de vier Gezusters, Kapt. Jan van Dijl vlooden van het gevaar door uit de laag en op stroom te verhalen; het schip Maria Agnita, Kapt. P.Rijnbende in de binnen laag liggende en zich los gemaakt hebbende, geraakte, door het laatste van den vloed, vast op den wal, het schip Betsy, Kapt.M.Mac Dougal van Rotterdam in de laag voor de Willem den Eersten, voor twee kettingen achter en voor vastliggende, liet de achter ketting slippen, maar voor hij zulks met de voor ketting konde doen, had de brand van de Willem den Eersten, (wiens achter touw afgebrand zijnde en deze bodem dus met het laatste van den vloed op deszelfs voor touw rondzwaaijende, met de achter steven naar den wal, tegen de Betsij langszij aankomende,) ook dezen aangetats en overmeesterd, zoodanig dat de afbranding van dezen bodem niet kon gestuit worden. De Willem den Eersten brandde af en zonk, de eb zette zich nu ten half drie ure in.

Om voor te komen dat de brand van de Betsij tot de huize overvloog, en dat, wanneer deszelfs braspil verbrand en dus de bodem zelf van de voorketting los rakende met de eb naar de beneden in de laag liggende schepen zoude afdrijven, ook aan dezen geen letsel toebragt, werden twee trossen om het roer en aan de wal vastgemaakt tevens gaten in het schip geboord, de midden en bezaan masten gekapt en om ver gehaald, en de brandspuit in een groote pont ingescheept daarop spelende gehouden, tot vijf ure des morgens, toen een zware regenbui een einde maakte aan den rampvollen brand en eene minder slegte uitkomst gaf, dan men bedugt was.

De ijver door den Oversten P.Muller en de andere Heeren Officieren van ’s Rijks Brik van oorlog Merkuur betoond, heeft grootelijks bijgedragen tot de spoedige stuiting van dezen dreigenden brand; - waarbij tegenwoordig zijn geweest Zijne Exellentie de Generaal Majoor en Gouverneur, de leden der regering enmeer andere Burgerlijke en Militaire autoriteiten.

De toestand de ekwipage der beide afgebrande schepen is deerniswaardig, hebbende dezelve alles verloren.

Na de vermelding dezer bedroevende gebeurtenis, mogen wij niet nalaten de verdiende hulde aan de nagedachtenis van den ongelukkigen Kapitein Jens Johannissen, die slechts alleen daarvan het slagtoffer is geworden, toe te wijden. - Zijne bestendige zorg voor zijnen kostbaren bodem; de eerste na zoo vele jaren stilstands in onze Nationale scheepsbouw, alhier, in den jare 1816 gerimmerd (getimmerd?) en ten regten daarvan de sieraad. - Zijn gestadig verblijf aan boord - De goede orde en discipline welke daar steeds heerschte - Dit alles heeft het onheil niet mogen voorkomen. Maar nimmer zal voorzeker het geheugen van zoo vele goede hoedanigheden worden uitgewischt bij de Reeders van zijnen bodem, bij welke zij hem ten regten geacht hadden gemaakt, - bij de Planters, welke denzelven mede hadden leren waarderen, - bij zijne equipagie, welke hem vereerde en beminde. Terwijl eindelijk eene gade en kinderen, in hem den besten verzorger hebben te betreuren.”

 

"De Drie Gebroeders" op de rede van Batavia057:

06 januari 1839        "... heden gearriveerd hier kaptijn Dekker fregat Dorothea ...".

Het fregat "Dorothea" onder gezag van Engel Douwes Dekker en met 27 manschappen dateerde de monsterrol op 11 september 1838 met bestemming Batavia. De boekhouders waren J.&T. van Marceles (=Marselis)011.

 

In het Register van Schepelingen nummer 19 staat de registratie per 30 april 1846 van Engel Douwes Dekker als gezagvoerder van het fregat “Dorothea” 011b.

 

 

38-98        09 oktober 1815, pink “De Vr. Trijntje”, kapitein Engel Douws Dekker, bestemming St.Thomas, correspondent L.Veer, 13 bemanningsleden i.c. opperstuurman, onderstuurman, bootsman, timmerman, kok, 4 matrozen, 2 ligtmatrozen, koksmaat en een kajuitwachter.

38-101      30 oktober 1816, schip “De Vr. Trijntje”, kapitein Engel Douwes Dekker, bestemming West Indië, correspondent L.Veen, 13 bemanningsleden i.c. opperstuurman, onderstuurman, bootsman, timmerman, kok, 4 matrozen, 2 ligtmatrozen koksmaat en een kajuitwachter.

30-102      01 juli 1818, pink “De Vr Trijntje”, kapitein Engel D.Dekker, bestemming Curacao, correspondent, L.Veer, 14 bemanningsleden i.c. opperstuurman, onderstuurman, bootsman, timmerman, kok, 3 matrozen, 3 ligtmatrozen, koksmaat en 2 kajuitwachters.

