Inloggen
WILLEM DE EERSTE - ID 8386


Kroniekberichten

Datum 10 mei 1856
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Texel, 9 mei. Het stoomschip WILLEM DE EERSTE, dat de 7e dezer uit zee was teruggekomen, is heden van hier naar Stettin (opm: Szczecin) vertrokken. (opm: eerste reis)

Afbeelding
Datum 01 januari 1861
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Texel, 29 december. De stoomboot WILLEM I (opm: WILLEM DE EERSTE), kapt. R.A. Hazewinkel, de 24e dezer alhier binnen geweest, is gisteren uit de Zuiderzee door ijsgang weder ter rede teruggekomen en zal van daar zee kiezen om in Texel binnen te komen.

Afbeelding
Datum 11 mei 1864
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Berichten uit het buitenland incl havens

Cuxhaven, 8 mei. De beide Nederlandse stoomschepen AMSTEL en WILLEM DE EERSTE zijn met elkander in aanzeiling geweest, tengevolge waarvan de AMSTEL een lek en andere schade bekwam, zodat zij door de WILLEM DE EERSTE moest binnen gesleept worden. De WILLEM DE EERSTE is opgestoomd naar Hamburg.

Afbeelding
Datum 20 maart 1877
Krant PGC - Provinciale Groninger Courant

Advertentie. Stoomvaart Amsterdam-Hamburg. Voortzetting der geregelde vaart met de bekende stomers STOOMVAART, kapt. J. Brouwer, WILLEM I, kapt. P.T. Hansen, en AMSTERDAM,. kapt. D. Visser. Vertrek geregeld om de 5 dagen van beide havens.
Het stoomschip AMSTERDAM, kapt. D. Visser, vertrekt van Amsterdam naar Hamburg op donderdag 22 maart. Adres bij de agenten Van Es & Van Ommeren, kantoor Geldersche Kade no.32.
(opm: na de opheffing van de Amsterdamsche Stoomboot Maatschappij kocht P.A. van Es & Co. te Rotterdam deze drie schepen en zette de dienst voort).

Afbeelding
Datum 29 oktober 1878
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Berichten uit het buitenland incl havens

Cuxhaven, 26 oktober. Het naar Rotterdam bestemd stoomschip WILLEM I is alhier in de haven gehaald.

Afbeelding
Datum 14 november 1878
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Berichten uit het buitenland incl havens

Cuxhaven, 12 november. Het stoomschip WILLEM I, van Hamburg naar Rotterdam, is heden met verlies van boten, verschansingen en de kajuit vol water uit zee teruggekomen.

Afbeelding
Datum 17 november 1878
Krant AH - Algemeen Handelsblad
Type bericht Berichten uit het buitenland incl havens

Hamburg, 15 november. Het Nederlandse stoomschip WILLEM I, van hier naar Rotterdam, is gisterenavond, gesleept door de stoomboot MAGNET, voor de stad gekomen, heeft de machine gebroken en moet lossen om te repareren.

Afbeelding
Datum 24 november 1878
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Rotterdam, 23 november. Het door ons gisteren uit de Börsenhalle (opm: Hamburger krant) overgenomen bericht onder Hamburg, dat de sleepboot HERCULES de stoomboot WILLEM I zou terugslepen, wordt heden door genoemd blad weder tegengesproken.

Afbeelding
Datum 24 november 1878
Krant AH - Algemeen Handelsblad
Type bericht Berichten uit het buitenland incl havens

Hamburg, 22 november. Het Nederlandse stoomschip WILLEM I, is niet door de sleepboot HERCULES op sleeptouw genomen, zoals gisteren gemeld. De WILLEM I zal hier gerepareerd worden.

Afbeelding
Datum 09 november 1880
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Nieuwediep, 7 november. Het Nederlandse stoomschip WILLEM I, van Rotterdam naar Hamburg, alhier met gebroken as binnen, is langs het Groot Noord Hollandsch Kanaal naar Amsterdam opgevaren, om de lading over te schepen en te repareren.

Afbeelding
Datum 25 april 1882
Krant PGC - Provinciale Groninger Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Hoek van Holland, 22 april. Het Nederlandse stoomschip WILLEM I, kapt. Hansen, van Hamburg, laatst van Vlie, naar Rotterdam, is gisteren op de West aan de grond geraakt, doch is heden weder vlot gekomen en naar Rotterdam opgestoomd.

