|
Het verslag van de directie der Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij over het jaar 1880 aan heren commissarissen luidt: Ons achtste boekjaar begon niet onder zeer gunstige omstandigheden. Zoals wij bereids in ons vorig jaarverslag meldden, waren twee van onze grootste schepen, de P. CALAND en W.A. SCHOLTEN, beiden in averij met verlies van roer en roersteven, en het was eerst in mei dat het eerste en in juni dat het andere weder geregeld dienst kon doen. Zulks was te meer te bejammeren, dewijl juist in dat voorjaar de emigratie sterk toenam en bij het gemis van die twee schepen, zo uitstekend voor het vervoer van grote getallen landverhuizers ingericht, ontging ons een vrij aanzienlijke hoeveelheid personen, die anders stellig de voorkeur aan onze lijn zouden hebben gegeven. Voor het overige van het jaar bleven wij gelukkig van belangrijke averijen verschoond. Alleen werd in juli ll. de krukas van het stoomschip SCHIEDAM gebroken bevonden en te New York vernieuwd; het daardoor veroorzaakte tijdverlies was gelukkig gering. Wij konden dan ook verder de dienst met de meeste regelmatigheid volhouden, waartoe veel bijbracht het stoomschip AMSTERDAM, dat de 27e maart 1880 de eerste reis aanving en de 1e januari dezes jaar reeds voor de zesde maal naar New York vertrok. Met genoegen kunnen vermelden, dat laatstgenoemd schip in elk opzicht uitstekend voldoet. Zoals aan u bekend is gaf onze geachte mede-directeur, de heer A. Plate, in mei ll. zijn verlangen te kennen om uit zijn betrekking te worden ontslagen, welk ontslag dan ook door u op de meest eervolle wijze werd verleend. Voor ons, die zijn medewerking zo hoog waardeerden en die hem zo node zagen heengaan, kon het niet anders dan aangenaam zijn te weten, dat zijn bekwaamheden en energie ook in het vervolg der Maatschappij ten goede zouden blijven komen. Intussen achten wij het voor een goed en richtig beheer der zaken nodig en wenselijk, dat de vacature, door het uittreden van de heer Plate ontstaan, weder worde vervuld. Het verheugt ons dat die zienswijze door u wordt gedeeld en dat door u aan heen deelhebbers zal worden voorgesteld om een derde directeur te kiezen. In het kort wensen wij hier te herinneren wat in het afgelopen najaar heeft plaats gevonden ten opzichte van het aan ons kenbaar gemaakte verlangen, om onze stoomschepen ook van Amsterdam te laten varen. Nadat in uw vergadering daarover door een uwer was gesproken en was medegedeeld, dat vooral de Nederlandsche Handelmaatschappij daarop aandrong, ontvingen wij van de directie van laatstgemelde instelling een uitnodiging, om met haar over die zaak te komen spreken. De directie van de Nederlandsche Handelmaatschappij meende dat Amsterdam niet langer zonder een directe stoomvaartverbinding met de Verenigde Staten kon blijven, en wenste dat onze Maatschappij reeds dadelijk daarin zoude voorzien. Ons antwoord was, dat wij de tijd voor die splitsing van onze krachten nog niet gekomen achtten, dat de ondervinding door ons opgedaan leerde, dat ons streven om een geregelde wekelijkse dienst van Rotterdam tot stand te brengen, het eerste en enige middel was om onze onderneming krachtig en duurzaam te vestigen en dat wij dat doel eerst moesten hebben bereikt vóór wij er aan konden denken onze krachten tussen Amsterdam en Rotterdam te verdelen. Wij wezen er op dat onze deelhebbers in de eerste jaren, door de treurige economische toestand van Noord-Amerika, de helft van hun kapitaal in onze onderneming hebben zien teloor gaan, en dat het nu, terwijl de zaak door hun opofferingen tot een zekere hoogte is gekomen en een matige rente belooft te geven, een grove onbillijkheid jegens die deelhebbers zou wezen, die eerste voordelen terstond