 

Het Archief van de Amsterdamse Waterschout in het Stadsarchief van Amsterdam011a bevat een monsterrol:

38-92    11 mei 1814, kof “Richard”, kapitein Engel D.Dekker, varend onder Hollandse vlag, correspondent O. de Vries, bestemming Liverpool, 8 bemanningsleden i.c. stuurman, timmerman, kok, 4 matrozen en een jongen.

 

In Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker. Dik van der Meulen, SUN, Nijmegen. 2002 staat op

p.121:

*   “In 1837 werd Engel Douwes Dekker kapitein van het fregatschip Dorothea. Met deze driemaster van 590 ton, meer dan 25 meter lang, voer hij de laatste tien jaar van zijn zeemansbestaan op Nederland-Indië. Met dit schip is Eduard Douwes Dekker op 23 september 1838 als lichtmatroos uitgezeild naar Indië.”

en op p. 139:

*   In 1838 ging Multatuli met de “Dorothea” onder gezag van zijn vader naar Indië. Hij deed dienst als matroos. Zijn broer Jan was toe stuurman.

 

Overige bijzonderheden

Op 31 oktober 1831 wordt Adrianus Gersen geplaatst als ligtmatroos op de "Zorgvuldigheid", kapitein Decker (sic), voor een reis naar Suriname. Het schip keert terug op 11 juli 1832004(532/1648).

 

In de “Biografie van Cornelis Abrahamsz Jr” worden de volgende vermeldingen gedaan109:

Tweede helft van 1822 te Amsterdam:

       In 1822 geplaatst als 3e stuurman op de “Maria”, kapt. Dekker, reederij J.& Th van Marselis. Hij moest ook als hofmeester fungeren.

Tweede helft 1822 te Amsterdam:

       “Ik ging dan op zekere morgen om 10 uur naar het huis van kapitein Dekker in de binnen brouwerstraat schelde aan en stond een weinig verlegen te wachten op de ontmoeting die ik nu hebben zou of ik aangenomen zou worden (als 3e stuurman op de “Maria”). Ik werd opengedaan door een meisje van zoo ik giste 13 of 14 jaren met pavilotten in het haar en een jakje en rokje. Meisje is de kapitein thuis? Neen vader is niet thuis maar kan ik de boodschap doen?.Neen dank U dan zal ik de kapitein wel op de beurs spreken, dag juffrouw. Dit was het eerste onderhoud dat ik had met haar die naderhand mijn vrouw en Uw Moeder is geworden.”

04 november 1823, vertrek van Nieuwe Diep met de “Maria”:

       Op 04 november 1823 weer met de “Maria” en kapitein Dekker van Nieuwe Diep vertrokken. Aan boord Lt. M. de Vogel met 50 man troepen. Arriveerden in januari 1824 in Paramaribo.

Half april 1825. Beschrijving van een brand op de Surinamerivier van de “Willem den Eersten” onder kapitein Jens Johannissen:

     Abrahamsz dacht eerst dat kapitein Dekker “… zijne grootte bezorgdheid betuigde over het schip Zorgvuldigheid, (onder kapitein J.Hulsen) het welk noch niet buiten gevaar was, men was daar evenwel hard aan ’t werk en kort daarna zagen wij ook dit schip en noch vele andren op stroom halen, en toen was zijn Ed. ook gerust, eerst had ik gemeend dat zijne ongerustheid over hetzelve daarin zijn oorzaak had, dat dit schip voor de zelfde Rederij voer, en dus zuivere belangstelling in ’t lot van zijn Reeders, maar later zeide hij mij dat hij juist een dag te vooren eene grootte partij balen koffij in hetzelve geladen had en dat deze noch niet verzekerd waren.

       Vervolg gaat over de brand op de “Willem den Eersten” onder kapitein J.Johannissen.

10 december 1825. Liggend te Nieuwe Diep met de “Maria”:

       Vierde reis met de “Maria” onder kapitein Dekker. Als passagiers de heren Groof en v.d. Weide en mevr. Retermeijer.

Op 30 januari 1826 vertrek met de “Maria”, kapt. Dekker, vanuit Nieuwe Diep.

       Na 39 dagen in Paramaribo. op 22 april 1826 retour en na 60 dagen op 21 juni 1826 in Nieuwe Diep terug.

Juli/augustus 1826 te Amsterdam:

       “Mijne kapitein (kapitein Dekker) die zoo gaarne een vlugger en handiger schip had dan het geene hij tot nu toe gevoerd had kreeg nu daar de oude kapt. Hulsen aan de wal bleef het bevel over het vroeger door dezen gevoerde schip de Zorgvuldigheid en ik de belofte om als 2e stuurman aan boord van dien bodem geplaatst te zullen worden.”

 

Engel Douwes Dekker was de vader van Eduard Douwes Dekker, de latere Multatuli, en schoonvader van kapitein Cornelis Abrahamsz Jr die huwde met zijn dochter Catharina. Deze Cornelis Abrahamsz begon zijn zeemansloopbaan bij zijn latere schoonvader. Uitgebreide informatie omtrent Engel Douwes Dekker en zijn vrouw is te vinden in een aantal bronnen, nl:

  1. Autobiografie van Cornelis Abrhamsz. Jr. Originele manuscript in het NSM. Hiervan is een typoscript beschikbaar onder nummer Gr.80-6 I en II. Het typoscript heb ik doorgenomen o.a. op het voorkomen van personen (excl. familieleden) en de genoemde kapiteins zijn opgenomen in deze Lexicon. Ik heb wel de indruk, dat er in de transcriptie typefouten staan en een nauwkeurige biograaf zou dus het manuscript moeten raadplegen voor correcte citaten.
  2. Anna Abrahams. Journaal eener Oostindiesche Reis. De belevenissen van een tienjarig meisje in 1847 en 1848.

