Inloggen
Gezagvoerder

Verschuur, A.J.

Naam: Verschuur, A.J.
Schepen waarop deze gezagvoerder heeft gevaren

Aantal gevonden schepen: 1
Naam Bouwjaar Type Voortstuwing Ship id
PRINSES SOPHIA 1839 Bark Sailing Vessel 10222 Bekijk schip

Overige informatie van deze gezagvoerder:

Familiegegevens en opleiding

 

 

Lidmaatschap zeemanscollege(s)

A.J.Verschuur was met vlagnummer R184 in de periode 1842 t/m 1848 effectief lid van het Rotterdamse zeemanscollege Maatschappij tot Nut der Zeevaart058.

 

 

Opmerkingen in verband met Zeemanscollege(s)

 

 

De schepen van de kapitein

Bouma025 vermeldt A.J.Verschuur als gezagvoerder gedurende:

*   1842 t/m 1844 op de bark “Prinses Sophia”, gebouwd in 1839 te Slikkerveer, 607 ton o.m., varend voor J.Anthuenis te Rotterdam;

*   1854-1855 op de 2/mSch. “Bernardus”, gebouwd in 1850 te Zierikzee, 159 ton n.m., varend voor van den Bey & Co te Amsterdam.

 

Overige bijzonderheden

“Verhaal van eene tweejarige avontuurlijke zeereis van Amsterdam naar Corfu, Patras, Londen, New-Castle, Gallatz (Zwarte zee), Constantinopel, Smyrna, Falmouth, Cardif, Liverpool, enz. ondernomen door Jan en Cornelis Meijer van 1853-1855 en door den eersten gelukkig volbragt”

door J.C.Meijer, oud-Onderwijzer te Terschelling. Gedrukt voor rekening van den Schrijver. Amsterdam, Herman Koster 1862, 40 pp.

     In deze publicatie wordt uivoerig verslag gedaan van een reis van de beide zonen van de schrijver, aan boord van de schooner Bernardus, 100 last, onder kapitein Jan Venster. Jan Meijer, de bron voor het verhaal, was matroos, zijn broer ligtmatroos. De vrouw van de kapitein was mede aan boord om de reis mee te maken.”Wij waren gedestineerd naar Corfu … beladen met suiker”. De vertrekhaven was Amsterdam en men zeilde uit van Nieuwediep begin april 1853. Na een voorspoedige reis van 38 dagen werd Corfu bereikt. De reis ging door naar het Griekse Patras, waar een lading krenten werd ingenomen. De daaropvolgende reis naar Londen was minder gunstig met ruw weer en ongunstige wind. Londen werd bereikt op 01 augustus 1853 na een reis van 66 dagen. Van hier ging de reis naar Newcastle voor een lading steenkool, aankomst 14 september, met bestemming Zwarte Zee. In Newcastle heerste een cholera-epidemie en wellicht ten gevolge daarvan overleed Cornelis begin Oktober op weg naar de Zwarte Zee. Hij kreeg een zeemansbegrafenis. Vooral in de Dardanellen had men last van tegengestelde stroom en pas op 30 december kon met het anker laten vallen in Constantinopel. Na passage door de Bosporus kwam het schp te stranden op de Sulinabaar, een plaat voor de monding van het Donau-estuarium. Na enige dagen kwam men weer vlot. “De vrouw van den kapitein was toen gelukkig met haar twaalfjarig zoontje, onze kajuitswachter, te Sulina aan den wal”. Vervolgens liep het schip de havenplaats Gallatz binnen, “eene Russische vesting, waar veel handel in granen is”. “Toen wij onze steenkolen lossten, om weder een lading tarwe in te nemen, werden wij niet weinig verontrust door de tijding, dat de Russen den 3 April vier Nederlandsche schepen te Ismaïl, 9 à 10 uren oostwaarts van Gallatz gelegen, hadden in beslag genomen en aan de ketting geslagen”. (dit vanwege de Frans/Engelse oorlog tegen de Russen, terwijl men Engelse lading vervoerde.) De inbeslaglegging bleef echter uit.

“Wij hadden tot ons leedwezen nog eerst eene treurige plegtigheid te vervullen. De Kapitein namelijk was ziek geworden, en verzwakte van dag tot dag. Of hij het op de Sulinabaar, wegens de ontzettende koude en vermoeijenis, had weggekregen, ofwel om andere oorzaken, weet ik niet, maar wel, dat hij te Gallatz overleed. Wij begroeven hem daar, en verlieten zijne laatste rustplaats niet zonder innig gevoel van weemoedigheid; hij was een goed Kapitein voor ons geweest. (het overlijden moet dus in de maand april hebben platsgevonden)

Onze stuurman, zekere Verschuur, werd nu in zijne plaats Kapitein, terwijl nu ik, dan weder een ander den post van stuurman tijdelijk zou waarnemen.”.

De terugreis werd aanvaard en op 19 april arriveerde men weer te Constantinopel. Vandaar ging het, na een oponthoud van 6 weken vanwege averij, naar Falmouth met een lading tarwe uit Gallatz. (In dit deel van het verslag volgt een relaas over een schipbreuk van een andere zoon van de schrijver, matroos Pieter Meijer, aan boord van de schoener “Anna Maria” onder kapitein Hazewinkel - zie aldaar). Daarbij moest de kapitein zich laten begeleiden door een Hollands oorlogsschip, vanwege zeeroverij in de Griekse wateren. Men bereikte Falmouth op 09 augustus 1854 waar men de order kreeg de lading naar Gloucester te brengen. Vandaar ging het naar Cardiff om steenkolen te laden. “Den 15 October ondernamen wij echter de reis naar Liverpool, … “. Tijdens deze trip liep het schip bijna op de rotsen, maar men ontsnapte aan een ramp en kon men uitwijken naar Beaumares in de Ierse zee. Na een kort oponthoud arriveerde men op 27 oktober 1854 in Liverpool. Tenslotte kreeg men aldaar lading voor Amsterdam waar men op 18 januari 1855 arriveerde.

Het verslag vermeldt van de meeste havenplaatsen die werden aangedaan locale bijzonderheden

 

A.J.Verschuur verzorgde per 17 november 1842 vanuit Hellevoetsluis met de “Prinses Sophia” een troepentransport vaqn 6 officieren en 100 manschappen. Hij arriveerde te Batavia op 01 april 1843 na 135 dagen065.

 

 

Suyk (pers. mededeling) vermeldt de 2 mast Schoener “Bernardus”, groot 100 last, 159 ton o.m., 135 ton n..m., gebouwd in 1850 te Zierikzee. De reder was van der Bey & Co te Amsterdam. Het schip werd op 10 januari 1863 te Amsterdam geveild en voor ƒ 13.000,- verkocht aan de reder C.Mackenstein te Amsterdam en herdoopt in “Albrecht Frederik”. In 1872 werd het schip wederom verkocht en wel aan A.M.E.Tromp te Amsterdam en later te Hilversum en herdoopt in : August Marie”. Het schip raakte in 1877 wrak op de baar van Newburgh.