1953-05-20: |
De Volkskrant 26-08-1953: R.v.S. geeft een berisping. Kapitein voer op routine en liep aan de grond. Schuld royaal op zich genomen. Amsterdam, 24 Aug. — De Raad voor de Scheepvaart heeft vanochtend een onderzoek gedaan naar het aan de grond lopen van de kustvaarder „Geziena Henderika" op 20 Mei van dit jaar bij het aanlopen van de haven van Sonderburg. De „Geziena Henderika", een schip van bijna 500 ton met een bemanning van negen koppen, was met een lading kolen op weg van Engeland naar Sonderburg aan de Oostkust van Jutland. De kapitein van de Nederlandse kustvaarder was gaarne bereid de hele schuld van de stranding op zich te nemen, „Het was helemaal mijn fout", verklaarde hij. „Ik vertrouwde te veel op mezelf. Ik was namelijk al heel vaak in Sonderburg geweest en ik dacht, dat ik het met een kleine kaart wel af kon." Op het moment vlak voor de stranding bevond de kapitein zich in de kaartenkamer en gaf de stuurman geregeld de koers op. „Toen ik uit de kaartenkamer kwam", aldus de kapitein, „zag ik aan stuurboord een ,prik', een klein soort boei, zoals die geplaatst worden op ondiepe plaatsen. Deze ,prik' behoorden wij aan bakboord te hebben. Ik zette dus de telegraaf op volle kracht achteruit, om weer in het juiste vaarwater te komen, maar het was al te laat. Het schip liep aan de grond en bleef daar muurvast zitten." Enkele uren later was een lichter langszij gekomen, die een deel van de lading over had genomen. Het schip was toen vrij snel vlot gekomen en kon naar Sonderburg varen. De president van de Raad, professor J. Offerhaus, maakte een aanmerking op het feit, dat op advies van de kapitejn geen schade-expert aan boord is geweest. "Ik achtte dat niet nodig", vertelde de kapitein. "Een aantal nagels in de huidplaten was lek, maar met poetskatoen en vet weiden met behulp van enkele planken .stempels' gemaakt en op de terugreis was gebleken, dat deze voorzieningen voldoende waren geweest. Het schip had tijdens de reis vrijwel geen water gemaakt." De inspecteur van de Raad, de heer Metz, vond, dat de kapitein zich aan enkele formele fouten had schuldig gemaakt. Hij meende echter, dat deze fouten de kapitein niet zwaar konden worden aangerekend. Na raadkamer besliste de Raad de zaak met een berisping af te doen.
Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart: Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Maandag 21 September 1953, no. 182. No.83 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het aan de grond lopen van het motorschip „Geziena Henderika" bij het aanlopen van de haven van Sonderburg. Betrokkene: kapitein P. A. Galenkamp. Op 20 Mei 1953 is het motorschip „Geziena Henderika" op de reis van Boston naar Sonderburg, zonder een loods aan boord te nemen, bij het aanlopen van laatstgenoemde haven aan de grond gelopen. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit aan de grond lopen en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Geziena Henderika", P. A. Galenkamp, wonende te Zwolle. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 24 Augustus 1953 in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van de verhoren van de kapitein en de stuurman, zomede van het scheepsdagboek en de door de kapitein gebruikte Duitse kaart no. 38 — Kleiner Belt —, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing was medegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken. Het motorschip „Geziena Henderika" is een Nederlands schip, toebehorende aan Gebr. H. en J. Damhof, te Delfzijl. Het schip meet 494 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 375 pk-motor. Op 18 Mei 1953 vertrok de „Geziena Henderika", beladen met kolen, van Boston met bestemming Sonderburg. De diepgang was vóór 30, achter 33 dm. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit negen personen. Op 20 Mei, te 12.10 uur, werd Kiel-vuurschip gepasseerd en tegen 16.00 uur kwam het schip voor Sonderburg. Daar de kapitein deze haven goed kende, besloot hij geen loods te nemen. Hij beschikte niet over een grootbestekkaart of een havenplan van deze haven, maar had alleen de Duitse kaart 38 van de Kleine Belt aan boord. Het was mooi stil weer; men had niets van stroom bemerkt. Te 16.05 uur werd de uiterton aan stuurboord gepasseerd, vervolgens werd 358° op het stuurkompas gestuurd. De kapitein ging even in de kaartenkamer. De stuurman, die aan het roer stond, zag vooruit, even aan stuurboord, een zwart-witte prik; hij meende, dat deze aan stuurboord moest worden gehouden. Deze prik stond niet op de gebruikte kaart. Toen de kapitein uit de kaartenkamer kwam, was deze prik bijna dwars aan stuurboord. De kapitein, die wist, dat deze prik aan bakboord moest worden gehouden, stopte de motor en zette deze op volle kracht achteruit, maar te 16.08 uur liep het schip aan de grond. Het gelukte niet het schip met motor- en roermanoeuvres vlot te brengen. Na overleg met de makelaar kwam te 18.30 uur een lichter langszij. Hierin werd ongeveer 60 ton kolen gelost. Te 22.30 uur slaagde de kapitein er in het schip vlot te brengen. Te 23.00 uur lag het gemeerd te Sonderburg. Na lossing der lading bleek, dat enige nagels in s.b.