Afbeelding
Datum 22 juni 1883
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Verslagen van rederijen etc..

Rapport ADDER.
Aan het verslag van de Commissie, bestaande uit de Blussé, Mees, Kool, Reekers en Van der Hoop, wordt het volgende ontleend:
Uwe commissie heeft de pijnlijke taak vervuld, haar opgedragen, om nogmaals te doorlopen alles wat aan de Kamer van regeringswege is medegedeeld omtrent de ramp aan de rammonitor ADDER en zijn bemanning overkomen. Dit onderzoek heeft ook bij deze commissie de overtuiging gevestigd, dat veel heeft moeten samenlopen om tot een dergelijk treurig einde te leiden. Al moest noodwendig veel verborgen blijven, daar geen enkel leven van de bemanning gespaard werd, hetgeen aan het licht gekomen is bewijst voldoende, dat in deze ene aaneenschakeling van tegenspoeden heeft plaats gehad, zonder welke een zo treurige afloop niet mogelijk ware geweest.
In de verschillende aan de Kamer overgelegde bescheiden is alles, wat enig licht omtrent de ramp kan ontsteken, bijeen verzameld, voor zoverre het verkrijgen van gegevens dienaangaande mogelijk was. Uwe commissie meent, dat het buiten haar roeping ligt om al die gegevens tot een geheel te ordenen, maar wenst er zich toe te bepalen, om de aandacht te vestigen op enige vraagpunten, welke zich in deze zaak voordoen en welke zij nu achtereenvolgens wil behandelen.
1e. Was het verantwoord met de rammonitor ADDER een zeereis buitenom van IJmuiden naar Hellevoetsluis te doen ondernemen?
De commissie heeft alleen dit bepaalde geval te behandelen.
Uit het gezamenlijk verband van de aan de Kamer overlegde bescheiden, blijkt naar het oordeel van de commissie, dat het antwoord op de aan het hoofd van deze gestelde vraag bevestigend moet luiden. Evenwel verdient het, naar haar mening, aanbeveling om een rammonitor geen reis door de Noordzee te doen ondernemen, dan onder bevel van een commandant, die met zijn onderhebbende bodem vertrouwd is geraakt.
2e. Bestaan er bepalingen om de veiligheid van rammonitors bij tochten van de ene haven naar de andere te verzekeren?
Uit dit gedeelte van het rapport, dat een overzicht geeft van de bestaande verordeningen en instructies, wordt het volgende hier aangetekend:
Behalve dat het uwer commissie voorkomt, dat omtrent een zo belangrijke zaak, waarbij de veiligheid van de vaart van rammonitors nauw betrokken is, verschil van opvatting niet mag kunnen bestaan en duidelijke voorschriften dienaangaande dus nodig zijn, heeft het haar aandacht ook getroffen dat generlei bepaling aan de directeur en commandant in een directie van de Marine de verplichting oplegt, om na aankomst in de haven van bestemming van een uit een andere directie vertrokken oorlogsbodem, aan de directeur en commandant in de laatstbedoelde directie daarvan kennis te geven. Laatstgenoemde geen telegrafische kennisgeving krijgende van de aankomst van een uit zijn directie vertrokken oorlogsbodem, kan dus in vele gevallen bezwaarlijk het ogenblik bepalen, waarop ter verzekering van de veiligheid van het vaartuig het treffen van maatregelen zijnerzijds vereist wordt.
Evenmin bestaat een voorschrift aan de commandant van een oorlogsbodem, die op order van de directeur en commandant in een directie uit een andere haven dan de standplaats van de directeur naar zee vertrekt (zoals het geval is met de haven van IJmuiden ten opzichte van Amsterdam) per telegraaf kennis van zijn vertrek te geven aan die chef of aan hem, die voor zijn veiligheid verantwoordelijk is, mededeling te doen wanneer hij gedwongen is geworden in een andere haven binnen te lopen dan die, waarheen zijn reisorder hem verwees.
Uwe commissie is derhalve van gevoelen, dat de voorschriften op verplichte kennisgevingen betreffende de vaart van de oorlogsbodems van de ene Nederlandse haven naar de andere dringend aanvulling behoeven.
Het komt uwer commissie wijders ten aanzien van het seinen noodzakelijk voor, dat overgegaan worde tot vaststelling van een algemeen sein, waardoor een schip, op zodanige wijze, dat elk twijfel worde vermeden, te kennen kan geven, dat het een sleepboot verlangt.