     Geannoteerde uitgave door de stichting Terra Incognita te Amsterdam. 1993. 72 pp.

  1. Met de wind in het zeil. Verslag van een doctoraal werkcollege: Gezagvoerders bij de koopvaardij in de negentiende eeuw

     door Koos Meijles, Mei 1991, 49 pp. De gegevens over Abrahamsz staan op pp. 6 t/m 19 en zijn vooral ontleend aan de onder 1 genoemde autobiografie.

  1. Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker. Dirk van der Meulen. Uitg. SUN, Nijmegen 2002, 912 pp.

     Kapitein Abrahamsz was de zwager van Multatuli en de biografie vermeldt diverse keren de contacten tussen beide families. De godsdienstige Abrahamsz was zeer ongelukkig met de contacten tussen de atheïstische Douwes Dekker en zijn kinderen, o.a. zijn dochter Sietske.

  1. Volgens van der Meulen (zie 4) heeft Paul van ’t Veer in “Het leven van Multatuli” veel bijzonderheden van het leven van de familie Douwes Dekker
  2. Het geannoteerde Journaal van Anna Abrahamsz en de scriptie van Meijles bevatten diverse referenties, die inzicht geven in het leven van kapitein Abrahamsz.

 

Rotterdamsche Courant 25 mei 1819114

Amsterdam 23 mei. Volgens een brief van Curaçao, van den 9 maart, zou den 3 april van daar vertrekken het schip VROUW TRYNTJE, kaptein E.D. Dekker, naar Amsterdam.

 

Rotterdamsche Courant 13 juli 1819114

Advertentie. R. Hoijman, J. van Ouwerkerk de Vries, T. van Olivier, J.E. Lublink en J. Boelen, makelaars, zullen, op maandag den 19 juli 1819, des avonds ten 6 uren, te Amsterdam, in het Nieuwezijds Heeren-Logement, op de Haarlemmerdijk, verkopen: een extraordinair welbezeild gekoperd Pinkschip, genaamd de VROUW TRIJNTJE, gevoerd Kapitein E.D. Dekker, lang 92 voet 5 en 1 half duim, wijd 26 voet 3 duim, hol 12 voet, het verdek 5 voet 8 duim, alles Amsterdamse maat; breder bij de inventaris en berigt bij de makelaars.

 

Rotterdamsche Courant 23 september 1819114

Advertentie. R. Hoijman, J. van Ouwerkerk de Vries, T. van Olivier, J.E. Lublink, J.H. Schäffer en J. Boelen, makelaars, zullen, op maandag den 27 september 1819, des v.m. ten 10 uren, te Amsterdam, op de werf van de Mr. Scheeps-timmerman J. Meijjes, in de Kleine Kattenburgerstraat, verkopen: het Pinkschips-hol, genaamd de VROUW TRIJNTJE, gevoerd geweest door kapitein Engel Douwes Dekker, lang 92 voet 5 en 1 half duim, wijd 26 voet 3 duim, hol 12 voet, het verdek 5 voet 8 duim, alles Amsterdamse maat, alsmede een partij scheeps-gereedschappen, bestaande in ankers, touwen, zeilen, rondhouten, enz. Liggende als nader bij notitie wordt aangewezen, en berigt bij de makelaars. (opm: vermoedelijk rijp voor de sloop, zie RC 130719)

 

Rotterdamsche Courant 30 november 1820114

Londen, 24 november. Het schip MARIA, Dekker, van Amsterdam naar Surinamen, bevond zich den 20 dezer op de hoogte van Dartmouth, en de volgende dag het schip ADRIANA JOHANNA, Kleijn, mede van Amsterdam naar Surinamen, beiden den 17 uit Texel gezeild.

 

Rotterdamsche Courant 16 juni 1821114

Amsterdam, 14 juni. Kapt. A. Hansen, voerende het schip AMICITIA, den 12 juni in Texel binnen van Surinamen, is den 12 april van daar vertrokken; dezelve berigt, dat voor hem gezeild is het schip (opm: pink) SIMONETTA MARIA, kapt. G.H. Ahlers; dat het fregat PAULINA, kapt. J. Johannessen, den 15 dito zou vertrekken, en gevolg worden door de schepen CONCORDIA, kapt. W. Groen, en MARIA, kapt. E.D. Dekker, allen naar Amsterdam.

