Inloggen
HARLINGEN - ID 9769


Kroniekberichten

Datum 09 december 1825
Krant LC - Leeuwarder Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Leeuwarden, 8 december. Men verneemt van Harlingen, dat op maandag den 12 december e.k, ten 9 uren des morgens, zal te water lopen, het aldaar nieuw gebouwde driemast hoekerschip, HARLINGEN genaamd, bestemd voor de Groenlandse en Straat Davids visserij, een gebeurtenis te belangrijk voor die stad en die wij tevens waardig oordelen als bewijs onzer toenemende nationale nijverheid vermeld te worden.

Afbeelding
Datum 20 december 1825
Krant LC - Leeuwarder Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Harlingen, 12 december. Mochten sedert enige tijd, zo velen Nederlandse steden, getuige zijn van de herleving van een der hoofdtakken onzer nationale nijverheid! Werden andere nog nu en dan eens herinnerd, aan den roem, welke ons vaderland ook in het vak van den scheepsbouw, eenmaal behaalde, en zagen zij tot dien einde, met algemene vreugde en oprechte deelneming de proeven hunner bouwmeesters, als zo vele bewijzen hunner grote vorderingen in dat vak, met nieuwen luister verrijzen. Ook onze stad mag zich onder diegene verheugen, die met den krachtdadigen bijstand en de bescherming van onze geliefde Koning, en door de edele gevoelens, en maatregelen van enige harer ingezetenen en zich onder diegene mag rangschikken, die met het oog geslagen op hunne vroege welvaart, in de wederopbeuring van enige takken derzelve, de volkomenste vreugde, betonen, de grootste belangstelling aan den dag leggen: en onder de vurigste dankbaarheid aan hun, wien, zij die nieuwe bronnen van hun bestaan en bloei verschuldigd zijn, alles aanwenden wat tot de handhaving, verering en uitbreiding van dien, strekke moge. De dag van heden, mag dan weder hiervan ten bewijze dienen, daar Harlinger ingezetenen, op de volledigste en schitterendste wijze overtuigd werden, van de voorrechten, welke zij boven zo vele andere vaderlandse steden mogen genieten, door de vestiging in hunner midden ener maatschappij, die uit het ware oogpunt en uit zuiver gevoel van vaderlandsliefde, en door het herkrijgen van een gedeelte dier voordelen, welke hetzelve weleer schier alleen genieten mocht, is opgericht.
Het was het te water lopen van het nieuw gebouwde, en tot de St. Davids visserij bestemde hoekerschip HARLINGEN, dat elk hunner die genoeglijke en dankbare herinneringen verschafte. Een plechtigheid waarin ieder weldenkend ingezetene met de oprechtste belangstelling heeft deelgenomen, en waarvan elk deelhebber van de maatschappij, zowel als menig burger, tot verfraaiing en uitbreiding ener waarlijk nationale feestviering, datgene hebben toegebracht, waartoe hunne natuurlijk geschikte stemming en gezindheid, hun de voldoenste gelegenheid verschafte.
Het was ook het hoofd onzer burgerij, de achtenswaardige burgermeester, die, aan het hoofd een commissie uit den h.ed.acht. op de werf begroet, en h.ed. op de hartelijkste wijze hun hoge goedkeuring niet alleen, maar ook hunner vorige dankbaarheid betuigd, voor de oprichting dier bloeiende, de stad hoogst vererende en algemene welvaart aanbrengende instelling, aan wier hoofd zij als zo vele voorbeelden, voor andere steden, de eer mochten hebben, zich geplaatst mochten zien, en wier pogingen tot daar stelling en uitbreiding der maatschappij, zo heerlijk bekroond geworden, terwijl hij die gelegenheid door h.wd.achtb. als een gering bewijs, dier edele gevoelens door hen gekoesterd, der directie, een stel Nederlandse vlaggen werd aangeboden, welke met des stadswapen en naamteken prijkende, door de wel. ed. heer presidt. directeur werden aangenomen, en waarop door z.e. in hartelijke dankbetuigingen op een doelmatige werd geantwoord, aanhalende en h.ed.achtb. herinnerde aan de nieuwe verplichtingen en erkentelijkheid, welke de maatschappij steeds aan onze geliefde Koning verschuldigd was, die als deelnemer en voorstander van alle takken, van de Nederlandse nijverheid, ook deze maatschappij vooral, in zijn vaderlijke bescherming heeft aangenomen, en door zijne ondersteuning de directie in staat heeft gesteld, om benevens dit nieuwe schip, het eerste voor deze vaart in deze stad gebouwd, nog drie kleine schepen in het aanstaande voorjaar te zenden: terwijl z.ed. ook in de maatschappij benevens derzelver directeuren etc. in de voortdurende protectie van het achtenswaardige bestuur heeft aanbevolen.
Na deze plechtigheid, en onder de uitvoering van verschillende vaderlandse liederen, door enige liefhebbers der toonkunst, welke zich daartoe vrijwillig hadden aangeboden, werden de vlaggen op de nieuw gebouwde kiel gehesen, en zag men deszelve wapperen, met diegene der overige schepen der maatschappij en particulieren, als de vlag die eenmaal, zowel in het barre noorden, als in het vruchtbare zuiden, de wetten voorschreef en van ieder werd gehuldigd en geëerbiedigd.
Met den besten gevolg en zonder de minste ongelukken te veroorzaken, liep het schip kort hierna statelijk te water, onder het driewerf hoezee!, der ontzaggelijke menigte waarmede wallen, huizen en schepen waren bezet, om ook hunne belangstelling in deze feestviering op ondubbelzinnige wijze aan den dag te leggen.
Van alle kanten had men nu de gelegenheid dat grote gevaarte te beschouwen, dat door onze kundige scheepsbouwmeester Johannes Alta gemaakt, al sedert lang de aandacht en bewondering van velen om deszelfs constructie en schoone bouworde had tot zich getrokken en hem reeds bij zo menige deskundige de eer had doen verwerven, van den naam van een Nederlandse scheepsbouwmeester waardig te zijn.
Vervolgens werd de dag als een volksfeest ten einde gebracht. De edel. achtb. Commissie, werd door de wel.edel. heren Directeuren en commissarissen op een diner onthaald in het logement Roma, waar voormaals ook de vergaderingen van de rederij op Groenland in deze stad plaats hadden, op welk diner alle de aanwezigen op een gulle en vriendschappelijke wijze het hunne tot plechtige en vrolijke feestviering bijbrachten, en bij die gelegenheid vereerd werden met een schoon vers, door een waardig lid der maatschappij op het feest toepasselijk gemaakt en uitgesproken. Hartelijk werden er verschillende toasten, voor het welzijn van het vaderland, van onze geliefde Koning en zijn huis, de heer gouverneur van deze provincie en het bestuur van deze stad gedronken en afgewisseld met die welke vooral ook gedaan worden voor de bloei, de welvaart en zegen van de Nederlandse Groenlands en Str. Davids Visserij Sociëteit alhier gevestigd, en voor de koophandel en zeevaart van ons dierbaar Nederland en van deze stad. Aldus en met nog meerdere vermaken eindigde de dag die voor zo vele ingezetenen, met een waar genoegen was tegemoet gezien, voor velen, als een dag vol aangename aandoeningen in herinneringen, ten einde liep, en voor den stad zelve, als een eervol tijdstip mag beschouwd worden.