3e. Zijn de bepalingen nageleefd?
Op deze vraag moet het antwoord, voor zoveel de nodige kennisgevingen betreft, ontkennend luiden. De minister van Marine en – dit zij tevens opgemerkt – evenmin de directeur en commandant te Hellevoetsluis, heeft stellig bericht van het vertrek van de ADDER naar zee ontvangen. Met juistheid betogen evenwel de regeringscommissie als de minister van Marine, hoe een noodlottige samenloop van omstandigheden oorzaak was van het verzuim (ADDER-rapport) blz. 11 en 12 en Memorie No. 7, pag. 7, blz. 14 en 15).
Het is uwer commissie voorgekomen, dat de opvatting, volgens welke een rammonitor, die uit de ene directie van de Marine naar de andere vertrekt, niet meer blijft varen onder de vlag van de directie, waaruit het vertrek plaats heeft, maar als zelfstandig schip met de Minister van Marine rechtstreeks in verbinding treedt, bezwaarlijk steun kan vinden in de geest van de op dit punt bestaande bepalingen voor de Koninklijke Nederlandsche Zeemacht. Naar haar mening had de directeur en commandant te Amsterdam, ten einde te kunnen voldoen aan het voorschrift van art. 8 van de instructie voor de directeuren en commandanten, aan de bevelhebber van de ADDER moeten opdragen te zorgen, dat het vertrek naar zee van zijn bodem aan hem directeur en commandant geseind werd.
Nu het echter gebleken is, dat zowel de directeur en commandant te Amsterdam, als de onderdirecteur aldaar een andere mening gekoesterd hebben (zie stukken 139, bijlage II, No. 17, afschrift No. 2393 blz. 5 en 6 en bijlage E, No. 12 blz. 2) en de Minister van Marine erkent dat die mening bij de bestaande onduidelijkheid van de voorschriften recht van bestaan had (Memorie No. 7, paragr. 7, blz. 15), kan uwe commissie de opvatting van de directeur en commandant te Amsterdam slechts betreuren, maar daarin, evenmin als in de uit die opvatting voortvloeiende gedragslijn plichtverzuim zien.
Wat de bemanning betreft. Geen van de leden van het état-major had ooit op een monitor gediend. Is het in sommige gevallen onvermijdelijk een ongeoefend commandant te benoemen, dan moet op de overige leden van het état-major dubbel de aandacht gevestigd zijn. De minister van Marine deelt mede (Memorie No. 7, paragraaf 2, blz. 4), dat het niet mogelijk is geweest een andere commandant en andere officieren voor de état-major van de ADDER aan te wijzen, dan die nog niet op monitors hadden gevaren. De vraag is evenwel bij uwe commissie gerezen of het niet mogelijk geweest ware om voor de eerste tocht buitengaats van de rammonitor, zo kort na zijn indienststelling, tijdelijk op die bodem een officier te plaatsen, die met de eigenaardigheden van het type in zee door ervaring bekend was geworden.
Het stokerspersoneel was zwak. Het is ongeraden te vertrouwen op de mogelijke geschiktheid van zeemiliciens die pas in dienst zijn getreden en die men dus niet voldoende kent. De door het Departement van Marine gegeven voorschriften verlangen dan ook, dat de milicien-vuurstokers boven het getal van de vastgestelde bemanning aanboord moeten worden geplaatst. Dit is door de directeur en commandant te Amsterdam niet alzo begrepen.
Uit het vorenstaande meent de commissie het besluit te mogen trekken dat ten aanzien van de samenstelling van de bemanning van de ADDER door de directeur en commandant te Amsterdam de bestaande voorschriften niet zodanig opgevat en uitgevoerd zijn, als men hun geest strookt en dat scherpere controle op de uitvoering van die voorschriften vanwege het Departement van Marine het plaats gehad hebbend verzuim ten dele had kunnen voorkomen.
4e. Was de commandant van de ADDER verantwoord 5 juli 1882 zee te kiezen?
Hier volgt een omschrijving van de weersgesteldheid in de morgen van 5 juli en van het verder beloop van de reis, naar aanleiding van de deswege bekende rapporten en inlichtingen.