te moeten delen met nieuw kapitaal dat in de nadelen niets heeft gedragen of wel die voordelen weder geheel te moeten missen, ten bate van Amsterdam. Ook was het ons niet duidelijk, waardoor zo eensklaps die grote behoefte van Amsterdam aan een directe stoomvaartverbinding met de Verenigde Staten was ontstaan, dewijl het toch steeds ons streven was de Amsterdamse ontvangers en afschepers, met vrachten en in elk ander opzicht, geheel en al gelijk te stellen met de Rotterdamse. Wij meenden daarom, in het welbegrepen belang van onze deelhebbers, vooralsnog niet aan die drang van sommigen in Amsterdam te mogen toegeven en het was ons aangenaam te ondervinden dat zulks, met uitzondering van een uwer, ook eenstemmig uw gevoelen was. Sedert heeft de Koninklijke Nederlandsche Stoombootmaatschappij te Amsterdam, na een garantie voor mogelijk verlies te hebben verkregen van de Nederlandsche Handelmaatschappij en enige anderen, een begin gemaakt met enkele van de in haar bezit zijnde stoomschepen op New York te doen varen. Wij onthouden ons over die proef een oordeel uit te spreken en volgen met belangstelling de resultaten. Ten opzichte van de zo nodige uitbreiding van ons materieel kunnen wij het volgende berichten. Door voldoende kasruimte daartoe in staat gesteld, konden wij het stoomschip SCHIEDAM van de eigenaars inkopen. Tezelfdertijd verkregen wij uw toestemming om pogingen te doen opnieuw een stoomschip in de vaart te brengen en in te huren. Dat schip is thans in aanbouw en zal in de loop van de zomer onder de naam EDAM in de lijn worden opgenomen. Met uw goedkeuring hebben wij voor onze Maatschappij voor een derde in de eigendom van de EDAM deelgenomen; terwijl in het stoomschip AMSTERDAM aan vrienden in de hoofdstad ongeveer een twaalfde van de aandelen was geplaatst, werd het kapitaal voor het nu gebouwd wordende schip geheel te Rotterdam genomen. De dringende noodzakelijkheid om reeds nu over een verdere uitbreiding van onze vloot te denken zullen wij wel niet behoeve te betogen, bij de omstandigheid dat wij reeds dit jaar zullen moeten aanvangen onze eerste schepen tijdelijk uit de vaart te nemen tot ketelvernieuwing. Omtrent onze exploitatie kunnen wij u het volgende overzicht geven. Met onze schepen werden gedaan 34 reizen, met gecharterde schepen 3, terwijl 6 stoomschepen van New York aan ons werden geconsigneerd. De bruto uitvrachten bedroegen NLG 456.756,-, de bruto retourvrachten NLG 1.248.768,- en de bruto passagegelden NLG 456.896,-. De goederenbeweging beliep naar New York pl.m. 32.000 ton, van New York pl.m. 78.000 ton. Het personenvervoer klom tot 10.404 zielen, als 436 kajuits- en 9.968 tussendekspassagiers. De gemiddelden per reis waren als volgt: kajuitspassagiers 13, tussendekspassagiers 284, passagegelden NLG 13.054,-, goederenvrachten NLG 46.100,-. Vergeleken met het vorige jaar waren in 1880, per reis, de bruto passagegelden ongeveer NLG 5.200,- en de bruto goederenvrachten ruim NLG 4.400,- hoger. De verschillende posten van de winst- en verliesrekening en balans vereisen weinig toelichting. Dat die voor administratie en onkosten belangrijke hoger is dan de laatste voorgaande jaren, NLG 52.571,53, is niet veroorzaakt door vermeerdering van uitgaven op dat hoofd, maar alleen doordien die thans, overeenkomstig het ten vorigen jare door u te kennen gegeven verlangen, in haar geheel en onverminderd voorkomt, in tegenstelling met de vroegere wijze van boeking, toen een door ons over de passagegelden berekende commissie, ten bate van de onkostenrekening werd gebracht. De interestrekening is NLG 29.840,66. Het bruto overschot van onze exploitatie, na aftrek van onkosten, renten, enz., bedraagt 588.881,57½. Aangenaam was het ons, dat onze