 

Rotterdamsche Courant 01 juni 1822114

Amsterdam, 29 mei. Kapt. E.D. Dekker, voerende het fregatschip MARIA, meldt van Paramaribo, van den 6 maar, dat zijn vertrek van daar naar Amsterdam op den 21 april bepaald is

 

Rotterdamsche Courant 11 juni 1822114

Rotterdam, 10 juni. Uittreksel uit de Lloyd’s Lijst van den 7 juni:

Het schip ROTTERDAMSCH WELVAREN (opm: fregat ROTTERDAMS WELVAREN), K.P. Schenkel, van Rotterdam naar Batavia, was den 4 dezer op de hoogte van Douvres (opm: Dover), en de volgende dag bij Dartmouth het schip de ZEEUW (opm: fregat, kapt. L. Woutersen), van Surinamen naar Middelburg; het schip MARIA, Decker (opm: kapt. E.D. Dekker), van Surinamen naar Amsterdam, bevond zich den 4 op de hoogte van Plymouth.

 

Rotterdamsche Courant 15 juni 1822114

Amsterdam, 13 juni. Kapt. E.D. Dekker, voerende het fregatschip MARIA, van Surinamen naar Amsterdam gedestineerd, meldt in dato 3 juni, dat hij die ochtend te elf uren, bewesten Goudstaart (opm: Start Point), in goede staat zeilende was, hebbende oosten winden. Hij was den 22 april van Surinamen vertrokken en zou denkelijk die zelfde dag door kapt. J. Hulsen, voerende het schip (opm: fregat) de ZORGVULDIGHEID, gevolgd zijn.

 

Datum vanaf: 1837
Kapitein: Dekker, Engel Douwes
Overige informatie: 0

Familiegegevens en opleiding

Hendricus Visser werd geboren te Amsterdam op 23 april 1814.

Hij was gehuwd met Maria Christina Bartels, geboren te Amsterdam op 25 januari 1815.

 

Hendrikus Visser werd per 01 september 1827 “ingenomen” als leerling van de Amsterdamse Kweekschool voor de Zeevaart. Hij was toen 13½ jaar, 1 el/42½ duim en had de “natuurlijke kinderziekten” gehad. Volgens cedule 1629 werd hij geboren op 23 april 1814 te Amsterdam als zoon van Hermanus Cornelis Visser en Catharina Hendrica van den Andel, beiden gereformeerd en wonend te Amsterdam. Ten tijde van de inschrijving waren de ouders in leven en de vader “koorndrager” van beroep.

     Van de schoolvorderingen werden 3-maandelijkse rapporten bijgehouden in de periode 01 januari 1828 t/m januari 1832 in de vakken zeevaartkunde, schoolonderwijs (Nederlands, Frans en Engels) en scheepswerk. Voorts is vermeld:

23 juni 1829               “als Ledemaat aangenomen bij Do Weyland”;

25 november 1831   “geplaatst als Ligtmatroos op het schip Klasina Henriette Capt.J.L.Fuchs naar Batavia voor Amsterdam. Gagie ƒ10,-”; moet zijn “Henriette Klasina” onder kapitein Johannes Balthasar Fuchs. Er is een monsterrol gedateerd 25 november 1831011.

11 juli 1833               “terug van de reis met goede attestatie”;

17 juli 1833               “honorabel ontslagen-“ 004-532/1629.

 

 

Lidmaatschap zeemanscollege(s)

H.Visser werd met vlagnummer 770 per 01 augustus 1848 ingeschreven als effectief lid van het Amsterdamse zeemanscollege Zeemanshoop op voordracht van kapitein P.Kraaij. Als zijn schip is genoemd de “Dorothea” 002. Ten tijde van de inschrijving waren Visser en zijn vrouw beiden 34 jaar. Ingeschreven staat 1 zoon uit 1842002a.

In de Algemene Vergaderingen van het Amsterdamse zeemanscollege “Zeemanshoop” van 25 juli/01 augustus 1848 werd als effectief lid voorgedragen/benoemd Hendricus Visser, oud 34 jaar, voerend het fregat “Dorothea”, wonend op de Haarlemmerdijk bij de Buiten Visscherstraat nr. 15 te Amsterdam, op voordracht van kapitein P.Kraay.023.

Hij werd deelnemer in het Weldadig Zeemans Fonds van Zeemanshoop per 21 augustus 1849. Geroyeerd003

 

Opmerkingen in verband met Zeemanscollege(s)

Geen

 

De schepen van de kapitein

lidmaatschap van College Zeemanshoop te Amsterdam001

vlagnummer                 jaren          type                 scheepsnaam                                       naam reder/boekhouder

      770                       1848-1852    fregat              Dorothea                                              J.& Th.van Marselis

                                      1853           bark                Cornelia                                                idem

      386                          1854          bark                Cornelia                                                idem

                                     1855-1872    geen vermelding van schip en boekhouder

 

Aankomst en vertrek te Amsterdam

Naam kapitein                                         Naam schip                                  Vertrek                              Aankomst

H.Visser                                                    Dorothea                                      15 augustus 1853            geen melding

 

Bouma025 vermeldt H.Visser als gezagvoerder gedurende:

*   1848 t/m 1853 van het 3/m schip “Dorothea”, gebouwd in 1837 te Amsterdam, 595 ton o.m., varend voor J.& T. van Marselis te Amsterdam;

*   1854 t/m 1855 van de bark “Cornelia”, gebouwd in 1842 te Middelburg, 778 ton o.m., varend voor J.& T.van Marselis te Amsterdam.