Ofschoon de weerkundige aanduidingen, zoals deze uit de overgelegde bescheiden bekend zijn geworden, de commandant van de ADDER tot nadenken en voorzichtigheid moesten stemmen, meent uwe commissie dat het bij de zich in de morgen van 5 juli 1882 voordoende omstandigheden verklaarbaar is, dat hij zee heeft gekozen.
5e. Ware het mogelijk geweest het schip in nood of althans de manschappen te redden?
Daartoe zou het in de eerste plaats nodig geweest zijn dat de autoriteiten bekend waren geweest met de mogelijkheid dat het schip in nood kon verkeren.
Noch de minister, noch de directeur te Hellevoetsluis was bekend met het vertrek naar zee uit IJmuiden.
Er bestaat een telegram van de directeur en commandant van de Marine te Amsterdam aan de directeur en commandant te Hellevoetsluis, de 5e juli te 10 uur 6 min. des voormiddags te Amsterdam aangeboden, inhoudende: monitor ADDER hedenochtend naar Hellevoetsluis vertrokken. Meer niet. Vanwaar wordt niet gemeld.
Het blijkt zelfs niet dat het vertrek uit IJmuiden aan de directeur van de Marine te Hellevoetsluis heeft gemeend uit het hem toegezonden telegram te moeten opmaken, dat de ADDER de 5e juli uit Amsterdam was vertrokken om via IJmuiden naar Hellevoetsluis te gaan en dewijl die dag het weer gaandeweg ongunstiger werd, bleef hij in de waan dat het schip te IJmuiden was blijven wachten op een meer gunstige gelegenheid om in zee te steken.
Ware de vorige dag de directeur te Hellevoetsluis het vertrek uit Amsterdam gemeld, dan zou het telegram van de 5e hem wellicht tot nadenken hebben gestemd en doen vermoeden, dat het tweede telegram werkelijk betekende het vertrek uit IJmuiden. Nu in billijkheid van de directeur te Hellevoetsluis niet anders verwacht worden, dan dat hij stil bleef afwachten wat komen zou.
Het rapport wijst op een hoogst gebrekkige dienstregeling ten deze. Op deze wijze is het vertrek van het schip niet aan de Marineautoriteiten gerapporteerd, hetgeen aan een particulier schip niet zou zijn overkomen. Er behoort in de Buitenhaven een aangewezen persoon te zijn, die het vertrek van het schip seint aan de Minister van Marine en aan de directeurs van de plaatsen van vertrek en van bestemming. Alleen in de Buitenhaven kan men weten wat geschiedt. En wanneer van daar uit het vertrek aan de autoriteiten van de Marine gemeld is, dan kunnen deze het nodige doen verrichten indien het schip te lang uitblijft. De enige autoriteiten die – hoewel niet op grond van een officieel bericht- wist dat de ADDER naar zee was vertrokken, was de directeur en commandant te Amsterdam, maar deze rekende niet vast op een bericht van aankomst van de ADDER in de haven van bestemming, hoedanig bericht hem ook niet behoefde te worden geseind.
De vraag verdient verder enige overweging in hoeverre van de bemanning van de verschillende vaartuigen, welke de ADDER op de 5e juli waarnamen, enige tekortkoming kan ten laste gelegd worden, wegens het niet verlenen van hulp aan schip of bemanning. De sleepboot KINDERDIJK (zie proces-verbaal No. 27) was diezelfde namiddag buiten en ontwaarde reeds te 4 uur rook, die men daar aanboord meende afkomstig te zijn van de stoomboot WILLEM I. De gezaghebber heeft die rook blijven waarnemen totdat hij te half zeven naar binnen is gegaan en de boot te Maassluis heeft vastgemaakt. Hij had geen sein gezien (twee vlaggen onder elkander), want dan zou hij gemeend hebben dat het schip in nood verkeerde of zijn hulp behoefde.
Ook de loods van kotter No. 1 (proces-verbaal No. 29), heeft die rook te 6½ uur waargenomen en is de ganse nacht buiten gebleven. Omdat die rook niet nader kwam, meende hij dat het een stoomboot moest zijn, bestemd naar IJmuiden.
Te 4 uur is aan de commissaris van de loodsen te IJmuiden gerapporteerd dat de ADDER te 1 uur 30 min. is gepasseerd door de zeeloods L.P. van Beek op de hoogte tussen Noordwijk en Katwijk, terwijl het schip nog tamelijk voortgang maakte (ADDER rapport f˚. 170).