-vulling lekten. Door middel van stempels werden deze gedicht. De kapitein heeft verklaard, dat hij overleg gepleegd heeft met de reders en de verzekering en dat dezen hem adviseerden de schade niet door een expert te laten onderzoeken. Hierna vertrok de „Geziena Henderika" naar Harlingen. Ter zitting verklaarde de kapitein geheel overeenkomstig het hiervóór vermelde. Hij voegde daaraan toe, dat hij acht jaren als kapitein voer en ook als kapitein de haven van Sonderburg wel had bezocht. Daar hij de haven kende, heeft hij tevoren niet meer de zeilaanwijzingen ingekeken. Betrokkene had bij het aanlopen van de haven de wacht, de stuurman stond aan het roer. Betrokkene gaf bij het passeren van de uiterton de koers op en ging dan in de kaartenkamer om deze koers in de kaart te controleren. Betrokkene heeft de stuurman niet er op attent gemaakt, dat een prik aan bakboord zou moeten worden gepasseerd. De stuurman heeft blijkbaar de opgegeven koers gestuurd en de prik, die aan stuurboord in zicht kwam, aan die kant gehouden. Betrokkene zag, toen hij naar de brug terugging, de prik even voorlijker dan dwars aan stuurboord. Hij stopte de motor en liet volle kracht achteruitslaan. Daar het schip volle kracht liep — 9 mijl —, kon het niet tijdig worden gestopt en liep het aan de grond. Betrokkene erkent ten volle zijn nalatigheid geen goede kaart te hebben aangeschaft en niet steeds op de brug te zijn gebleven. Toen het schip gelost was en de schade kon worden opgenomen, heeft hij deze aan zijn reders en aan de verzekering gemeld. Zelf wilde hij een expert er bij halen, maar toen hij meldde, dat hij met eigen middelen de lekkage kon voorzien en de reders en de verzekering daarop het onnodig achtten een expert te laten komen, heeft betrokkene dit nagelaten. De inspecteur voor de scheepvaart voerde aan dat de „Geziene Henderika" op 20 Mei 1953, tegen 16.00 uur, bij de uiterton van Sonderburg kwam. De kapitein was daar bekend en wilde daarom geen loods nemen. Nu hij niet in het bezit was van een kaart van voldoende groot bestek, was het verkeerd geen loods te nemen. Voor iemand, die daar bekend is, is de navigatie niet moeilijk. De kapitein had, nu hij zonder loods naar binnen wilde gaan, steeds op de brug moeten blijven en had niet in de kaartenkamer moeten gaan. De stuurman, die de situatie niet kende, hield een prik, die aan bakboord moest worden gepasseerd, aan stuurboord. De kapitein maakte de fout, dat hij de stuurman niet voldoende instructies gaf en niet zelf op de brug bleef. Nadat het schip was leeggelost, liet de kapitein na een expert te laten komen om de schade na te gaan. De inspecteur-generaal voor de scheepvaart heeft over deze nalatigheid geen klacht tegen de kapitein ingediend. De kapitein deed verkeerd geen expert te laten komen, ook al was de schade gering en kon hij die met eigen middelen voorzien. De inspecteur is van mening, dat het duidelijk is, dat de kapitein schuld heeft aan het vastlopen van zijn schip. De kapitein ziet dit zelf ten volle in. De inspecteur is van mening, dat het niet nodig is een maatregel tegen de kapitein te nemen. Het oordeel van de Raad luidt als volgt. Het motorschip „Geziena Henderika" is nabij de haven van Sonderburg aan de grond gelopen, juist nadat het aan s.b.-zijde een zwart-witte prik was gepasseerd, die aan bakboord had moeten zijn gehouden. De prik was niet aangegeven op de kaart van de Kleine Belt, waarop genavigeerd werd. De leiding van de navigatie berustte bij de kapitein; de stuurman volgde de door de kapitein opgegeven koers en is, terwijl de kapitein enkele minuten in de kaartenkamer vertoefde, de prik genaderd zonder deze te zien; indien hij hem al heeft waargenomen, heeft hij gemeend, dat hij toch de opgegeven koers moest aanhouden. De Raad meent, dat betrokkene meer dan één fout heeft gemaakt. Hij had in dit gebied op een groot-bestekkaart moeten varen, welke hij ook op reis nog had kunnen kopen. Nu hij zonder zulk een kaart voer, had hij niet op zijn ervaring moeten vertrouwen, maar loodshulp moeten inroepen, en als hij daartoe niet wilde overgaan, zou de stranding hem toch niet zijn overkomen, indien hij zorgzamer gevaren had. Nadat de uiterton gerond was en toen het havengebied dicht genaderd werd, heeft betrokkene de brug verlaten. Waarom hij naar de kaartenkamer gegaan is, is niet duidelijk; misschien voelde betrokkene, die ter plaatse vaker was geweest en de prik dan ook was gepasseerd, zich niet geheel zeker, maar deze kaart had hem geen nieuwe gegevens kunnen verschaffen. Was hij op dit ongelegen ogenblik niet afwezig geweest, dan zou hij zelf zijn blijven uitkijken en zou hij de prik vermoedelijk zo tijdig hebben ontdekt, dat hij deze nog aan b.b.-zijde had kunnen laten. De stranding is dan ook mede te wijten aan de schuld van betrokkene, die zijn fout heeft ingezien en erkend. Nadat enige lekkage was vastgesteld en stempels waren aangebracht, is na overleg met reders en verzekeraars besloten de terugreis te aanvaarden, zonder dat een expertise was verricht. De Raad acht dit verkeerd. Reders en verzekeraars hebben door het advies om te vertrekken de kapitein in een moeilijke positie gebracht en de kapitein heeft niet gehandeld zoals de veiligheid vereiste, ook al is de terugreis zonder ongelukken volbracht. De Raad is van oordeel, dat betrokkene ter zake van de stranding moet worden gecorrigeerd. Mitsdien straft de Raad de kapitein Paul Anthony Galenkamp, geboren 15 Juli 1915, wonende te Zwolle, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus, voorzitter, C. H. Brouwer, H. A. Broere en K. R. Bosma, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 24 Augustus 1953. (Get.) J. Offerhaus; A. Boosman. |