 

Overige bijzonderheden

Geen

 

 

Datum vanaf: 1848
Kapitein: Visser, Hendricus

Familiegegevens en opleiding

Geen

 

Lidmaatschap zeemanscollege(s)

A.van den Kolk werd per 28 juni 1853 op voordracht van H.Visser en met vlagnummer 927 ingeschreven als effectief lid van het Amsterdams zeemanscollege "Zeemanshoop". Bij de inschrijving was zijn schip de "Dorothea". Toegevoegd is "overleden"002.

In de notulen van de Algemene Vergaderingen van het Amsterdamse zeemanscollege Zeemanshoop dd 21/28 juni 1853 werd als effectief lid voorgedragen/benoemd Assueeres van den Kolk, oud 35 jaar, voerend het fregat “Dorothea”, wonen op de Haarlemmerdijk bij de Buiten Wieringestraat 514 te Amsterdam, op voordracht van kapitein H.Visser.023.

 

Opmerkingen in verband met lidmaatschap Zeemanscollege(s)

In de notulen van de Bestuursvergadering van Zeemanshoop dd 29 april 1858 wordt een maand gage uitgekeerd aan kapitein A. van der Kolk wegens schipbreuk met zijn schip de “Dorothea”.042.

In de notulen van de Bestuursvergadering van Zeemanshoop dd 28 april 1859 vraagt kapitein A. van den Kolk medewerking van het College “om weder als Gezagvoerder van een schip geplaatst te worden”. Buiten de deliberatie gehouden  “doch toegestaan de uitreiking van een duplicaat diploma.”042

 

In de notulen van de Algemene Vergadering dd 25 mei 1858 staat vermeld dat aan kapitein A. van der Kolk een maand gage is toegekend wegens schipbreuk.023.

 

De schepen van de kapitein

lidmaatschap van College Zeemanshoop te Amsterdam001

vlagnummer                    jaren           type                  scheepsnaam                                        naam reder/boekhouder

         927                           1853           fregat               Dorothea                                               J.& Th.van Marselis

         533                      1854-1857     fregat               Dorothea                                               idem

                                      1858-1863     geen vermelding van schip en voorzitter

 

      Bouma025 vermeldt A. van der Kolk als gezagvoerder van/in:

      *    1854 t/m 1857 van het 3/m schip “Dorothea”, gebouwd in 1837 te Amsterdam, 595 ton o.m., varend voor J.& T. van Marselis te Amsterdam. Op de Prata Shoal verongelukt gaande van Macao naar Batavia;

 

Overige bijzonderheden

DorotheaCSR 389/74:  590 “(measure Dutch)” tons, Captain = A. van der Kolk.   Departed Cardiff, Wales on 1 November 1856 with a cargo of coals and arrived at Albany on 7 February 1857. Where intended bound – Batavia. 110

 

 

Datum vanaf: 1853
Kapitein: Kolk, Assueeres van den

Monsterrollen

Opgemaakt Amsterdam
Datum: 1837-08-10
Scheepsnaam voorvoegsel:
Scheepsnaam: DOROTHEA
Schipper: Dekker, Engel Douwes
Scheepstype: fregat
Grootte:

Bekijk alle monsterrollen Bekijk alle monsterrollen
Algemene informatie

JB - Javabode onbekende datum 1857

Door een welwillende hand werden wij in staat gesteld het volgende bericht, gedagtekend Shanghai 2 september, van de gezagvoerder van het Nederlandse koopvaardijschip de DOROTHEA, kapt. A. van den Kolk, omtrent het vergaan van die bodem (opm: zie NRC 011057) en de lotgevallen der bemanning mede te delen.