Maar (vervolgt het verslag) wat te zeggen van de vissers van de bomschuit TWEE GEZUSTERS van Scheveningen, die des avonds van 7 uur tot 9½ uur een monitor hebben waargenomen en op geringe afstand passeerden, overtuigd dat het schip in nood verkeerde, daar zij 2 vlaggen onder elkander zagen waaien en vervolgens vuurpijlen van genoemd vaartuig waarnamen, wel een half uur, waarop ineens een vlamvuur werd waargenomen dat zich in damp oploste, toen zij tegen elkander met ijskoud flegma de opmerking maakten: "Nu zou het wel kunnen gebeuren dat zij aan hun eind zijn"? Na die opmerking gemaakt te hebben, verklaren zij in de mogelijkheid geweest te zijn hulp te verlenen en het ook niet nodig geacht te hebben daarvan rapport te doen. Zij zijn blijven vissen. Eerst de daarop volgende zaterdag is te Scheveningen van dit alles mededeling gedaan, toen het ongeluk van de ADDER daar reeds bekend was.
Niets is door die bemanning beproefd om de schepelingen te hulp te komen. Zij heeft hen met de golven laten worstelen en hun doodstrijd is des te afgrijselijker geweest, daar zij van middelen voorzien waren om die des te langer te rekken. En dat met de wal in het gezicht, terwijl de reddingsboot in de nabijheid, namelijk te Loosduinen, was gestationeerd !
Uwe commissie is van oordeel, dat niet is gebleken, dat met betrekking tot het uitblijven van pogingen om het schip in nood of de manschap te redden aan een van de personen, welke de monitor gedurende zijn reis hebben ontwaard, verzuim is ten laste te leggen, behalve dat men van de bemanning van de bomschuit TWEE GEZUSTERS een poging daartoe had mogen verwachten.
De regeringscommissie heeft aan het slot van haar rapport de aandacht gevestigd op enige verbeteringen, welke er toe kunnen leiden om de herhaling van een ramp als die welke de rammonitor ADDER getroffen heeft in het vervolg zoveel mogelijk te voorkomen. In de Memorie, door de afgetreden Minister van Marine bij brief van de 5e februari jl. aan de Kamer toegezonden wordt medegedeeld welk gebruik de regering van de in het rapport van de regeringscommissie gegeven wenken meent te moeten maken. Aandachtige kennisneming en overweging van beide genoemde stukken hebben bij uwe commissie het vertrouwen gevestigd, dat van regeringswege gedaan zal worden wat kan, om de veiligheid van de vaart van onze gepantserde oorlogsbodems langs onze kusten zoveel doenlijk te verhogen.
Uit een vergelijking van de genoemde documenten met dit verslag zal evenwel blijken dat uwe commissie meent, dat de afgetreden minister van Marine ten onrechte geen genoegzame waarde hecht aan het denkbeeld van de regeringscommissie, dat de commandant, welke bij een tocht van een monitor over de Noordzee over zodanige bodem het bevel voert, met zijn eigenaardigheden moet zijn vertrouwd geraakt. Zij meent daarom op dit punt nog in het bijzonder de aandacht van de Kamer en de Regering te moeten vestigen.
Uwe commissie heeft tenslotte de eer voor te stellen de heer Minister van Marine, onder toezending van een afschrift van dit verslag, dank te zeggen voor de aan de Kamer verstrekte gegevens en inlichtingen.

Afbeelding
Datum 28 november 1883
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Binnenlandse berichten, diverse

Amsterdam, 27 november. Het Nederlandse stoomschip WILLEM I, van Hamburg herwaarts, is door de lage waterstand op de hoogte van Pampus aan de grond geraakt. Het zal moeten lichten om vlot te worden.
Later bericht: De WILLEM I is na gelicht te hebben met assistentie van een sleepboot vlot gekomen en heeft de reis voortgezet.

Afbeelding
Datum 30 oktober 1884
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Berichten uit het buitenland incl havens

Cuxhaven, 28 oktober. Het Nederlands stoomschip WILLEM I, van Hamburg naar Amsterdam, ligt alhier met schade aan de verschansing en raderkast, benevens ingeslagen schijnlicht.

Afbeelding
Datum 11 november 1884
Krant NRC - Nieuwe Rotterdamsche Courant
Type bericht Berichten uit het buitenland incl havens

Cuxhaven, 8 november. Het beschadigde gedeelte suiker van het stoomschip WILLEM I, 28 oktober met averij hier binnengekomen, zal naar Hamburg terug verscheept worden.

Afbeelding