Afbeelding
Datum 02 mei 1826
Krant LC - Leeuwarder Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Harlingen, 29 april. Volgens rapport van een Engelse visser was de Straat Davidsvaarder HARLINGEN (opm: driemast hoeker), commandeur Klaas Hoekstra, den 27 maart 1826, bij Flamborough in goede staat zeilende.

Afbeelding
Datum 06 mei 1826
Krant RC - Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten gearriveerde, vertrokken schepen

Amsterdam, 4 mei. Scheepvaartberichten:
- Kapitein A. Oosterbaan, van Cette te Amsterdam gearriveerd, heeft de volgende praaiïngen gedaan, als: den 22 april tussen Portland en Wight een schip met vlag no. 76, zijnde die van kapt. G. van Medevoort, van Suriname naar Amsterdam; den 23 op dezelfde hoogte een Nederlands driemastschip met vlag no. 123, zijnde die van kapt. C. Swaan, van Amsterdam naar Batavia, in goede staat en hebbende de wind noordelijk en den 25 dito, in de Hoofden (in het Nauw van Calais) de kapiteins J.H. Bakker van Smyrna en C. Hofker van Berbice, beiden naar Amsterdam, mede in goede staat en hebbende de wind oost noord oost. Volgens rapport van de loods, die kapt. Oosterbaan voor Amsterdam heeft gebracht, hebben de kapiteins M. Charlau en W. de Boer, beiden van Suriname naar Amsterdam, in Het Kanaal een loods aan boord gekregen, de eerste den 22 en de laatste den 23 april.
- De Straat Davidsvaarder HARLINGEN, commandant Klaas Hoekstra was, volgens rapport van een Engelse visser, den 27 maart bij Flambourough in goede staat zeilende.
- Volgens brief van St. George Delmina, van den 2 januari, lag aldaar ten anker in de beste staat het brikschip LOUISE EN AGATA (opm: LOUISA AGATHA), gevoerd geweest door kapt. H. Breekling, die den 28 november (opm: 1825) overleden was, wordende het schip thans gevoerd door de opperstuurman H. Mulder; een van de lichtmatrozen, genaamd D.H. Jansen had door het omslaan van de sloep het leven verloren.
- Het schip NICOLAAS, kapt. C. van der Hoeven, van Antwerpen naar Tenerife en Kaap Verdische eilanden en terug naar Antwerpen gedestineerd, is, volgens brief van Sint Crus, te Tenerife, van den 8 maart, den 5 dito, bij het onder zeil gaan, door schielijk opgekomen stilte, aan het drijven en na verlies van anker en touw aan de grond geraakt, doch door hulp weer afgebracht, met zo weinig schade, dat hetzelve, volgens schrijven van den 11 dito, den 9 de reis heeft voortgezet.