De 14e juli, schrijft die kapitein, vertrok ik met de DOROTHEA van Macao met een lading thee en zijde voor Samarang en Batavia. De 16e des avonds, mij volgens vrij nauwkeurige waarnemingen op 21º05’ N.B. en 116º40’ O.L. bevindende met goed weer, gene inkleuring in het water, noch branding bespeurende, kreeg het schip onverwachts een hevige schok. Niemand wist wat er gaande was. Het schip schoot, daar er een stevige koelte woei, een weinig vooruit, maar bleef al spoedig onbeweegbaar vastzitten. Het voorschip zwaaide gedurig heen en weder, liggende het ene ogenblik west en aan het andere N.O. en zo weder terug. Daardoor ontwarende dat alleen het achterschip vastzat, werd er eenparig besloten hetzelve te lichten, waarop vooreerst alle watervaten van het achterdek ledig gestort, de lading uit het achterruim en de ballast onder dezelve overboord geworpen werden, waarmede de ganse nacht, onder aanhoudend stoten van het schip, werd doorgebracht. Het schip bleef dicht, wordende er, niettegenstaande het aanhoudend op dezelfde plek stootte en slechts weinig of niets vooruit schoot, niet meer dan 4 duimen water gepeild. Des nachts ten 3 ure nam het water een weinig toe, namelijk van 4 tot 6 duimen en werden de pompen uitgezet. De 17 juli des morgens ten 5 ure kreeg het schip een allergeweldigste schok en bevonden we al zeer spoedig 1½ voet water in hetzelve. In weerwil van aanhoudend pompen wies het al meer en meer, het roer was gebroken en, op een klein gedeelte na, geheel weg van het schip, dat nu zwaarder begon te werken. De masten schudden en kraakten, en ten 6 ure kregen wij opnieuw een zware schok, waardoor het water in het ruim nog meer toenam, stijgende tot 3 voeten, ofschoon de pompen niet stil stonden, waarop besloten werd de boten in gereedheid te brengen en over boord te zetten.
Omstreeks ten 8 ure ontving het schip weder een buitengewoon hevige schok en hoorden we van het dek het water met verschrikkelijk geweld het ruim binnen stromen. Ook liep in één ogenblik het achterruim bijna vol. De steeds schuddende en krakende masten dreigden nu op ons te zullen storten, terwijl het gehele dek zich gelijk een golvende zee bewoog, zodat we tussen beide nauwelijks op de benen konden staan. Aan redding of behoud van het schip viel niet meer te denken en de ganse bemanning wendde zich tot mij om hetzelve te verlaten en, mocht het zijn, een veilige haven te zoeken.
In alle haast werden er nu van ieder enige kledingstukken, benevens wat brood en drinkwater in de boten geworpen. Ik nam het dekkompas, het azimuthkompas, scheepskijker, chronometer en verdere instrumenten, het kajuitzilver, het scheepsjournaal, enige kaarten, al de scheeps- en mijn eigen papieren mede. Onder dit alles deed het schip niet dan stoten en kraken en dreigde ieder ogenblik op zijde te zullen vallen. Na van al het bovenstaande behoorlijke verklaring opgemaakt en die door de meesten te hebben laten ondertekenen, was ieder slechts op redding van zijn leven bedacht. Allen sprongen in de boot en sloep en riepen mij spoedig neder te komen, daar die lichte vaartuigen het, door het verschrikkelijke stoten, hetgeen trouwens ook waar was, niet lang op zijde van het wrak zouden uithouden.
Aan dat roepen gehoor gevende, klom ik ook af en nu werden de slepers afgesneden, de bootzeilen bijgezet en stevenden we, daar de wind vrij zuidelijk was, westwaarts op, hopende Macao of Hongkong weder te bereiken.
Na vier dagen met afwisselend goed en slecht weder in de boten gedobberd te hebben, kregen we land te zien. Het werd stil en we roeiden westelijk op, vertrouwende in de nabijheid van Hongkong te zullen komen. Diezelfde dag (21 juli) klaarde het weder zoveel op dat we zo ten naaste bij een breedte kregen, waaraan wij bespeurden veel oostelijker te moeten staan, dan wij gegist hadden. Wij zagen land van het N.W. tot N.O. en verder niets dan enige Chinese vissers. De volgende morgen was het zeer mooi weder, doch stil. Ten 8 ure des ochtends, ontwaarde ik door twee verschillende observatiën, aan de chronometer en de gegiste breedte, dat we hoe langer zo verder oostelijk afdreven, hebbende toen reeds nagenoeg 117º O.L. Thans kwam ik met mijn stuurman overeen om niet langer westelijk op te werken, maar daar we water en brood genoeg in de boten hadden, voor de wind naar Amoy af te houden, hopende die plaats spoedig te zullen bereiken. Het bleef echter dood stil en daarom besloten we tot op de middag te wachten en eerst nauwkeurig te zien, wat breedte wij hadden. Reeds sedert de vroege morgen, hadden we vele vissersvaartuigen gezien, enige zelfs zeer dicht in onze nabijheid, doch geen derzelven scheen acht op ons te slaan. Juist op de middag (22 juli) lichtten echter verscheidenen, na elkander in een voor ons onverstaanbare taal te hebben toegeroepen, te gelijktijdig hun ankers en kwamen, roeiende en zeilende, op ons aan. Wij deden, dit ziende, ons best, om hen met roeien en tevens zeilende te ontlopen, doch dit mocht ons niet gelukken, en maar al te spoedig ondervonden we, wat zij in hun schild voerden. Meer dan vijftig grote vissersvaartuigen, ieder met tien à twaalf koppen bemand, waren in een ogenblik rond onze boten. Een derzelven, liep de grote boot recht van achteren in, onmiddellijk sprongen 8 à 10 met grote messen gewapenden in dezelve en sloegen, recht en links, hoewel met het platte, tussen ons in. Inmiddels liepen enige anderen langs beide zijden der boot, zodat ze met rovers als overdekt was. Toen ging het aan een plunderen; al onze goederen, instrumenten, provisiën, water, enz waren in een ogenblik overgemand, de buikdelling der boot opengehakt, alle hoeken en gaten onderzocht en ons werd niets overgelaten, zelfs geen dronk water, hoewel we allen op de knieën hierom smeekten. De trommel met alle scheepspapieren, waarin mede de getekende verklaring