voorstellen om daarvan een groot deel te bestemmen tot ruime afschrijvingen op de schepen, samen NLG 227.377,06 en tot vergroting van het reparatie- en ketelfonds met NLG 236.083,55 werden goedgekeurd. Dat desniettegenstaande door u een uitdeling van 10 procent aan aandeelhouders kon worden vastgesteld, strekt ons tot grote voldoening.” Volgens de winst- en verliesrekening brachten de reizen der schepen op: SCHOLTEN NLG 93.262,05 (in 4 reizen), CALAND 95.004,34 (5 reizen), ROTTERDAM NLG 136.251,76 (7 reizen), MAAS NLG 100.942,67 (6 reizen), SCHIEDAM NLG 108.181,83 (6 reizen), AMSTERDAM NLG 148.831,86½ (5 reizen). Commissarissen voegen hier o.a. het volgende bij. “Daar de vrachten volstrekt niet hoog waren, en daar het zich laat aanzien, dat de aanvoer van producten uit Amerika een blijvende zal zijn, gaan wij de toekomst met vertrouwen tegemoet. Toch behoeven wij het u niet in herinnering te brengen, dat, daar de helft van ons kapitaal is afgeschreven, ons dividend van 10 %, gerekend over het oorspronkelijke kapitaal, nog slechts een matige rente vertegenwoordigt. Die afschrijving op het kapitaal heeft, voor een groot deel, gediend tot vermindering van de boekwaarde der schepen, en door deze vermindering behoeven wij jaarlijks slechts over een kleiner kapitaal assurantie en renten te betalen, die tezamen ca. 15 % vertegenwoordigen. Maar voor een deel was die afschrijving nodig door het verlies, dat elke nieuwe zaak lijdt, vóórdat zij haar plaats heeft ingenomen tussen andere. Dit is dus een verlies, dat bij ons niet meer terugkeert, en van het kapitaal daaraan besteed, wordt de rente nu door u getrokken; die rente zal ook door u getrokken worden over het kapitaal dat gij verder in de onderneming zult beleggen. En, terwijl de directie niet gaarne in het openbaar een lofspraak van ons hoort, mogen wij haar toch de lof niet onthouden, van met grote bekwaamheid en grote toewijding de belangen van aandeelhouders te behartigen. Wat wij van de directie gezegd hebben, passen wij ook in volle mate toe op de afgetreden directeur, de heer A. Plate. Met groot leedwezen gaven wij hem het ontslag, dat hij verzocht had omdat hij een andere werkkring hier ter stede gekozen had. Voor een groot deel (1/3 gedeelte) zijn de aandelen van het stoomschip AMSTERDAM reeds ons eigendom; maar wij wensen in het financieel belang onzer Maatschappij de overige aandelen van dat schip te kopen, waartoe wij volgens het huurcontract het recht hebben. Tevens menen wij, dat het volstrekt nodig is, een achtste stoomschip in de vaart te brengen zowel om daardoor een stap nader te komen tot de wekelijkse vaart, als omdat het te voorzien is, dat bij het ouder worden onzer stoomschepen deze successievelijk tijdelijk uit de vaart zullen moeten genomen worden tot ketelvernieuwing of andere reparaties, zoals wellicht reeds dit jaar met onze beide eerste stoomschepen het geval kan zijn. Het is daarom, dat wij, in overleg met de directie, besloten hebben ons kapitaal uit te breiden door uitgifte van 4 nieuwe series à NLG 250.000,-, waartoe het recht gegeven is in art. 6 der statuten. Niettegenstaande de grote afschrijvingen die op onze schepen hebben plaats gehad en de opvoering van het reparatie- en ketelfonds tot een vrij aanzienlijk cijfer, waardoor een goede reserve gecreëerd is, zijn wij voornemens de nieuwe aandelen à pari uit te geven, maar achten het dan ook niet meer dan billijk dat aan de aandeelhouders daarop de voorkeur gegeven worde, hoewel dit niet bij de statuten is voorgeschreven.” Als opvolger van de heer Plate wordt voorgesteld de heer J.V. Wierdsma, oud zeeofficier. Nog moeten vijf commissarissen worden gekozen in plaats der heren Muntz, Hijmans, Boissevain, Jan Havelaar en Boden.
|