Afbeelding
Datum 10 juli 1827
Krant PGC - Provinciale Groninger Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Harlingen, 4 juli. De directie der Nederlandsche Groenlands- en Straat-Davids Visscherij-Societeit alhier heeft een brief ontvangen van kapt. Duncan, welke met zijn schip DUNDEE, kortelings in Engeland behouden is terug gekomen, nopens het verlies van het schip HARLINGEN, kapt. Hoekstra, waarin gemeld wordt, dat beide schepen elkander eerst bij Kaap Farewell en later op de Z.W. kust van Groenland ontmoetten, noordwaarts opstevenden, en trachtten, zo verre noordelijk als doenlijk zou zijn, een doortocht naar de westkust te banen. Op 73 graden noorderbreedte geraakten zij in bezetting, en werden door het ijs, op 74½ graad, voortgedreven; zij vleiden zich vrij te komen en de westkust te zullen bereiken, maar het ijs zette zich meer en meer rondom de schepen vast. De 22e augustus verhief zich een zware storm, weshalve kapt. Duncan een kom of dok, van 500 voeten lengte, liet zagen, ten einde het schip in veiligheid te stellen. De HARLINGEN was een mijl van hem verwijderd. Deszelfs equipagie trachtte een soortgelijke kom te zagen, doch de dikte en zwaarte van het ijs maakten dit ondoenlijk. De 23e augustus, omtrent 4 uren in den ochtend, ontdekte kapt. Duncan een noodvlag op de HARLINGEN, en zond dadelijk een gedeelte zijner equipagie over het ijs tot adsistentie. Deze hadden echter nauwelijks het schip verlaten, of men zag de HARLINGEN op zijde vallen, en in minder dan 5 minuten had de schok van twee tegen elkander aanstotende ijsvelden deszelfs geheel verlies ten gevolge. Van levensmiddelen had de manschap niets en van de klederen slechts een klein gedeelte kunnen redden, Dezelve werd aan boord van de DUNDEE opgenomen en verzorgd. Men hoopte steeds, dat er in de loop van augustus of september een opening in het ijs zou komen, waardoor men het ruime water zou bereiken, zich met andere schepen zou verenigen, en alzo een gedeelte der manschap van de HARLINGEN op dezelve zou kunnen verdelen, doch men bleef gedurig door uitgestrekte ijsvelden omringd, en de voorraad van levensmiddelen, ontoereikend voor beide equipagies, gedurende de lange winter, begon zeer te verminderen. Dit had op de 4e oktober een ernstige beraadslaging ten gevolge, waar bij besloten werd, dat de equipagie van de HARLINGEN de 15e dier maand het schip zou verlaten, ten einde, zo mogelijk, het etablissement Livelij te bereiken, doch het weder op de volgende dag allergunstigst zijnde, werd het vertrek bespoedigd. De boten, met genoegzame levensmiddelen voorzien, werden langs het ijs, omtrent 6 mijlen ver, gesleept, en de manschappen keerden die avond naar het schip terug. De 6e geraakten de boten in klaar water, en de 7e zag men dezelve onder zeil. Daar wind en weder de negen achtereenvolgende dagen allergunstigst waren, had kapt. Duncan alle reden te hopen en te verwachten, dat de reis naar Livelij behouden volbracht zou zijn geworden. Jaarlijks komen te Livelij Deense schepen met levensmiddelen voor die kolonie, zo dat het te verwachten is, dat de manschappen met deze proviandschepen, of met Engelse bodems zullen terugkeren. Kapt. Duncan was tot de 16 april l.l. in het ijs bezet gebleven, wanneer hij eindelijk op 63 graden noorderbreedte vrij geraakte. In het begin van februari had hij nog 2 vissen gevangen, doch veel ellende uitgestaan, en meermalen het schip moeten verlaten, uit vrees, van door de ijsvelden verpletterd te zullen worden. Op de 22e februari was men in het uiterste gevaar geweest, uit hoofde van een ijsberg dicht achter het schip, zo dat men aan deszelfs behoud wanhoopte, en het nodige op het ijs geworpen werd. Gelukkig kwam het schip vrij, doch door het nederstorten van die berg werd een gedeelte van het spek en brood, dat op het ijs lag, geheel bedolven, bij welke gelegenheid mede enige papieren en een brief van kommandant Hoekstra, verloren gingen. De koude was soms geweldig, en wanneer het woei, kon men geen 5 minuten op het dek zijn, zonder bevroren ledematen te krijgen. De zon had men in 75 dagen niet gezien.

Afbeelding