van het verongelukken van het schip, lang door mij met de rechterhand vastgehouden, smekende die te mogen behouden, was ik echter genoodzaakt over te geven, daar mij het scherpe van een mes op de pols gezet en gedreigd werd de hand te zullen afkappen, indien ik niet onmiddellijk losliet. Alles uit de boot zijnde, klom een dier onmensen naar boven, sneed de zeilen van de mast en nam vervolgens ook al het touwwerk mede, latende letterlijk niets in de boot dan twee riemen en een handspaak. Ook onze sloep waarin 8 man met de opperstuurman, onderging hetzelfde lot; niets, ook zelfs geen dronk water, mochten zij, in weerwil van al hun smeken behouden. In de grote boot was ik met 18 personen, waaronder mijne vrouw en kind, benevens twee passagiers.. Daarop hielden de rovers van ons af en we dankten God dat we tenminste ons leven tot hiertoe hadden mogen behouden.
Dan onze betrekkelijke vreugde was van korte duur.
Spoedig kwamen enige dier rovers terug en dwongen ons met het mes op de keel onze klederen uit te trekken en af te geven. Moedernaakt werden wij uitgeschud en die klederen meegenomen, latende dezen een oude broek, dien een oud hemd enz. Ook mijn vrouw en kind hadden zeer veel van die onverlaten te lijden. Alle kledingstukken, die hun aanstonden, werden haar van het lichaam getrokken of gesneden. Daarop verlieten de rovers ons, doch het gezicht in de beide uitgeplunderde boten was allerakeligst, zittende de meesten onzer in hun blote lijf, blootshoofds in de gloeiende zon, en geen drop water tot lafenis. Buitendien hadden we het verlies te betreuren van een onzer lotgenoten, namelijk de matroos F. Sacklee, die, waarschijnlijk door schrik bevangen, bij de eerste aanklamping der boot over boord sprong en ongetwijfeld in de golven zijn dood vond. Een andere matroos, Poetsma, die evenzo handelde, werd echter weder binnenboord getrokken en was zodanig door schrik bevangen, dat hij ijlende onder in de boot lag en zich thans nog hier in het hospitaal bevindt, hoewel merkelijk in beterschap toenemende.
Uit allen was nu voor een ogenblik de moed geweken en hopeloos zaten we bij elkander, op Godsgenade ronddrijvende. Spoedig echter ontwaakten wij uit die moedeloze toestand en besloten, daar het land in ’t gezicht was, recht op hetzelve aan te roeien en de boten op strand te zetten, dewijl we noch eten noch drinken hadden. Dit mocht ons echter niet gelukken, alzo het te vroeg donker werd en we dus geen geschikte plaats tot landing konden vinden. We hielden derhalve die nacht langs de wal. Te middernacht herleefde alle hoop, daar we voor ons uit een stoomboot in ’t gezicht kregen, kunnende duidelijker derzelver gekleurde lichten onderscheiden; alle krachten werden ingespannen om ze te bereiken, doch vruchteloos, aangezien plotseling alle lichten verdwenen en we in den donker niets meer konden onderkennen. Met het aanbreken van de dag (23 juli) hielden we weder recht naar de wal toe, Op de middag naderden we een ten anker liggende visserspraauw, waaraan wij door tekenen te verstaan gaven, dat we honger en dorst hadden. Waarschijnlijk met ons lot begaan, liet men ons op zijde van dat vaartuig komen en kregen wij allen, 25 personen sterk, vol op rijst en water. Ik kon echter uit de opvarende dier praauw volstrekt niet te weten komen, op welk gedeelte der kust van China we ons bevonden. Met de hand wezen zij mij evenwel een plaats aan de wal aan, waar ik moest landen, zullende als dan volgens hun verzekering in goede handen vallen en waarschijnlijk verder geholpen worden.
Na enige tijd op zijde van die praauw uitgerust te hebben, aanvaardden we, naar omstandigheden welgemoed, de tocht naar de ons aangewezen plaats.
Dicht onder de wal komende, werden we aangeklampt door twee Chinese vaartuigen en van ons begrepen hebbende, dat we een veilige haven zochten, bood de schipper van een derzelven aan, ons aldaar te brengen, mits ik vooraf een schuldbekentenis van 200 Spaanse matten tekende, waaraan door mij, niet anders kunnende handelen, voldaan werd. Toen namen ze ons op sleeptouw en brachten ons tegen de avond in een kleine baai of inham om aldaar tot de volgende morgen te wachten, aangezien de stroom tegen was. Ook van hem kregen we rijst en water, waarop wij ons onder in de boten ter ruste legden. Ten 2 ure des nachts werden we gewekt, op nieuw op sleeptouw genomen en westelijk opgeroeid naar de haven van Shantou (Swatow), alwaar we tegen de middag aankwamen. Daar vonden wij, behalve enige Engelse, ook twee Nederlandse schepen, namelijk het Nederlandse barkschip FORMOSA, kapt. A.C.F. Krull en de brik ANNA, kapt. H. Harmsz, bij welke laatste wij op zijde schoten. Met de meeste hartelijkheid werden wij door genoemde kapiteins en hun bemanningen ontvangen en zij besloten dadelijk ons te verdelen en ieder op zijn schip de helft onzer te bergen en voedsel te verlenen (opm: zie NRC 080458).
Later bood kapitein Harmz mij met vrouw en kind en gehele equipage vrije overtocht naar de plaats zijner bestemming, Shanghae (opm: Shanghai), aan, hetwelk ik gretig aannam, dewijl ik voorzag, dat mijn matrozen daar spoedig geplaatst konden worden. De 29e juli vertrokken wij met de brik ANNA van Swatow en bereikten, na een door stilte zeer lange reis Shanghae op de 16e augustus. Zo spoedig mogelijk begaf ik met de bemanning naar de consul, die haar een plaats aanwees in het sailors-home en mij met mijn huisgezin in het zogenoemde Commercie hotel.
Van het vergaan van de DOROTHEA en onze lotgevallen is procesverbaal opgemaakt en na gedane voorlezing door de gehele aanwezig zijnde equipage ondertekend. Thans zijn de meesten van mijn volk reeds op verschillende Engelse en Amerikaanse schepen geplaatst en zal ik, volgens mededeling van de consul, naar Hongkong overgezonden worden, om van daar over Java naar Nederland te vertrekken.

