|
Amsterdam, 30 november. Kapt. Schaap, voerende het Nederlands schip JACOBUS DAVID, van hier naar Ahuus en Kalmar, met zware schade door aanvaring te Lemvig binnen gebracht, meldt bij brief, d.d. 26 dezer het navolgende: Na het vertrek uit het Vlie op 29 oktober hadden wij voortdurend met zware stormen te kampen; de 15e november waren wij voor de derde maal bij Hantsholmen (opm: Hanstholm), toen ik 's morgens te 3 uur door de stuurman aan dek geroepen werd, daar een voor de wind lopend schip op ons inkwam; wij lagen over bakboord bij de wind en sprongen allen op aanzeilend schip over, doch ik sprong dadelijk op de JACOBUS DAVID terug, waarna een zee de schepen van elkander verwijderde en ik niets meer van het volk zag of hoorde. Ik bevond het schip zo goed als dicht, ontdekte dat boord, verschansing, rusten en het want van voren tot achteren, alles stuk was. Ik trachtte, daar de masten hevig slingerden, het schip rond te halzen, hetwelk mij gelukte, bracht het bij de wind over stuurboord en 's morgens dicht onder de wal bij Bovenbergen (opm: Bovbjerg) ten anker, zette vlaggen op om hulp, die dan ook spoedig opdaagde en kwam de 18e alhier in de haven.
|