Kroniekberichten

Toon kroniekberichten
Akten

GEMEENTEARCHIEF Amsterdam
archiefnummer 5074 – 1420 – 1837 – no. 29

BIJLBRIEF Dorothea

plaats en datum acte Amsterdam, 31 juli 1837

type schip fregatschip

kapitein

Bouwwerf/verkoper Jerems. Meyjes & Zonen, scheepsbouwmeesters, Amsterdam,
werf de Witte Olyfant

Eigenaar / koper J. & Th. Marselis, Amsterdam

te voeren door kapt.

grootte in tonnen 590 tonnen

tuigage / aantal dekken 2 dekken

afmetingen 36,10 x 6,84 x 5,38 m hol

kiellegging 1836

tewaterlating 21 maart 1837

plaats / nr van registratie Amsterdam, deel 34 folio 83 recto vak 1

datum registratie 3 augustus 1837

notaris

prijs

bijzonderheden meetbrief No. 150 van 31 mei 1837 door scheepsmeter P.A.
Dronrijp


Naam DOROTHEA
Archiefinstelling Stadsarchief Amsterdam
Jaar 1837
Toegang 5074
Inventaris 1420
Klik hier om de originele akte te bekijken

Stadsarchief Amsterdam Archiefnummer AMS 5074.1417.1837.29

deel VII, foto 2 – 04, 05
CEDULE

Naam schip DOROTHEA

plaats en datum acte eigendomsbewijs, Amsterdam, 2 augustus 1837

type schip fregat

bouwwerf/verkoper niet vermeld

gevoerd door kapt.

eigenaar/koper zie bijlage

te voeren door kapt. Engel Douwes Dekker

grootte in tonnen 312 lasten of 590 zeetonnen

tuigage / aantal dekken drie masten, twee dekken

afmetingen

kiellegging

tewaterlating gebouwd binnen de Nederlanden

plaats / datum registratie Amsterdam, 3 augustus 1837

nummer registratie deel 34, folio 82, verso, vak 4

notaris Regtbank van Eerste Aanleg, Amsterdam

prijs

Bijzonderheden: getoond wordt de bijlbrief; het schip is voor rekening van de in de bijlage genoemde eigenaren gebouwd en ligt thans te Amsterdam.
De datum van de acte is NIET de datum van de transactie. De juiste datum vindt men in Amsterdam AB 1819-1838.
De eed wordt afgelegd door Hermanus Isaac Rietveld voor en namens de in de bijlage genoemde eigenaren.


1837.08.10 Eerste zeebrief voor een fregat DOROTHEA, kapt. E.D. Dekker



researcher/datum research: ML / 280516




Bijlage bij acte 29 van 1837, fregat DOROTHEA
eigenaren per primo augustus 1837:

firma J.& T. van Marselis, Amsterdam (boekhouders en 7/32e part)
firma Jeremias Meijjes & Zoonen, Amsterdam (4/32e part)
Mevr. M.A van Tuyl van Serooskerken, geboren G. van Marselis Hartsinck, Utrecht (3/32e part)
P. van Marselis Hartsinck, Amsterdam (2/32e part)
J. Schutte Hoyman, Amsterdam (2/32e part)
firma B.& H. Veltman, Amsterdam (2/32e part)
J.B. Sichel, Amsterdam (2/32e part)
G. Munniks van Cleef, Utrecht (2/32e part)
Mevr. J.C. van Eelde, geboren Van Haeften, Utrecht (2/32e part)
P.C. van Bareneveld, Utrecht (2/32e part)
A. Sloet tot Olthuis, Voorst bij Apeldoorn (2/32e part)
N.P.J. Kien, Utrecht (1/32e part)
J.J. van der Hagen van den Heuvel, Utrecht (1/32e part)

ML / 280516

Naam DOROTHEA
Archiefinstelling Stadsarchief Amsterdam
Jaar 1837
Toegang 5074
Inventaris 1418
Klik hier om de originele akte te bekijken

Bronnen

Jaar: 0000
Bron: ARCHIEF Gemeente Amsterdam
Omschrijving: BIJLBRIEF: archiefnummer 5074 – 1420 – 1837 – no. 29